ECLI:NL:RVS:2011:BU2866
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- H. Troostwijk
- C.J. Borman
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van Eritrese vreemdeling en risico op schending van artikel 3 EVRM bij terugkeer
In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van een Eritrese vreemdeling die na een legale uitreis naar Nederland terugkeert naar Eritrea. De vreemdeling had eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke was afgewezen. De minister van Immigratie en Asiel had in een besluit van 4 februari 2011 de aanvraag opnieuw afgewezen, maar de vreemdeling ging hiertegen in beroep. De voorzieningenrechter van de rechtbank had het beroep ongegrond verklaard, maar de vreemdeling stelde hoger beroep in bij de Raad van State.
De Raad van State oordeelde dat de beoordeling van de situatie van Eritrese vreemdelingen die na een legale uitreis terugkeren, een zelfstandige beoordeling door de rechter vereist. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State concludeerde dat er onvoldoende feitelijk onderzoek was gedaan naar de risico's die de vreemdeling zou lopen bij terugkeer naar Eritrea, met name in het licht van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat bescherming biedt tegen onmenselijke of vernederende behandeling.
De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de voorzieningenrechter. De minister werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van de vreemdeling, waarbij rekening gehouden moet worden met de overwegingen van de Raad. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van individuele asielzaken, vooral in het licht van mensenrechten.