ECLI:NL:RBDHA:2019:12982

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2019
Publicatiedatum
6 december 2019
Zaaknummer
NL19.3981
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling stellen van opvolgende asielaanvraag en de beslispraktijk van verweerder

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 29 augustus 2019, wordt de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om de asielaanvraag van eiser buiten behandeling te stellen, beoordeeld. Eiser had op 21 september 2018 een opvolgende asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris oordeelde dat de verstrekte informatie onvoldoende was om de aanvraag inhoudelijk te beoordelen. De rechtbank onderzoekt of deze beslissing in overeenstemming is met de Procedurerichtlijn en de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank concludeert dat de beslispraktijk van verweerder, waarbij asielverzoeken buiten behandeling worden gesteld als de asielzoeker niet alle gevraagde informatie verstrekt, niet in strijd is met de wetgeving. De rechtbank benadrukt dat de beoordeling van de vraag of de verstrekte informatie voldoende is, per zaak moet worden gedaan, waarbij ook de mogelijkheden van de asielzoeker om de gevraagde informatie te verstrekken in overweging moeten worden genomen. Eiser had niet de van wezenlijk belang zijnde informatie verstrekt, waardoor de rechtbank oordeelt dat de aanvraag terecht buiten behandeling is gesteld. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.3981

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 augustus 2019 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser,

(gemachtigde: mr. M.J.A. Rinkes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. H. Çöplü).

ProcesverloopBij besluit van 13 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure buiten behandeling gesteld.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2019. Eiser was niet aanwezig, maar is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 21 september 2018 met een kennisgevingsformulier (model M35-O) een opvolgende asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag buiten behandeling gesteld omdat hij de informatie die eiser in dat formulier en in zijn reactie op een later verzoek van verweerder heeft verstrekt, onvoldoende acht om de asielaanvraag inhoudelijk te beoordelen. De rechtbank beantwoordt in deze uitspraak de vraag of (artikel 28 van) de Procedurerichtlijn toestaat dat verweerder een asielaanvraag buiten behandeling stelt in de situatie dat een vreemdeling wel heeft gereageerd op zijn informatieverzoek, maar deze reactie volgens verweerder onvoldoende is om het asielverzoek inhoudelijk te kunnen beoordelen.
2. Op grond van artikel 30c, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) kan verweerder een asielaanvraag buiten behandeling stellen indien de vreemdeling heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie die van wezenlijk belang is voor zijn aanvraag. Van deze bevoegdheid kan verweerder gebruik maken nadat de vreemdeling twee keer heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken over de elementen ter staving van zijn aanvraag, bedoeld in artikel 31, tweede en derde lid, van de Vw 2000. [1] Artikel 30c, eerste lid, onder a, van de Vw 2000 is de implementatie van artikel 28, eerste lid, onder a, van de Procedurerichtlijn. [2]
2.1
Verweerder past artikel 30c, eerste lid, onder a, van de Vw 2000 toe indien een vreemdeling in een asielzaak niet schriftelijk reageert op het informatieverzoek van verweerder. Deze afwijzingsgrond hanteert verweerder volgens zijn beslispraktijk ook als een vreemdeling wel een schriftelijke reactie toezendt op het informatieverzoek, maar daarin niet de gevraagde, of niet alle gevraagde, informatie verstrekt die verweerder nodig acht voor de beoordeling van het asielverzoek.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat de tekst van artikel 28 van de Procedurerichtlijn niet in de weg staat aan deze toepassing. In de aanhef van het eerste lid van artikel 28 van de Procedurerichtlijn is weliswaar vermeld dat de bevoegdheid tot buiten behandeling stelling kan worden gebruikt als er redenen zijn te veronderstellen dat het asielverzoek impliciet is ingetrokken of dat daar impliciet van is afgezien. Dit zou erop kunnen duiden dat deze bepaling alleen kan worden toegepast als de vreemdeling helemaal niet reageert op verzoeken van verweerder. Als de vreemdeling wel reageert, kan immers bezwaarlijk worden gesproken van het impliciet intrekken of afzien van een asielverzoek. Maar in het vervolg, in het bijzonder onder a van het eerste lid van artikel 28 van de Procedurerichtlijn, is bepaald dat het bestuursorgaan mag aannemen dat de verzoeker zijn verzoek om internationale bescherming impliciet heeft ingetrokken of dat hij er impliciet van heeft afgezien wanneer is vastgesteld dat de verzoeker heeft
nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie die van wezenlijk belang is voor zijn verzoek.De enkele toezending van een reactie betekent volgens de tekst van de Procedurerichtlijn dus niet noodzakelijkerwijs dat de asielzoeker daarmee de benodigde informatie verstrekt. Deze reactie moet ook informatie geven die van wezenlijk belang voor zijn asielverzoek is. Deze uitleg van de tekst van artikel 28 van de Procedurerichtlijn is ook in lijn met de verplichting van asielzoekers om met de bevoegde autoriteiten samen te werken en voor zover mogelijk, de gevraagde bewijzen, toelichtingen en inlichtingen te verstrekken. [3] Het niet verstrekken van de benodigde informatie kan betekenen dat een asielzoeker zijn verplichting om met het bestuursorgaan samen te werken onvoldoende nakomt en aanleiding geven voor het afzien van een inhoudelijke beoordeling van het asielverzoek. Dit uitgangspunt is ook in overeenstemming met de doelstelling van artikel 28 van de Procedurerichtlijn. Zoals volgt uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Procedurerichtlijn is daarmee namelijk beoogd om asielzoekers die hun verplichtingen niet nakomen beter te kunnen aanpakken. [4]
Anders dan eiser stelt, is evenmin sprake van strijd met artikel 42 van de Procedurerichtlijn. Dat verweerder in een opvolgende asielprocedure over informatie wenst te beschikken die hij nodig acht voor de beoordeling van het asielverzoek, maakt niet dat daarmee een nieuwe asielprocedure onmogelijk wordt gemaakt, als bedoeld in die bepaling.
2.3.
Uit het voorgaande volgt dat de beslispraktijk van verweerder om asielverzoeken buiten behandeling te stellen als de asielzoeker wel een schriftelijke reactie toezendt op het informatieverzoek, maar daarin niet de gevraagde, of niet alle gevraagde, informatie verstrekt die verweerder nodig acht voor de beoordeling van het asielverzoek, niet in strijd is met de Procedurerichtlijn. Indien de vreemdeling de van wezenlijk belang zijnde informatie niet verstrekt, mag verweerder het asielverzoek buiten behandeling laten. De vraag wanneer daarvan sprake is, dient in elke zaak afzonderlijk te worden beoordeeld. Daarbij dienen in ieder geval de mogelijkheden van de asielzoeker om de gevraagde informatie te verstrekken te worden betrokken en de vraag naar de bewijslastverdeling.
3. Eiser betoogt dat verweerder zijn aanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld omdat hij, anders dan verweerder stelt, alle benodigde en gevraagde informatie heeft overgelegd.
3.1.
Op het kennisgevingsformulier heeft eiser als reden voor het opvolgende asielverzoek aangekruist dat hij nieuwe documenten/bewijsmiddelen heeft en een beroep doet op nieuwe informatie/gebeurtenissen met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid en bekering en daarbij aangetekend dat nazending nog zal plaatsvinden.
3.2.
In het voornemen heeft verweerder opgenomen dat eiser het kennisgevingsformulier niet volledig en duidelijk heeft ingevuld en dat hij het voornemen heeft de asielaanvraag buiten behandeling te stellen. Hij heeft daarbij aangegeven dat eiser:
- de desbetreffende documenten/bewijsmiddelen niet heeft overgelegd;
- niet heeft aangegeven hoe en wanneer hij in het bezit is gekomen van de documenten / bewijsmiddelen, waarom het niet eerder is ingediend en waarom het op eiser van toepassing is en een reden is om opnieuw een asielaanvraag in te dienen;
- niet heeft aangegeven welke informatie hij heeft verkregen en wanneer en welke gebeurtenis zich heeft voorgedaan en wanneer;
- de nieuwe informatie / gebeurtenis niet middels documenten heeft onderbouwd;
- niet heeft aangeven waarom hij deze nieuwe informatie / gebeurtenis niet eerder naar voren heeft gebracht, waarom deze op hem van toepassing is en waarom dit voor hem een reden is om opnieuw een asielaanvraag in te dienen.
3.3
Naar aanleiding van het voornemen heeft eiser in de zienswijze toegelicht dat hij zich beroept op nieuw beleid (werkinstructie nr. 2018/9). Omdat hij eerder niet is gehoord op basis van de daarin opgenomen condities zal toepassing van deze werkinstructie volgens hem tot een andere uitkomst leiden. Hij beroept zich ook op het rapport 'Trots of schaamte’ van 23 juni 2018 van Sabine Jansen van het COC.
3.4
Verweerder stelt zich terecht op het standpunt stelt dat eiser niet de van wezenlijk belang zijnde informatie heeft verstrekt. Eiser heeft de nieuwe documenten/bewijsmiddelen over zijn gestelde bekering en seksuele gerichtheid, waarop hij heeft gewezen in het kennisgevingsformulier, niet (alsnog) overgelegd. Ook heeft eiser niet duidelijk toegelicht welke nieuw verkregen informatie en nieuwe gebeurtenissen voor hem reden zijn geweest voor de nieuwe asielaanvraag. In de zienswijze heeft eiser ook niet toegelicht waarom hij deze informatie niet heeft overgelegd. Eiser heeft in de zienswijze wel gewezen op werkinstructie nr. 2018/9, in welk verband hij ook gewezen heeft op het rapport van 23 juni 2018. Deze enkele verwijzing maakt niet dat verweerder de aanvraag niet buiten behandeling mocht stellen.
4. De beroepsgrond dat verweerder de asielaanvraag van eiser niet buiten behandeling kon stellen, omdat het kennisgevingsformulier geen eerste verzoek om informatie is, faalt. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 21 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:574, volgt dat verweerder met het kennisgevingsformulier wél voor de eerste keer verzoekt om informatie. De uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 23 januari 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:1423), waarnaar eiser in zijn beroepsgronden verwijst, heeft de Afdeling op 18 maart 2019 vernietigd (ECLI:NL:RVS:2019:843).
5. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de aanvraag van eiser terecht op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 buiten behandeling heeft gesteld. Het staat eiser vrij om, indien hij alsnog over aanvullende informatie beschikt, opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te dienen.
6. Daarom is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzitter, mr. W.P.C.G. Derksen en S. Kroon, rechters, in aanwezigheid van mr. R. Barzilay, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op 29 augustus 2019.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Wettelijk kader
Procedurerichtlijn
Artikel 28
1. Wanneer er een gegronde reden is om aan te nemen dat verzoeker zijn verzoek impliciet heeft ingetrokken of dat hij impliciet van dit verzoek heeft afgezien, zorgen de lidstaten ervoor dat de beslissingsautoriteit beslist om hetzij de behandeling van het verzoek te beëindigen ofwel, mits zij het verzoek op basis van een toereikend onderzoek ten gronde overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2011/95/EU als ongegrond beschouwt, het verzoek af te wijzen.
De lidstaten kunnen met name aannemen dat de verzoeker zijn verzoek om internationale bescherming impliciet heeft ingetrokken of dat hij er impliciet van heeft afgezien wanneer is vastgesteld dat:
a. a) hij heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor zijn verzoek zoals bedoeld in artikel 4 van Richtlijn 2011/95/EU, dan wel dat hij niet is verschenen voor een persoonlijk onderhoud zoals bedoeld in de artikelen 14 tot en met17 van deze richtlijn, tenzij hij binnen een redelijke tijd aantoont dat zulks te wijten was aan omstandigheden waarop hij geen invloed heeft. (…)
Artikel 42
1. De lidstaten zorgen ervoor dat verzoekers wier verzoek aan een voorafgaand onderzoek ingevolge artikel 40 wordt onderworpen, de in artikel 12, lid 1, opgesomde waarborgen genieten.
2. De lidstaten kunnen in hun interne recht regels inzake het voorafgaande onderzoek ingevolge artikel 40 neerleggen. Die regels kunnen onder meer:
a. a) de betrokken verzoeker ertoe verplichten feiten te vermelden en bewijzen te leveren die een nieuwe procedure rechtvaardigen;
b) het voorafgaande onderzoek toestaan op grond van uitsluitend schriftelijke toelichtingen zonder persoonlijk gehoor, met uitzondering van de in artikel 40, lid 6, bedoelde gevallen.
Deze regels mogen de toegang voor verzoeker tot een nieuwe procedure niet onmogelijk maken en evenmin leiden tot daadwerkelijke ontzegging of vergaande inperking van een dergelijke toegang.
3. De lidstaten dragen er zorg voor dat de verzoeker op passende wijze op de hoogte wordt gesteld omtrent de uitkomst van het voorafgaande onderzoek en, indien het verzoek niet verder zal worden behandeld, van de redenen waarom en de mogelijkheden om een bezwaar of een beroep in te stellen.
Vreemdelingenwet 2000
Artikel 30c
1. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan buiten behandeling worden gesteld in de zin van artikel 28 van de Procedurerichtlijn, indien:
a. de vreemdeling heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor zijn aanvraag; (…)
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 3.121
Bij Misteriele regeling worden voorschriften gesteld omtrent:
(…) c. de toepassing van artikel 30c van de Wet.
Voorschrift Vreemdelingen 2000
Artikel 3.45b
1. De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Wet, kan buiten behandeling worden gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, onder a, van de Wet, indien de vreemdeling twee keer heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken over de elementen ter staving van zijn aanvraag, bedoeld in artikel 31, tweede en derde lid, van de Wet. (…)

Voetnoten

1.Artikel 3.45b, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen.
2.Zie de transponeringstabel in de Memorie van Toelichting bij de wijzing van de Vw 2000 ter implementatie van de Opvang- en Procedurerichtlijn, Kamerstukken II 2014/15, 34088, nr 3.
3.Artikel 13 van de Procedurerichtlijn en het arrest van het Hof van Justitie van 14 september 2017, K. (C‑18/16, EU:C:2017:680, punt 38).
4.Gewijzigd voorstel van de Europese Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale-beschermingsstatus (Herschikking), COM(2011)319.