ECLI:NL:RVS:2021:2549

Raad van State

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
17 november 2021
Zaaknummer
202103833/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen buiten behandelingstelling van asielaanvraag door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 9 juni 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had op 9 april 2021 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid buiten behandeling gesteld. De staatssecretaris stelde dat de vreemdeling niet alle benodigde documenten had vertaald, ondanks dat hij de kans had gekregen om dit te herstellen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Arslan, stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de staatssecretaris de aanvraag buiten behandeling kon stellen op basis van het ontbreken van de vertaling van één document. De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had gemotiveerd waarom de aanvraag niet inhoudelijk kon worden behandeld zonder de vertaling van het ontbrekende document. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de staatssecretaris, en verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

202103833/1/V2.
Datum uitspraak: 17 november 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 9 juni 2021 in zaak nr. NL21.5549 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 9 april 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, buiten behandeling gesteld.
Bij uitspraak van 9 juni 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Arslan, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling heeft met een kennisgevingsformulier, model M35-O, een opvolgende asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris heeft die aanvraag buiten behandeling gesteld omdat de vreemdeling, ook nadat hem de gelegenheid was geboden dit verzuim in de zienswijze te herstellen, niet van alle bij de aanvraag gevoegde documenten een vertaling heeft overgelegd.
2.       In de twee grieven, in onderlinge samenhang bezien, klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, omdat van één van de documenten die de vreemdeling aan de opvolgende aanvraag ten grondslag heeft gelegd een vertaling ontbreekt, de staatssecretaris die aanvraag buiten behandeling heeft kunnen stellen.
2.1     Uit de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:574, volgt dat de staatssecretaris tot buitenbehandelingstelling kan overgaan, als de informatie die een vreemdeling heeft verstrekt in het kennisgevingsformulier onvoldoende is om de asielaanvraag inhoudelijk te behandelen, en een vreemdeling ook naar aanleiding van een later verzoek om informatie, bijvoorbeeld in het voornemen, daarmee in gebreke blijft.
2.2     De bij de opvolgende asielaanvraag overgelegde stukken hebben volgens de vreemdeling betrekking op een opsporingsonderzoek dat de Turkse autoriteiten tegen hem zijn begonnen. Daaruit zou blijken dat hij ervan wordt verdacht via de sociale media propaganda te hebben gemaakt voor de PKK/KCK. Met de stukken wil de vreemdeling alsnog aannemelijk maken dat de Turkse autoriteiten actief onderzoek doen naar zijn social media accounts en dat hij daardoor het risico loopt op vervolging of op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling.
2.3     Niet in geschil is dat van de zes aan de opvolgende aanvraag ten grondslag gelegde stukken van één stuk, een bericht van een politieambtenaar, bij de zienswijze niet alsnog een vertaling is overgelegd. De overige stukken, waaronder een procesoverzicht, een proces-verbaal van een gesprek met een officier van justitie, een meldingsformulier en een document van een politiechef, zijn wel van een vertaling voorzien. In het kennisgevingsformulier staat weliswaar dat van documenten en bewijsmiddelen een vertaling moet worden meegestuurd, maar dat betekent niet dat de staatssecretaris de aanvraag buiten behandeling kan laten alleen al omdat de vertaling van één van de stukken ontbreekt. De staatssecretaris moet dan eerst nader toelichten waarom de stukken die aan de aanvraag ten grondslag zijn gelegd en wel zijn vertaald onvoldoende zijn om de asielaanvraag inhoudelijk te behandelen. Of hij moet nader motiveren waarom het stuk waarvan de vertaling ontbreekt van zodanig belang is voor de inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag dat deze beoordeling zonder deze vertaling niet mogelijk is. Een dergelijke toelichting of motivering ontbreekt. Met haar oordeel dat zonder bekendheid met de inhoud van het niet vertaalde stuk niet kan worden onderzocht wat de betekenis daarvan is in het geheel van de gestelde nieuwe elementen of bevindingen, is de rechtbank hieraan voorbij gegaan. Zij is daarmee ten onrechte tot het oordeel gekomen dat de staatssecretaris de aanvraag buiten behandeling heeft kunnen stellen.
2.4     De grieven slagen.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 9 april 2021 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 9 juni 2021 in zaak nr. NL21.5549;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 9 april 2021, V-[…];
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.244,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange, en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Prins
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2021
363-979