ECLI:NL:RBDHA:2024:8812

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
NL23.39176
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag en vaststelling geboortedatum van een Syrische vreemdeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2024, met zaaknummer NL23.39176, wordt het beroep van een Syrische asielzoeker beoordeeld. De eiser heeft op 31 juli 2022 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 4 december 2023 is ingewilligd. Echter, er ontstond een geschil over de geboortedatum van de eiser, die stelt geboren te zijn op [geboortedag] 2005, terwijl de Griekse autoriteiten hem als geboren op [geboortedag] 2004 hebben geregistreerd. De rechtbank behandelt de vraag of de eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn geboortedatum, ondanks dat zijn asielaanvraag is ingewilligd. De rechtbank concludeert dat er procesbelang is, omdat de geboortedatum van invloed kan zijn op toekomstige verzoeken om nareis voor familieleden.

De rechtbank onderzoekt de werkwijze van de staatssecretaris bij de vaststelling van de leeftijd van asielzoekers en concludeert dat de staatssecretaris in dit geval de leeftijdsregistratie van de Griekse autoriteiten heeft mogen overnemen. De rechtbank oordeelt dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de geregistreerde geboortedatum onjuist is. De rechtbank wijst op de noodzaak voor de eiser om identificerende documenten te overleggen, wat hij niet heeft gedaan. De rechtbank erkent dat er een motiveringsgebrek is in het bestreden besluit, maar besluit de rechtsgevolgen in stand te laten. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39176

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M. Issa),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. E.S. Fakili).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser. Hij heeft op 31 juli 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 4 december 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure ingewilligd.
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, F. Kanaan als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft de Syrische nationaliteit en stelt te zijn geboren op [geboortedag] 2005.
3. Een medewerker van de AVIM [1] en een medewerker van de IND [2] hebben beiden een leeftijdsschouw gedaan en geconcludeerd dat er twijfel bestaat over de door eiser opgegeven leeftijd. Omdat eiser een Eurodac-registratie had in Griekenland, heeft verweerder een onderzoek opgestart naar de gegevens waarmee eiser in Griekenland geregistreerd stond. Hieruit is gebleken dat eiser daar de geboortedatum [geboortedag] 2004 heeft doorgegeven. Verweerder heeft daarop eisers geboortedatum gewijzigd naar [geboortedag] 2004.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit voor zover daarin de geboortedatum [geboortedag] 2004 is aangehouden. Eiser is geboren op [geboortedag] 2005. Dit blijkt uit het door hem overgelegde gezinsuittreksel en individuele uittreksel die beiden echt zijn bevonden door verweerder. Eiser wijst op verschillende uitspraken waarin rechtbanken hebben geoordeeld dat vanwege de verklaringen of documenten die een vreemdeling heeft aangedragen, niet mag worden uitgegaan van de meerderjarige leeftijdsregistratie in een andere lidstaat. [3] Daarbij is de leeftijdsregistratie in Griekenland niet betrouwbaar vanwege het ontbreken aan interstatelijk vertrouwen met betrekking tot Griekenland. [4] Verweerder moet volgens de Werkinstructie 2023/6 naar gelang de individuele omstandigheden van het geval motiveren of de vreemdeling het voordeel van de twijfel moet krijgen. Daarnaast zijn er twijfels aan de methode van de leeftijdsschouw zoals verweerder die gebruikt. [5] Verder is informatie uit de brp [6] niet leidend voor registratie in het kader van het vreemdelingenrecht. [7] Tot slot heeft eiser in beroep een foto van zijn verblijfsdocument en een brief van verweerder overgelegd waarop zijn geboortedatum geregistreerd staat als [geboortedag] 2005. Verweerder heeft hierdoor in strijd gehandeld met het vertrouwensbeginsel.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij de behandeling van zijn beroep, omdat zijn asielaanvraag ingewilligd is. Uit de uitspraak van de hoogste bestuursrechter op 17 september 2003 kan worden afgeleid dat er procesbelang bestaat bij betwisting van persoonsgegevens, en daarmee ook bij betwisting van de geboortedatum. [8] Daarnaast overweegt de rechtbank dat eisers leeftijd van belang kan zijn bij een eventueel toekomstig verzoek om nareis voor eisers familieleden. De rechtbank is daarom van oordeel dat er sprake is van procesbelang en het beroep ontvankelijk is.
6. De rechtbank zal eerst de algemene werkwijze van verweerder in het geval van
gestelde minderjarigheid uiteenzetten, om vervolgens een oordeel te geven over de toepassing hiervan in eisers geval.
6.1.
Wanneer een asielzoeker stelt minderjarig te zijn en dit niet kan aantonen met
identificerende documenten of op een andere manier aannemelijk kan maken, wordt de
asielzoeker geschouwd. Bij een schouw beoordelen de AVIM en de IND, los van elkaar, of
de asielzoeker evident minderjarig of evident meerderjarig is, of dat hier twijfel over bestaat. Wanneer er zowel bij de AVIM als bij de IND sprake is van twijfel of wanneer de conclusies van de AVIM en de IND niet overeenkomen, doet verweerder nader onderzoek. In het geval dat verweerder een Eurodac-hit heeft in een andere lidstaat, bestaat dit onderzoek eruit dat nagevraagd wordt bij deze lidstaat met welke geboortedatum iemand daar geregistreerd staat. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in beginsel vanuit gaan dat de leeftijdsregistratie in een andere lidstaat zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Verweerder neemt dan ook de geregistreerde geboortedatum in de andere lidstaat over. Hierna is het aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat deze geboortedatum onjuist is. Als hij dit door middel van identificerende documenten of indicatieve documenten aannemelijk maakt, verschuift de bewijslast weer naar verweerder. Het beleid van verweerder met betrekking tot de leeftijdsschouw is door de hoogste bestuursrechter niet onredelijk bevonden. [9]
6.2.
Een medewerker van de AVIM [10] en een medewerker van de IND [11] hebben beiden een leeftijdsschouw gedaan en geconcludeerd dat er twijfel bestaat over de door eiser opgegeven leeftijd. Eiser heeft gewezen op verschillende uitspraken waarin geoordeeld is dat de leeftijdsschouw onvoldoende inzichtelijk was, omdat bijvoorbeeld de AVIM en IND tegenstrijdige uiterlijke kenmerken hadden waargenomen. Eiser heeft echter niet beargumenteerd waarom de leeftijdsschouw in zijn persoonlijke geval onvoldoende inzichtelijk is. De rechtbank oordeelt daarom dat verweerder uit heeft kunnen gaan van de conclusie van de leeftijdsschouw.
6.3.
Omdat er zowel bij de medewerker van de AVIM als bij de medewerker van de IND sprake was van twijfel over eisers leeftijd, heeft verweerder nader onderzoek mogen doen in Griekenland. Verweerder heeft de leeftijdsregistratie van de Griekse autoriteiten vervolgens over mogen nemen. Verweerder heeft er vanuit kunnen gaan dat de leeftijdsregistratie in Griekenland zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Los van de vraag of ten aanzien van Griekenland op dit punt kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, komen de verklaringen van eiser zelf en het resultaat uit het onderzoek in Griekenland met elkaar overeen. Eiser heeft verklaard dat hij in Griekenland als geboortedatum [geboortedag] 2004 heeft opgegeven en dat hij daar geen identificerende documenten heeft overgelegd. Uit het resultaat van het onderzoek van verweerder blijkt dat eiser in Griekenland geregistreerd staat met de geboortedatum [geboortedag] 2004. Dit is geregistreerd op basis van eisers eigen verklaring. Eiser heeft in Griekenland geen identiteitsdocumenten overgelegd en er heeft geen leeftijdsonderzoek plaatsgevonden.
6.4.
Omdat verweerder uit mocht gaan van de leeftijdsregistratie in Griekenland, is de bewijslast vervolgens verschoven naar eiser om door middel van identificerende of indicatieve documenten aannemelijk te maken dat de geregistreerde geboortedatum onjuist is. Eiser heeft een individueel uittreksel en een familie-uittreksel overgelegd waar als zijn geboortedatum [geboortedag] 2005 op staat. Deze documenten zijn echt bevonden door Bureau Documenten en door verweerder betrokken in zijn beoordeling. Verweerder heeft in eisers nadeel kunnen wegen dat hij geen identificerende documenten, zoals een identiteitskaart of een paspoort, heeft overgelegd en dat uit het algemeen ambtsbericht over Syrië van mei 2022 blijkt dat documenten door omkoping of met smeergeld kunnen worden verkregen. [12] Verweerder heeft eiser ook niet het voordeel van de twijfel hoeven geven gelet op zijn wisselende verklaringen over het wel of niet hebben van identiteitsdocumenten. Verweerder heeft eiser per brief van 17 maart 2023 op de hoogte gesteld van het gegeven dat een individueel uittreksel en een familie-uittreksel niet worden gezien als identificerende documenten. Eiser is verzocht om een familieboekje van zijn ouders over te leggen, hij heeft hier niet op gereageerd en ook niet aangegeven waarom dit voor hem niet mogelijk zou zijn. Pas op de zitting heeft eiser verklaard dat het familieboekje niet meer bestaat, omdat zijn woning in Syrië verwoest is. Maar dit lijkt niet overeen te komen met eisers verklaring in het nader gehoor dat er documenten verloren zijn gegaan omdat IS de instantie burgerzaken in brand had gestoken, maar het familieboekje daar niet lag. [13] Ook heeft eiser wisselend verklaard over het wel of niet hebben gehad van een Syrisch paspoort en waar hij zijn identiteitskaart is kwijtgeraakt.
6.5.
Hoewel de brp in principe leidend is, heeft verweerder zich daar in dit geval niet naar hoeven voegen. Eisers geboortedatum in de brp is aangepast op basis van dezelfde documenten die zijn overgelegd bij verweerder en verweerder heeft die documenten onvoldoende kunnen vinden om eisers geboortedatum aan te passen. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het voor eiser verwarrend was dat op zijn verblijfsdocument de door hem gestelde geboortedatum stond, heeft eiser hier geen gerechtvaardigd vertrouwen aan kunnen ontlenen dat verweerder zijn geboortedatum had aangepast. Verweerder heeft voldoende uitgelegd dat bij geautomatiseerde processen, zoals het aanvragen van verblijfsdocumenten, de geboortedatum uit de brp wordt overgenomen zonder dat hierbij een inhoudelijke check plaatsvindt. In de communicatie binnen deze beroepsprocedure en in eisers asielprocedure daaraan voorafgaand, is verweerder telkens helder geweest over zijn standpunt ten aanzien van eisers leeftijd.
7. In de Werkinstructie 2023/6 over leeftijdsbepaling staat dat verweerder expliciet in het voornemen en in de beschikking moet motiveren waarom van de meerderjarigheid van de vreemdeling wordt uitgegaan, wanneer de schouw en/of het onderzoek in een andere lidstaat leidt tot de conclusie dat de gestelde leeftijd wordt aangepast naar meerderjarigheid. Verweerder heeft in het verweerschrift erkend dat dit niet is gemotiveerd in het bestreden besluit en er daarom sprake is van een motiveringsgebrek. De rechtbank zal het beroep gelet hierop gegrond verklaren. Wel ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten gelet op de aanvullende motivering van verweerder in beroep.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank zal de rechtsgevolgen van het bestreden besluit echter in stand laten.
9. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.750,-. [14]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand worden gelaten;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
2.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
3.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, op 3 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:15158; de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 6 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:13419, en; de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 1 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:12970.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3538 en het AIDA-rapport over Griekenland vanaf p. 113.
5.Zie onder andere de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, op 15 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:15164; de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, op 3 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:15145, en; de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 4 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:13712;
6.Basisregistratie personen.
7.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 30 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:9551, r.o. 6.1. en de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, op 13 oktober 2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:8180, r.o. 3.3.
8.200304676/1, gepubliceerd in JV 2003/486.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3147.
10.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
11.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
12.Zie pagina 35.
13.Zie pagina 5 van het verslag nader gehoor.
14.1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1.