ECLI:NL:RBDHA:2023:15158

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.10523
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geboortedatum en meerderjarigheid van een asielzoeker in het kader van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de geboortedatum en meerderjarigheid van een asielzoeker. De eiser, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd, betwistte de door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid vastgestelde geboortedatum van 1 januari 2000. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom hij van deze geboortedatum was uitgegaan, vooral gezien de twijfels die bestonden over de leeftijd van de eiser. De rechtbank stelde vast dat de leeftijdsschouwen door de AVIM en de IND niet voldoende inzichtelijk en concludent waren. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en het aanvullende besluit, en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.10523

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser,

(gemachtigde: mr. J.G. Brands),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Procesverloop

1. Bij besluit van 10 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000.
1.1.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.2.
Op 14 juli 2023 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het door eiser ingestelde beroep ook betrekking op dit aanvullende besluit.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, als tolk A.H. Hassan en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

2. Tussen eiser en verweerder is in geschil of verweerder terecht aan eiser de geboortedatum [geboortedag] 2000 heeft toegekend en van zijn meerderjarigheid is uitgegaan.
Procesbelang
3. De rechtbank dient ambtshalve te beoordelen of eiser procesbelang heeft bij het door hem ingestelde beroep. Om procesbelang te kunnen aannemen, dient beoordeeld te worden of eiser met het beroep in een gunstigere positie kan komen. Eiser heeft de door hem gevraagde asielvergunning gekregen, zodat hij in zoverre niet in een gunstigere positie kan komen. Eiser heeft echter aangevoerd dat hij procesbelang heeft bij de beoordeling van het beroep, omdat hij er belang bij heeft met de juiste geboortedatum geregistreerd te worden. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij dit niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat eiser daarmee inderdaad procesbelang heeft. [1] Daarom gaat de rechtbank over tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
Over de leeftijdsbespaling
4. Eiser heeft op 11 september 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend en daarbij gesteld geboren te zijn op [geboortedag] 2005. Daarmee zou hij op dat moment minderjarig zijn. Verweerder heeft eiser bij zijn aanmelding aangemerkt als een alleenstaande minderjarige vreemdeling en geconstateerd dat eiser geen documenten kon overleggen waarmee hij zijn minderjarigheid kon aantonen. Verweerder heeft daarop besloten de leeftijd van eiser te schouwen.
5. Eiser heeft na zijn binnenkomst op 11 september 2021 een identificerend gesprek gehad met twee medewerkers van de AVIM [2] . Daarbij heeft een eerste schouw plaatsgevonden. Uit het bijbehorende proces-verbaal blijkt dat de medewerkers van de AVIM hebben geconstateerd dat eiser stoppels heeft. Eiser heeft geen opvallende kraaienpoten/rimpels om de ogen, geen terugwijkende haargrens of grijze haren. Ook heeft eiser geen duidelijk zichtbare groeven rond de mondhoeken of een duidelijk zichtbare adamsappel. Bij het kopje ‘gedrag betrokkene’ wordt geen omschrijving van het gedrag vermeld. Daarnaast blijkt uit het proces-verbaal dat eiser vragen zijn gesteld over zijn identiteit, reis en familie- en gezinsleden. De medewerkers van de AVIM concluderen unaniem dat op basis van de verklaringen en signalen twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd.
6. Op 23 september 2021 heeft eiser een aanmeldgehoor gehad bij de IND [3] . Tijdens dit gehoor is eiser geschouwd door de gehoormedewerker van de IND. Uit het rapport van het aanmeldgehoor blijkt dat de gehoormedewerker heeft geconstateerd dat eiser stoppels heeft en een duidelijk zichtbare adamsappel. Eiser heeft geen opvallende kraaienpoten/rimpels om de ogen, geen terugwijkende haargrens of grijze haren. Ook heeft eiser geen duidelijk zichtbare groeven rond de mondhoeken en geen beginnend vlassig/donzig snorretje of acne op zijn wangen, voorhoofd of kin. Verder wordt geconstateerd dat eiser erg lang is, 1.90 meter en dat hij een jong gezicht heeft, waarbij wel af en toe rimpels op het voorhoofd te zien zijn wanneer eiser op een bepaalde manier kijkt. Over het gedrag wordt opgemerkt dat eiser veelal een nerveuze indruk maakt, door de manier waarop hij zijn handen soms in elkaar vouwt, dat hij erg beleefd is en goed meewerkt en dat hij niet altijd duidelijke antwoorden geeft op de vragen. Daarnaast worden een vijftal verklaringen vermeld, bijvoorbeeld dat eiser niet weet welke geboortedatum op zijn paspoort en identiteitskaart stonden of welke geboortedatum hij in Griekenland heeft opgegeven en dat hij heeft verklaard niet in een opvang voor minderjarigen te hebben gezeten in Griekenland, terwijl hij op dat moment 14 jaar zou zijn geweest. Verder – zo volgt uit het rapport – vertelt eiser een verhaal waarbij moeilijk een duidelijke tijdlijn is waar te nemen en vertelt hij over leeftijden van zijn broertjes en zusjes die passen bij zijn leeftijd. Op basis van de verklaringen en signalen concludeert de gehoormedewerker dat er twijfel bestaat over de door eiser opgegeven leeftijd. Het gedrag past volgens de gehoormedewerker bij een minderjarige, de verklaringen in combinatie met het uiterlijk zorgen voor twijfel.
7. In het rapport van de IND wordt voorts vermeld dat verder onderzoek naar de leeftijd zal plaatsvinden, omdat zowel de (medewerkers van de) AVIM als de (medewerker van de) IND tot de conclusie zijn gekomen dat er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd.
8. Uit het dossier van eiser blijkt dat verweerder vervolgens onderzoek heeft opgestart in Griekenland. Uit de reactie van de Griekse autoriteiten van 2 november 2021 blijkt dat eiser in Griekenland staat geregistreerd als meerderjarig, met de geboortedatum [geboortedag] 2000. Verder wordt door de Griekse autoriteiten in de reactie vermeld dat eiser in Griekenland geen documenten heeft overgelegd en dat de Griekse autoriteiten geen leeftijdsonderzoek hebben verricht. Verweerder heeft vervolgens – met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel – de geboortedatum waarmee eiser geregistreerd staat in Griekenland overgenomen.
9. Verweerder heeft deze geboortedatum gedurende het vervolg van de asielprocedure aangehouden. Op 10 maart 2023 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser ingewilligd en daarin vermeld dat eiser geboren is op [geboortedag] 2000.
Het oordeel van de rechtbank
10. Uit werkinstructie 2018/19 ‘Leeftijdsbepaling’ – geldend ten tijde van het bestreden besluit – volgt dat verweerder in zijn besluit expliciet dient te motiveren waarom van de meerderjarigheid van de vreemdeling wordt uitgegaan. [4] Ter zitting heeft verweerder erkend dat hij daarover in het bestreden besluit ten onrechte geen motivering heeft opgenomen. Het bestreden besluit bevat daarmee een motiveringsgebrek.
11. Verweerder heeft ter zitting de rechtbank verzocht dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, omdat hij het geconstateerde gebrek heeft hersteld met zijn aanvullende besluit van 14 juli 2023 en zijn toelichting ter zitting. De rechtbank ziet echter geen aanleiding het gebrek te passeren. Daartoe overweegt zij het volgende.
11.1.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat de leeftijdsschouwen verricht door de AVIM en de IND onvoldoende inzichtelijk en concludent zijn. Zo wordt in het proces-verbaal van de AVIM bij de uiterlijke kenmerken vermeld dat eiser stoppels heeft, maar ontbreekt een nadere toelichting over de betekenis daarvan voor de bepaling van de leeftijd van eiser. Dat was wel nodig geweest, omdat mede gelet op de aan- en afwezigheid van de overige uiterlijke kenmerken, uit de omstandigheid dat stoppels zijn waargenomen op zichzelf niet volgt eiser meerderjarig zou zijn. Ook minderjarigen kunnen immers stoppels hebben. Daarnaast hebben de medewerkers van de AVIM niet gespecifieerd welke verklaringen en signalen – waarnaar zij verwijst in hun conclusie – hebben geleid tot twijfel over de gestelde minderjarigheid en waarom dit het geval zou zijn. Ook wordt uit het proces-verbaal niet duidelijk hoe en welke gedragingen de AVIM bij de leeftijdsbepaling heeft betrokken. Verweerder heeft dit ter zitting ook niet nader kunnen toelichten.
Ook uit – de conclusie van – het rapport van de IND wordt niet inzichtelijk waarom er reden was te twijfelen aan de door eiser opgegeven leeftijd. Zo wordt niet duidelijk waarom het door de gehoormedewerker waargenomen gedrag – zoals een nerveuze indruk en goed meewerken – (enkel) past bij een minderjarige. Daarnaast geldt ook hier dat niet inzichtelijk is welke betekenis de (niet) waargenomen uiterlijke kenmerken toekomen bij de bepaling van de leeftijd van eiser. Het hebben van bijvoorbeeld een adamsappel, stoppels of een bepaalde lengte geeft volgens de rechtbank zonder nadere toelichting niet direct weer waarom iemand niet minderjarig kan zijn. Daarbij heeft de gehoormedewerker niet gespecificeerd welke verklaringen – in combinatie met de uiterlijke kenmerken – tot twijfel hebben geleid. Ook is niet gespecificeerd welke signalen, waarop de gehoormedewerker in de conclusie eveneens wijst, hebben geleid tot twijfel. Daarnaast valt het de rechtbank op dat de gehoormedewerker van de IND wel een duidelijk zichtbare adamsappel heeft geconstateerd, terwijl de medewerker van de AVIM deze niet heeft genoteerd. Dat geeft te denken of met de gehanteerde methode door verweerder voldoende zorgvuldig gehandeld kan worden. Verweerders toelichting tijdens de zitting dat het waarnemingen betreffen van medewerkers op verschillende momenten vindt de rechtbank onvoldoende bij wijze van verduidelijking voor deze discrepantie. De aanwezigheid van een ‘duidelijk zichtbare adamsappel’ is immers niet een subjectief gegeven, maar een objectief waarneembaar uiterlijk kenmerk dat niet wijzigt van de ene op de andere dag. Daarbij moet worden opgemerkt dat de schouwen 12 dagen na elkaar plaatsvonden, zodat ook tijdsverloop geen verklaring vormt.
Omdat de (conclusies van de) schouwen onvoldoende inzichtelijk en concludent zijn en het bestreden (aanvullende) besluit wel op die schouwen is gebaseerd, is sprake van een onzorgvuldig tot stand gekomen besluit.
11.2.
Daarnaast heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom hij van de geregistreerde geboortedatum in Griekenland heeft mogen uitgaan. Uit vaste jurisprudentie [5] van de Afdeling volgt dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een in een andere lidstaat geregistreerde geboortedatum. Uit werkinstructie 2023/6 volgt dat een vreemdeling evenwel de mogelijkheid heeft om alsnog zijn gestelde minderjarigheid aannemelijk te maken door middels het overleggen van documenten of verklaringen te onderbouwen dat de geregistreerde geboortedatum in de andere lidstaat onjuist is. [6]
Vast staat dat eiser in Griekenland – zoals in 7.1. is overwogen – geen documenten heeft overgelegd en dat de Griekse autoriteiten geen leeftijdsonderzoek hebben verricht. Ter zitting heeft verweerder erkend dat hij op basis van de informatie van de Griekse autoriteiten niet kan zeggen hoe de leeftijdsregistratie in Griekenland bij eiser (verder) is verlopen. Eiser heeft in zijn gehoren verklaard dat op het moment van zijn aanmelding in Griekenland geen tolk aanwezig was, dat hem niet naar zijn geboortedatum is gevraagd en dat de Griekse autoriteiten deze zelf hebben genoteerd. De aanmelding ging daarbij snel en vond plaats in het in het Engels [7] – waarover eiser heeft verklaard dat hij deze taal moeilijk spreekt en slechts gebrekkig kan verstaan [8] . Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op deze omstandigheden en verklaringen – anders dan verweerder ter zitting heeft betoogd – er niet zonder meer vanuit worden gegaan dat de registratie in Griekenland zorgvuldig is geweest. Bovendien blijkt niet uit het aanvullende besluit op welke wijze verweerder zich rekenschap heeft gegeven van eisers verklaringen over de registratie in Griekenland, terwijl uit de werkinstructie volgt dat verweerder dat wel dient te betrekken. Verweerder heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel de in Griekenland geregistreerde geboortedatum kan worden gevolgd.
In dit verband overweegt de rechtbank nog dat eiser voor het bestreden besluit een kopie van een geboorteakte, inclusief een vertaling daarvan, heeft overgelegd. Dat dit geen origineel document is doet niet af aan bovenstaande conclusie dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zij uitgaan van de in Griekenland geregistreerde geboortedatum.
11.3.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in deze omstandigheden aan de brief van stichting Nidos [9] helemaal geen waarde kan toekomen. In de brief licht de voormalig jeugdbeschermer van eiser toe waarom hij de ontwikkeling van eiser passend vindt bij de fase van midden-adolescentie. Dat de (voormalig) jeugdbeschermer minder deskundig zou zijn dan medewerkers van de AVIM of IND – zoals verweerder heeft betoogd – volgt de rechtbank niet. Dat geldt te meer nu onduidelijk is welke specifieke deskundigheid en kwalificaties de medewerkers van de AVIM en de IND bezitten op het gebied van leeftijdsbepaling en verweerder dat op zitting ook niet kon toelichten. Daar komt bij dat de jeugdbeschermer in zijn brief heeft toegelicht dat de voogdijbegeleiding mede in het teken heeft gestaan van de sociale-emotionele ontwikkeling en de ondersteuningsbehoeften van eiser en dat hij eiser over een langere periode heeft waargenomen, waarbij er goed contact was, wat het zicht op de ontwikkeling van eiser heeft vergroot.
11.4.
De rechtbank is daarmee van oordeel dat gelet op alle omstandigheden in dit geval verweerder onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld en onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij niet van de door eiser gestelde minderjarigheid, maar van de geboortedatum
[geboortedag] 2000 en de meerderjarigheid van eiser is uitgegaan.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en het aanvullend besluit, voor zover daarin aan eiser de geboortedatum 1 januari 2000 is toegekend. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
12.1.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de besluiten van 10 maart 2023 en 14 juli 2023 voor zover daarin aan eiser de geboortedatum 1 januari 2000 is toegekend;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. Smitstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 september 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AL3294.
2.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
3.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
4.Werkinstructie 2018/19 ‘Leeftijdsbepaling’, paragraaf 2.6. Dit beleid is niet gewijzigd in de nieuwe werkinstructie 2023/6, geldig vanaf 8 juni 2023, zie paragraaf 2.8.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1184.
6.Werkinstructie 2023/6, paragraaf 2.4.2.
7.Zie het aanmeldgehoor van 23 september 2021, pagina 14 en het nader gehoor van 4 april 2023, pagina 4.
8.Zie het aanmeldgehoor van 23 september 2021, pagina 4.
9.Zie de brief van stichting Nidos van 30 juni 2023 in de aanvullende gronden van beroep van 7 juli 2023.