ECLI:NL:RBDHA:2024:858

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
NL23.28022
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van een asielaanvraag van een Jemenitische eiser met betrekking tot internationale bescherming in Bulgarije

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van een Jemenitische eiser beoordeeld die zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard zag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in 2003, had op 12 juni 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd op 7 september 2023 afgewezen op grond van artikel 30a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat hij in Bulgarije internationale bescherming geniet. De rechtbank heeft op 5 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de eiser voldoende gelegenheid heeft gegeven om zijn standpunt naar voren te brengen en dat er geen schending is van het beginsel van hoor en wederhoor. De eiser betoogde dat hij ten onrechte niet aanvullend is gehoord, maar de rechtbank concludeert dat hij tweemaal is gehoord en dat hij voldoende ruimte heeft gehad om zijn bezwaren te uiten. De staatssecretaris heeft terecht overwogen dat de asielaanvraag niet-ontvankelijk is, omdat de eiser in Bulgarije subsidiaire bescherming heeft gekregen.

De rechtbank gaat verder in op de vraag of de eiser daadwerkelijk internationale bescherming in Bulgarije heeft en of hij een band met dat land heeft. De rechtbank stelt vast dat de Bulgaarse autoriteiten hebben verklaard dat de eiser subsidiaire bescherming heeft gekregen, en dat de enkele ontkenning van de eiser niet voldoende is om aan te nemen dat deze informatie onjuist is. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan, en dat de omstandigheden in Bulgarije niet zodanig zijn dat de eiser een reëel risico loopt op schending van zijn rechten bij terugkeer. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de staatssecretaris.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.28022

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J. Eliya),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet-ontvankelijk verklaren van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Jemenitische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2003. Hij heeft op 12 juni 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 7 september 2023 deze aanvraag op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 5 januari 2024, samen met het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (zaaknummer NL23.28023), op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet-ontvankelijk verklaren van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. Op 4 augustus 2023 heeft de staatssecretaris, op basis van informatie uit Eurodac, bij de autoriteiten van Bulgarije een terugnameverzoek ingediend op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. Bulgarije heeft dit terugnameverzoek op 9 augustus 2023 geweigerd onder de mededeling dat op 16 mei 2023 aan eiser subsidiaire bescherming is verleend en dat daarom de Dublinverordening niet van toepassing is.
5. Met het bestreden besluit heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser in Bulgarije internationale bescherming geniet.
Heeft de staatssecretaris het beginsel van hoor en wederhoor geschonden?
6. Eiser betoogt dat hij ten onrechte niet aanvullend is gehoord. Eiser stelt dat hij niet voldoende heeft kunnen verklaren waarom hij niet naar Bulgarije kan. Het belang van een aanvullend gehoor is groot en essentieel voor het zorgvuldig nemen van een goed onderbouwd besluit. Eiser verwijst ter onderbouwing naar artikel 6 van het EVRM.
6.1.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris eiser voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om zijn standpunt naar voren te brengen. Eiser is tweemaal, op 21 juli 2023 en 4 september 2023, gehoord waarbij hem voldoende gelegenheid is geboden om al zijn bezwaren tegen terugkeer naar Bulgarije en zijn persoonlijke omstandigheden naar voren te brengen. Bovendien heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit terecht overwogen dat eiser na de gehoren de mogelijkheid heeft gehad om nog correcties en aanvullingen en een zienswijze in te dienen. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank ook in deze stukken nog voldoende ruimte en gelegenheid gekregen om zijn bezwaren en persoonlijke omstandigheden naar voren te brengen. Eiser heeft verder niet toegelicht welke (nieuwe) omstandigheden een aanvullend gehoor noodzakelijk zouden maken. Bovendien bestaat er geen wettelijke regeling op basis waarvan de staatssecretaris verplicht is eiser nogmaals te horen. Van strijd met artikel 6 van het EVRM en/of het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel, zoals eiser heeft betoogd, is dan ook geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft eiser internationale bescherming in Bulgarije?
7. Eiser betwist dat hij internationale bescherming in Bulgarije heeft. Hij heeft de inwilligende beschikking nooit ontvangen en op 16 mei 2023 – de datum waarop hem subsidiaire bescherming zou zijn toegekend – had hij Bulgarije al geruime tijd verlaten. Hij is bovendien in het kader van zijn asielaanvraag nooit gehoord door de Bulgaarse autoriteiten. Eiser stelt verder dat er reden is om te twijfelen aan het bericht dat hij subsidiaire bescherming heeft omdat asielaanvragen van Jemenieten in Bulgarije worden afgewezen. Ter onderbouwing overlegt hij een aantal dossierstukken van twee bevriende Jemenieten van wie de asielaanvraag in Bulgarije is afgewezen. De staatssecretaris had volgens eiser nader onderzoek moeten doen.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat de Bulgaarse autoriteiten expliciet hebben verklaard dat op 16 mei 2023 aan eiser subsidiaire bescherming is verleend. Deze informatie was naar het oordeel van de rechtbank op het moment van het bestreden besluit voldoende actueel. De enkele ontkenning van eiser dat hij in Bulgarije geen verblijfsstatus heeft omdat hij het inwilligende besluit niet heeft ontvangen en op het moment van toekenning Bulgarije al had verlaten, is onvoldoende voor het oordeel dat de staatssecretaris niet van de informatie van de Bulgaarse autoriteiten heeft mogen uitgaan. Evenmin heeft de staatssecretaris daarmee niet voldaan aan zijn vergewisplicht. De rechtbank merkt daarbij op dat eiser tijdens het aanmeldgehoor Dublin heeft verklaard, anders dat eiser in beroep stelt, een gesprek (interview) met de Bulgaarse autoriteiten te hebben gehad. [1] Op de zitting heeft eiser verklaard dat dit gesprek ook ging over de reden waarom hij Jemen heeft verlaten. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat hij in Bulgarije geen internationale bescherming meer heeft. Dat heeft hij niet gedaan. De verwijzing naar dossierstukken van een tweetal Jemenieten die op grond van hun individuele asielrelaas geen internationale bescherming in Bulgarije hebben gekregen, maakt dat niets anders. Die stukken doen namelijk niet af aan het gegeven dat de Bulgaarse autoriteiten hebben verklaard dat eiser subsidiaire bescherming heeft gekregen. Evenmin geven deze stukken aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van het bericht van de Bulgaarse autoriteiten omdat uit deze stukken, anders dan eisers stelt, niet blijkt dat asielzoekers met de Jemenitische nationaliteit nooit in aanmerking komen voor internationale bescherming in Bulgarije. De staatssecretaris mag er daarom van uitgaan dat eiser nog internationale bescherming heeft. Eiser heeft bovendien niet aannemelijk gemaakt dat de Bulgaarse autoriteiten zijn verblijfsdocument niet alsnog zullen verstrekken, als hij zich in Bulgarije bij de Bulgaarse autoriteiten meldt. Als de Bulgaarse autoriteiten dan toch een intrekkingsprocedure starten, omdat hij zijn verblijfsdocument niet eerder heeft opgehaald, dan kan hij daarover in Bulgarije procederen. [2] Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft eiser een band met Bulgarije?
8. Eiser voert aan dat het onredelijk is voor hem om terug te gaan naar Bulgarije. Hij heeft daar slechts zeer korte tijd verbleven. Bovendien ziet eiser zijn toekomst in Nederland. Hij wil hier graag studeren en gaan werken. Er is sprake van een bijzondere persoonlijke situatie.
8.1.
Op grond van artikel 3.106a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd slechts niet-ontvankelijk verklaard indien de vreemdeling een zodanige band heeft met het betrokken derde land dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is hieraan al voldaan als een vreemdeling in een lidstaat van de Europese Unie erkend vluchteling is dan wel een subsidiaire beschermingsstatus heeft. [3]
8.2.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank heeft namelijk onder 7.1. geoordeeld dat de staatssecretaris er van uit mag gaan dat eiser internationale bescherming heeft in Bulgarije. Dit betekent dat eiser een zodanige band heeft met Bulgarije dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan. De door eiser genoemde feiten en omstandigheden zijn niet dermate bijzonder om in zijn geval niet van dit uitgangspunt uit te gaan.
Mag de staatssecretaris uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
9. Eiser stelt dat terugkeer naar Bulgarije een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal opleveren. Hij zal bij terugkeer namelijk in de gevangenis belanden. Er is voor hem in Bulgarije ook geen opvang, medische zorg, inkomen of een woning. Tijdens zijn verblijf in Bulgarije werd hij geconfronteerd met slechte leefomstandigheden. Hij heeft ook tevergeefs gevraagd om medicatie en medische zorg voor onder meer zijn suïcidale gedachten. Bij terugkeer zal hij terecht komen in een situatie van zeer verregaande materiele deprivatie. Eiser heeft kort voor de zitting nog een drietal uitspraken van rechtbanken overgelegd om zijn standpunt te onderbouwen. [4] Eiser twijfelt verder aan de welwillendheid van de Bulgaarse autoriteiten om hem te helpen. Hij is in Bulgarije ook bedreigd door een smokkelaar en daarom vreest hij bij terugkeer voor zijn leven. Hij heeft deze bedreigingen gemeld bij de opvanglocatie waar hij verbleef, maar daar is niets mee gedaan. Verder betoogt eiser, onder verwijzing naar een aantal rechterlijke uitspraken in Dublinzaken, dat hij bij terugkeer naar Bulgarije het risico loopt op (indirect) refoulement (pushbacks).
9.1.
De staatssecretaris mag er in beginsel van uitgaan dat de behandeling van een vreemdeling in de lidstaat waar hij internationale bescherming geniet, in overeenstemming is met de bepalingen van het EU-Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Dit uitgangspunt wordt ook wel het interstatelijk vertrouwensbeginsel genoemd. Het is aan de vreemdeling om dit vermoeden te weerleggen. Daarvoor kan hij objectieve informatie overleggen, en kan hij feiten stellen of verklaringen afleggen over zijn ervaringen in de lidstaat die hem internationale bescherming verleent, waaruit blijkt dat hij daar het risico loopt om te worden behandeld in strijd met artikel 4 van het EU Handvest. Als de vreemdeling dat heeft gedaan, dan moet de staatssecretaris motiveren waarom hij toch van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan.
9.2.
Uit het arrest Ibrahim van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 9 maart 2019 kan worden afgeleid dat de drempel voor een beroep op artikel 4 van het EU Handvest – dat gelijkstaat aan artikel 3 van het EVRM – onverminderd hoog is. [5] De drempel wordt bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van de betrokken lidstaat ertoe leidt dat iemand die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn eigen wil en keuzes om, terechtkomt in een "toestand van zeer verregaande materiële deprivatie", waardoor hij niet kan voorzien in zijn belangrijkste basisbehoeften, zoals wonen, eten en zich wassen, en waardoor zijn lichamelijke of geestelijke gezondheid zou worden geschaad of zijn leefomstandigheden mensonwaardig zouden worden.
9.3.
De beroepsgrond slaagt niet. De Afdeling heeft namelijk bij uitspraak van 1 november 2023 geoordeeld dat de staatssecretaris nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Bulgarije mag uitgaan. [6] De Afdeling overwoog dat hoewel de Bulgaarse autoriteiten nog steeds geen ondersteuning bij integratievoorzieningen verlenen aan statushouders en statushouders nog steeds het risico lopen om in een catch-22-situatie terecht te komen, waardoor zij moeilijk in aanmerking kunnen komen voor huisvesting, dit niet wegneemt dat NGO’s wel helpen bij het integreren, terwijl statushouders bij de Bulgaarse autoriteiten ook kunnen klagen als zij in een catch-22-situatie terechtkomen. Deze omstandigheden zijn ook niet zo dat statushouders structureel op grote schaal en voor langere periodes, het risico lopen dat zij daadwerkelijk geen toegang hebben tot fundamentele behoeften zoals wonen, eten en zich wassen en zij daarom een reëel risico lopen op schending van artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM, aldus de Afdeling. De situatie gekenmerkt door de onzekerheid over een mogelijke catch-22-situatie en de gevolgen van het ‘zero integration policy’ is onvoldoende om de drempel te halen. Dat eiser bij terugkeer terecht komt in een toestand van zeer verregaande materiele deprivatie, zoals bedoeld in het arrest Ibrahim, heeft hij dan ook niet aannemelijk gemaakt. Daarbij komt dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft overwogen dat van een statushouder mag worden verwacht dat hij zich tot de (hogere) autoriteiten wendt als hij problemen ondervindt bij het effectueren van zijn rechten als statushouder. [7] Dat is voor eiser niet anders. Niet is gebleken dat dit bij voorbaat zinloos is. Uit de verklaringen van eiser over zijn verblijf als asielzoeker in Bulgarije kan worden afgeleid dat hij het daar moeilijk heeft gehad, maar hij heeft destijds geen klacht bij de (hogere) autoriteiten ingediend vanwege bijvoorbeeld het ontbreken van voldoende medische zorg. [8] Uit het persoonlijk relaas van eiser volgt daarom niet dat de Bulgaarse autoriteiten niet bereid zouden zijn om hem als statushouder te helpen bijvoorbeeld als hij bedreigd wordt door een smokkelaar. De drie rechtbankuitspraken waar eiser op de zitting naar heeft verwezen, leiden niet tot een ander oordeel. De uitspraak van zittingsplaats Groningen betreft een alleenstaande minderjarige statushouder uit Bulgarije. De rechtbank oordeelt in die uitspraak dat de staatssecretaris in die zaak onvoldoende rekening had gehouden met de belangen van het kind. Die situatie is in deze zaak niet aan de orde. Eiser is namelijk een volwassen man. De uitspraak van zittingsplaats Middelburg betreft de situatie van een Dublinclaimant. In die zaak had de vreemdeling ter onderbouwing van zijn bijzondere individuele omstandigheden, anders dan in onderhavige zaak, een rapportage overgelegd van een psycholoog waarin de diagnose PTSS werd gesteld en werd verklaard dat de psychische problemen het gevolg zijn van zijn ervaringen in Bulgarije. Eiser heeft de psychische schade en problemen die hij stelt te hebben opgelopen tijdens zijn verblijf in Bulgarije echter niet met medische stukken onderbouwd. De uitspraak van zittingsplaats Haarlem betreft eveneens een Dublinclaimant en gaat over de opvang- detentieomstandigheden voor asielzoekers in Bulgarije. De Afdeling heeft echter, zoals hiervoor is overwogen, in de uitspraak van 1 november 2023 geoordeeld dat de algemene situatie in Bulgarije voor statushouders niet zo slecht is dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
Tot slot oordeelt de rechtbank dat de rechtbankuitspraken waar eiser in zijn beroepschrift naar verwijst hem ook niet kunnen baten. Die uitspraken hebben namelijk betrekking op de situatie van Dublinclaimanten in Bulgarije en het risico op pushbacks. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij als statushouder, met verblijfsrecht in Bulgarije, heeft te vrezen voor pushbacks of gedwongen terugkeer naar zijn land van herkomst. In de door eiser aangehaalde uitspraken is daarvoor in elk geval geen aanknopingspunt te vinden.

Conclusie en gevolgen

10. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Hollebrandse, rechter, in aanwezigheid van R. Kloppers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verslag aanmeldgehoor Dublin, p. 5.
2.ABRvS 1 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3966, onder 2.5.
3.ABRvS 9 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1253, onder 9.1.
4.Het betreft een uitspraak van zittingsplaats Groningen van 24 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:18150, een uitspraak van zittingsplaats Middelburg van 8 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19301 en een uitspraak van zittingsplaats Haarlem van 11 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20675.
5.HvJEU 9 maart 2019,
6.ABRvS 1 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3967, onder 6 tot en met 6.7.
7.ABRvS 1 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3967, onder 6.9.
8.Verslag aanmeldgehoor Dublin, p. 9.