In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van een Jemenitische eiser beoordeeld die zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard zag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in 2003, had op 12 juni 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd op 7 september 2023 afgewezen op grond van artikel 30a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat hij in Bulgarije internationale bescherming geniet. De rechtbank heeft op 5 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de eiser voldoende gelegenheid heeft gegeven om zijn standpunt naar voren te brengen en dat er geen schending is van het beginsel van hoor en wederhoor. De eiser betoogde dat hij ten onrechte niet aanvullend is gehoord, maar de rechtbank concludeert dat hij tweemaal is gehoord en dat hij voldoende ruimte heeft gehad om zijn bezwaren te uiten. De staatssecretaris heeft terecht overwogen dat de asielaanvraag niet-ontvankelijk is, omdat de eiser in Bulgarije subsidiaire bescherming heeft gekregen.
De rechtbank gaat verder in op de vraag of de eiser daadwerkelijk internationale bescherming in Bulgarije heeft en of hij een band met dat land heeft. De rechtbank stelt vast dat de Bulgaarse autoriteiten hebben verklaard dat de eiser subsidiaire bescherming heeft gekregen, en dat de enkele ontkenning van de eiser niet voldoende is om aan te nemen dat deze informatie onjuist is. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan, en dat de omstandigheden in Bulgarije niet zodanig zijn dat de eiser een reëel risico loopt op schending van zijn rechten bij terugkeer. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de staatssecretaris.