ECLI:NL:RBDHA:2023:19301

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
NL23.14362
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Bulgarije onder de Dublinverordening met bijzondere individuele omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit, zijn asielaanvraag in Nederland indiende. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had eerder in Bulgarije een asielaanvraag ingediend en voerde aan dat de omstandigheden in Bulgarije, waaronder pushbacks en een fundamentele systeemfout in de asielprocedure, maakten dat hij niet veilig kon worden overgedragen. De voorzieningenrechter had eerder een verzoek om voorlopige voorziening toegewezen in afwachting van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in beginsel mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, maar dat eiser in dit geval onvoldoende had aangetoond dat dit beginsel niet meer van toepassing was. Eiser had weliswaar medische documenten en verklaringen overgelegd die zijn psychische toestand en de noodzaak voor behandeling in Nederland onderbouwden, maar de rechtbank vond dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom hij geen gebruik had gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoonde en verklaarde het beroep gegrond. De staatssecretaris werd opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en werd veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €837.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14362

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. R.E.J.M. van den Toorn),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Jans).

Procesverloop

Met het besluit van 11 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en daarbij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend om het beroep in Nederland te mogen afwachten.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening op 14 juni 2023 toegewezen [1] in afwachting van de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (de Afdeling) over de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije.
De Afdeling heeft op 16 augustus 2023 uitspraak gedaan, waarna onderhavige zaak op zitting is geplaatst.
De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Fayez als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Syrische nationaliteit. Hij heeft op 16 januari 2023 een verzoek om internationale bescherming in Nederland ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiser eerder, op 1 december 2022, in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend.

Besluit

2. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, de Dublinverordening. [2] Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland op 9 maart 2023 bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Op 20 maart 2023 zijn de Bulgaarse autoriteiten daarmee akkoord gegaan en is er een claimakkoord tot stand gekomen. De staatssecretaris wil eiser op grond van dit claimakkoord overdragen.
Gronden van beroep
3. Eiser voert aan dat ten aanzien van Bulgarije in het algemeen niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Omdat in Bulgarije pushbacks voorkomen, is er sprake van een fundamentele systeemfout in de asielprocedure en is overdracht aan Bulgarije in strijd met artikel 3 van het EVRM [3] en artikel 4 van het Handvest. [4]
4. Daarnaast betoogt eiser dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid op grond van eisers bijzondere individuele omstandigheden als bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening, om de asielaanvraag in Nederland te behandelen. Eiser heeft daarbij aangevoerd dat de staatssecretaris het samenstel van factoren moet beoordelen. Hij wijst in dit verband op de hechte relatie die eiser heeft met zijn broer, die rechtmatig in Nederland verblijft, de mishandeling waarvan eiser in Bulgarije slachtoffer is geworden en de behandeling die hij thans ondergaat voor het trauma dat hij in Bulgarije heeft opgelopen. Ter nadere onderbouwing heeft eiser een brief overgelegd van de dag-coördinator van de crisisopvanglocatie waar hij verblijft, waarin gepleit wordt eisers asielaanvraag in Nederland te behandelen. Ook is een verklaring van eisers broer aan het dossier toegevoegd, waarin de broer eisers situatie beschrijft en aangeeft op welke wijze hij hem tot steun kan zijn. Ten slotte heeft eiser een patiëntendossier overgelegd en een rapportage van een onafhankelijke psycholoog die heeft vastgesteld dat eiser lijdt aan een posttraumatische stressstoornis, waarvoor nadere behandeling en een stabiele omgeving geïndiceerd zijn.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Het staat vast dat Bulgarije in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiser. In zijn algemeenheid mag de staatssecretaris ten opzichte van Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit uitgangspunt heeft de Afdeling in haar uitspraken van 16 augustus 2023 bevestigd. [5] Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat niet (langer) van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser is hierin naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Hiervoor geldt namelijk een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [6]
6. De door eiser aangehaalde rechtspraak dateert van vóór de uitspraken van de Afdeling van 16 augustus 2023. In die uitspraken heeft de Afdeling vastgesteld dat, op basis van de beschikbare informatie, Dublinterugkeerders in Bulgarije geen reëel risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks. De rechtbank ziet in deze zaak dan ook geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
Bijzondere individuele omstandigheden
7. De staatssecretaris kan in individuele gevallen gebruik maken van zijn bevoegdheid van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening om de behandeling van een asielaanvraag, ondanks de verantwoordelijkheid van een andere lidstaat, aan zich te trekken. Volgens het beleid, neergelegd in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000, maakt de staatssecretaris hier terughoudend gebruik van, en doet hij dit in ieder geval, onder meer, indien sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat van onevenredige hardheid getuigt.
8. De staatssecretaris stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat hij ervan mag uitgaan dat de medische voorzieningen in de verantwoordelijke lidstaat vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en ook ter beschikking staan aan Dublinclaimanten. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat dit uitgangspunt in dit geval niet opgaat. De verklaringen van eiser over wat hij zelf heeft meegemaakt in Bulgarije en eisers medische situatie leiden voor de staatssecretaris niet tot de conclusie dat sprake is van zodanige bijzondere, individuele omstandigheden, dat toepassing moet worden gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
9. In de overgelegde rapportage stelt de psycholoog de diagnose PTSS en stelt dat de psychische problemen van eiser het gevolg zijn van hetgeen hij in Bulgarije heeft meegemaakt. Zij adviseert eiser een psychologische behandeling te ondergaan en geeft aan dat eiser voor zijn herstel stabiliteit behoeft in een veilige omgeving en in de nabijheid van zijn steunfiguur (zijn broer). Dit alles is door verweerder ter zitting niet weersproken.
10. De rechtbank stelt vast dat de door eiser overgelegde medische documenten en de brief van zijn broer dateren van ná het bestreden besluit. De rapportage van de psycholoog is zelfs pas op de dag voor de zitting aan het dossier toegevoegd. Deze documenten heeft de staatssecretaris vanzelfsprekend niet bij het bestreden besluit kunnen betrekken. Ter zitting heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat deze documenten niet hoeven te leiden tot een ander besluit of een onderzoek van het Bureau Medische Advisering nu niet gebleken is dat een overdracht zal leiden tot onomkeerbare psychische schade.
11. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken dat overdracht van eiser aan Bulgarije tot onomkeerbare psychische schade leidt. In de overgelegde rapportage van de psycholoog staat weliswaar niet expliciet vermeld dat overdracht tot die onomkeerbare schade zal leiden, maar hieruit blijkt echter wel dat de psychische klachten van eiser zijn ontstaan vanwege zijn ervaringen in Bulgarije. Ook blijkt hieruit dat eiser hiervoor behandeling behoeft, dat instabiliteit een herstel in de weg zal staan én dat het voor dat herstel van belang is dat hij in de nabijheid van zijn steunfiguur kan zijn. Deze omstandigheden zijn door de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd meegewogen. De staatssecretaris heeft daarom onvoldoende gemotiveerd waarom hij in eisers geval geen gebruik maakt van zijn discretionaire bevoegdheid op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. In zoverre bevat het bestreden besluit een motiveringsgebrek. Het beroep is daarom gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd.
Conclusie
12. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit wordt vernietigd en dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
13. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €837 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift met een waarde per punt van €837 met een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit aan eiser bekend te maken met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €837 (achthonderdzevenendertig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Verordening (EU) nr. 604/2013 van 26 juni 2013.
3.Verdrag tot Bescherming van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218).