ECLI:NL:RBDHA:2024:8383

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
AWB 23/12355
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning niet-tijdelijk humanitair; toetsing mvv-vereiste en oud-Nederlanderschap

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden beoordeeld. Eiser, geboren in 1975 met de Surinaamse nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend omdat hij als oud-Nederlander sterke banden met Nederland stelt te hebben. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser geen machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) heeft en niet kan worden vrijgesteld van dit vereiste. Eiser is het niet eens met deze afwijzing en stelt dat verweerder ten onrechte niet heeft getoetst aan de voorwaarden voor toelating als oud-Nederlander en dat het mvv-vereiste in strijd is met de Emancipatiewet.

De rechtbank overweegt dat eiser geen beroepsgronden heeft aangevoerd tegen het mvv-vereiste op basis van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet in strijd is met dit artikel. Daarnaast wordt het beroep van eiser op zijn vermeende Nederlandse nationaliteit verworpen, omdat hij alleen een Surinaams paspoort heeft overgelegd. De rechtbank kan niet toetsen of eiser zijn Nederlanderschap heeft verloren, omdat dit niet ter beoordeling ligt in deze procedure. Eiser heeft ook niet duidelijk gemaakt waarom het mvv-vereiste in strijd zou zijn met de Emancipatiewet.

De rechtbank oordeelt dat de beroepsgronden van eiser met betrekking tot Unieburgerschap en het beginsel van effectieve rechtsbescherming niet slagen, omdat eiser een bezwaar- en beroepsprocedure heeft gevolgd. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/12355

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: drs. F.W. King),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.I. Latul).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning met het doel ‘niet-tijdelijk humanitaire gronden’.
1.2
In het besluit van 13 januari 2022 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning afgewezen. In het besluit van 13 oktober 2023 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.3
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 april 2024. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1975 en heeft de Surinaamse nationaliteit. Hij heeft een verblijfsvergunning in Nederland aangevraagd met als doel ‘Niet-tijdelijk humanitaire gronden’ omdat hij als oud-Nederlander sterke banden met Nederland stelt te hebben.
2.1
Verweerder heeft met het bestreden besluit de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd omdat eiser geen machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) heeft en daarvan ook niet kan worden vrijgesteld op grond van artikel 8 van het EVRM. [1] Eiser heeft geen familieleven noch privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM, dat beschermd moet worden op grond van dat artikel.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
2.2
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Verweerder heeft volgens eiser ten onrechte niet getoetst aan de voorwaarden voor toelating als oud-Nederlander. Ook is ten onrechte het mvv-vereiste tegengeworpen. Het mvv-vereiste is strijdig met de Emancipatiewet van 3 oktober 1862, waar verweerder ambtshalve aan had moeten toetsen. Eiser verwijst hierbij ook naar een uitspraak van het CBB. [2] Verweerder is er verder ten onrechte van uitgegaan dat eiser niet de Nederlandse nationaliteit heeft. Eiser heeft als minderjarige niet vrijwillig de Surinaamse nationaliteit verkregen en heeft daarom dus niet automatisch de Nederlandse nationaliteit verloren. Eiser doet hierbij een beroep op artikel 20 VWEU [3] , artikel 24 van het EU Handvest [4] en het arrest Tjebbes van het Hof van Justitie EU [5] . Voorts voert eiser aan dat verweerder ten onrechte niet aan het evenredigheidsbeginsel heeft getoetst en doet daarbij een beroep op uitspraken van de hoogste bestuursrechter van 12 februari 2020 [6] en deze rechtbank van 25 juni 2021. [7]
2.3
Verweerder handhaaft het bestreden besluit. Verweerder stelt dat niet duidelijk is gemaakt wat de relevantie is van het beroep op de Emancipatiewet of waarom de uitspraak van het CBB van toepassing is, nu die ziet op de emancipatie van vrouwen. Verder gaat het in deze zaak niet om een besluit op een aanvraag voor het opnieuw verkrijgen van het Nederlanderschap of het verlies daarvan, maar om het besluit op een aanvraag regulier voor bepaalde tijd. De gevolgen van het gestelde verlies van Nederlanderschap en Unieburgerschap kunnen daarom in deze zaak geen rol spelen. Verweerder verwijst daartoe naar twee uitspraken van deze rechtbank. [8] Tenslotte is het beroep op artikel 47 van het EU Handvest niet onderbouwd. Eiser maakt verder gebruik van een doeltreffende voorziening in rechte door een onpartijdig gerecht, zoals bedoeld in dat artikel, nu hij de rechtbank verzocht heeft zijn beroep tegen het bestreden besluit te beoordelen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Mvv-vereiste
3. Een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt afgewezen als de vreemdeling geen mvv heeft. [9] Niet in geschil is dat eiser geen mvv heeft. De vraag die voorligt is of eiser van het mvv-vereiste kan worden vrijgesteld.
3.1
De rechtbank constateert dat eiser tegen het niet vrijstellen van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 EVRM geen beroepsgronden heeft gericht. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser dit bevestigd. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd zou zijn met artikel 8 EVRM.
Verblijfsdoel / Nederlanderschap
3.2
De beroepsgrond dat eiser de Nederlandse nationaliteit heeft en dat verweerder dus het mvv-vereiste niet heeft mogen stellen, slaagt niet. De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn stelling dat verweerder dan ook ten onrechte niet getoetst heeft aan de overige voorwaarden voor verblijf als oud-Nederlander. Daarvoor is het volgende van belang. De rechtbank stelt vast dat eiser bij zijn aanvraag alleen een Surinaams paspoort heeft overgelegd. De stelling van eiser dat, hoewel hij op 25 november 1975 als minderjarige van rechtswege de Surinaamse nationaliteit heeft verkregen, hij met die verkrijging het Nederlanderschap niet heeft verloren, kan de rechtbank in deze procedure niet toetsen. Eiser heeft immers een reguliere aanvraag als oud-Nederlander ingediend, met het toetsingskader zoals hierboven omschreven onder 2.1 en 3. Zoals ter zitting besproken zijn er andere procedures voorhanden om het Nederlanderschap vast te laten stellen of (weer) te verkrijgen. De rechtbank gaat in deze procedure dus uit van de Surinaamse nationaliteit van eiser en bovengenoemd toetsingskader. Daarbij geldt als voorwaarde het mvv-vereiste. Nu niet in geschil is dat eiser geen mvv heeft en hier evenmin van is vrijgesteld, komt de rechtbank niet toe aan een oordeel over de toetsing aan de overige voorwaarden.
Emancipatiewet
3.3
Dat het mvv-vereiste in strijd zou zijn met de Emancipatiewet volgt de rechtbank ook niet. Eiser heeft niet duidelijk gemaakt waarom het mvv-vereiste in strijd zou zijn met die wet of wat de relevantie is van die wet in deze zaak. Verder valt niet in te zien wat de vergelijking is met de uitspraak van het CBB in deze zaak, zeker nu die ziet op de emancipatie van vrouwen.
Unieburgerschap / evenredigheid
3.4
Het beroep van eiser op verschillende bepalingen van Unierecht, het arrest Tjebbes en daarmee verband houdende nationale rechtspraak slaagt evenmin. Deze beroepsgronden zien allemaal op het verlies van het Nederlanderschap, met daaraan gekoppeld het verlies van de status als Unieburger. De vraag of eiser het Nederlanderschap al dan niet gehad of verloren heeft staat hier, zoals hierboven onder 3.2 overwogen, niet ter toetsing. Bovendien geldt dat toen eiser in 1975 zijn Nederlanderschap verloor, het Unieburgerschap nog niet was ingevoerd. De vergelijking met het Unierecht en de rechtspraak daarover gaat in deze zaak dan ook niet op.
Handvest / ex-nunc toets
3.5
De beroepsgrond dat het bestreden besluit op gespannen voet staat met het beginsel van effectieve rechtsbescherming en de verwijzing naar artikel 47 Handvest slagen niet, nu eiser een bezwaar- en beroepsprocedure heeft gevolgd. Het beroep op asielgerelateerde wettelijke bepalingen en de daarbij behorende ex-nunc toets volgt de rechtbank evenmin, omdat het in deze zaak om een reguliere procedure gaat. Daarom slaagt ook deze beroepsgrond niet.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.S. Clerx, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Uitspraak van het College van beroep voor het Bedrijfsleven (CBB) van 22 juni 2017, ECLI:NL:CBB:2017:203.
3.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Uitspraak van het Hof van Justitie van de EU, 12 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:189.
6.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:423
7.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, 25 juni 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:6375.
8.Uitspraken van de rechtbank Den Haag van 26 januari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:1247 en van 15 augustus 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:9520.
9.Artikel 3.71 van het Vreemdelingenbesluit 2000.