ECLI:NL:RBDHA:2022:9520
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning op basis van Emancipatiewet en mvv-vereiste
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Surinaamse nationaliteit houder, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft een beroep gedaan op de Emancipatiewet en de Proclamatie van 3 oktober 1862, in de hoop vrijstelling te krijgen van het mvv-vereiste voor een verblijfsvergunning. Eiser had eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend, die was afgewezen, en kreeg een inreisverbod van twee jaar opgelegd. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd door de staatssecretaris ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die zouden moeten leiden tot vrijstelling van het mvv-vereiste. Eiser heeft betoogd dat het mvv-vereiste onevenredig hard voor hem is en dat hij recht heeft op welzijn op basis van de Emancipatiewet. De rechtbank oordeelt echter dat de stelling van eiser niet kan worden gevolgd, omdat de wet geen recht op welzijn garandeert dat leidt tot een verblijfsrecht. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris in dit geval niet verplicht was om eiser te horen in bezwaar, omdat er geen nieuwe feiten waren die een ander besluit konden rechtvaardigen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, met de overweging dat eiser niet in het bezit is van een geldige mvv en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die vrijstelling van het mvv-vereiste rechtvaardigen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.