Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres had de Nederlandse en de Britse nationaliteit. Zij heeft van december 2007 tot en met oktober 2018 onafgebroken in Zuid-Afrika gewoond. In het kader van de aanvraag voor een Nederlands paspoort heeft verweerder vastgesteld dat eiseres haar Nederlandse nationaliteit in december 2017 automatisch heeft verloren. Verweerder vindt dat hij niet hoeft te beoordelen of dit verlies in overeenstemming is met het Europeesrechtelijke evenredigheidsbeginsel, zoals het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) dat in het arrest Tjebbesheeft bepaald. Eiseres had in december 2017 immers nog de Britse nationaliteit. Zij verloor toen dus niet het Unieburgerschap. Dit was in december 2017 ook nog niet voorzienbaar omdat de Brexitonderhandelingen toen nog volop in gang waren.
2. De relevante regels staan in de bijlage, die bij de uitspraak hoort.
Wat vinden partijen in beroep?
3. Eiseres is het niet met verweerder eens. Volgens haar heeft verweerder ten onrechte niet beoordeeld of het verlies van de Nederlandse nationaliteit in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel. Eiseres vindt dat verweerder het arrest Tjebbes verkeerd uitlegt. Verder heeft zij nog andere beroepsgronden aangevoerd.
4. Verweerder heeft op het beroep gereageerd. Hij blijft bij wat er in het bestreden besluit staat.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Voorvraag: Hebben Britse onderdanen hun Unieburgerschap verloren?
5. De rechtbank moet eerst de voorvraag beantwoorden of de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de EU tot gevolg heeft gehad dat Britse onderdanen het Unieburgerschap en de daaraan verbonden rechten hebben verloren. Die vraag gaat over de uitleg van artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). Op de zitting heeft de rechtbank met partijen besproken of zij hiervoor de hulp van het Hof zal inschakelen. Een Franse lagere rechter heeft namelijk in een vergelijkbare kwestie over de uitleg van deze verdragsbepaling een prejudiciële vraag aan het Hof gesteld.Verder hebben de Amsterdamse rechtbanken het Amsterdamse Gerechtshofhun twijfels over de juiste uitleg geuit. Toch ziet de rechtbank af van haar bevoegdheid om een prejudiciële vraag te stellen. Zij twijfelt er namelijk niet over dat Britten op 1 januari 2021 het Unieburgerschap en de daaraan verbonden rechten hebben verloren (zie onder 6). Bovendien heeft verweerder op de zitting aangegeven dat hij bij een gegrond beroep een hoger beroep zeker niet uitsluit. Vanaf 8 legt de rechtbank uit waarom het beroep van eiseres gegrond is.
6. Het Verenigd Koninkrijk heeft zich op 31 januari 2020 daadwerkelijk uit de EU teruggetrokken. Tot 1 januari 2021 gold er een overgangsperiode waarin het EU-recht nog wel in dat land van toepassing was. Vanaf laatstgenoemde datum zijn het VEU en het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) daar niet meer van toepassing. Dit volgt direct uit artikel 50, derde lid, in samenhang met artikel 1 van het VEU. Verder is het zo dat een land geen lidstaat meer is als het zich daadwerkelijk uit de EU terugtrekt. De onderdanen van zo’n land hebben dan niet meer de nationaliteit van een lidstaat. In het verlengde hiervan hebben zij hun Unieburgerschap en de daaraan verbonden rechten verloren. Het Unieburgerschap is immers onlosmakelijk verbonden met het bezit van de nationaliteit van een lidstaat. Dit volgt direct uit artikel 9 van het VEU en artikel 20, eerste lid, van het VWEU. Artikel 70 van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht brengt de rechtbank niet op andere gedachten. Nog daargelaten de vraag of die bepaling hier wel van toepassing is, staat daarin dat de beëindiging van een verdrag geen enkel recht en geen enkele rechtspositie van partijen aantast die vóór de beëindiging is ontstaan. Onder ‘partij’ wordt verstaan: ‘een Staat die heeft ingestemd door het verdrag gebonden te worden en voor welke het verdrag in werking is getreden’.Het gaat hier dus niet over rechten en rechtsposities van burgers. Verder blijkt uit het Terugtrekkingsakkoordniet dat Britten alle aan het Unieburgerschap verbonden rechten na 1 januari 2021 zijn blijven behouden. De rechtbank ziet voor dit alles een bevestiging in het feit dat de Britse rechter in het Gerecht van eerste aanleg (Forrester) en de Britse advocaat-generaal in het Hof van Justitie (Sharpston) hun functie per 1 januari 2021 niet langer mogen uitoefenen.
Wel of geen beoordeling van de evenredigheid?
7. Partijen zijn het erover eens dat eiseres in december 2017 automatisch de Nederlandse nationaliteit heeft verloren.Verweerder heeft op de zitting uitgelegd dat dit tijdstip bepalend is voor de vraag of hij de evenredigheid van dit verlies moet beoordelen. Hiervoor vindt hij steun in het arrest Tjebbes, zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) dat in haar uitspraak van 12 februari 2020heeft uitgelegd. Toen eiseres het Nederlanderschap verloor, stond nog helemaal niet vast dat het Verenigd Koninkrijk zich daadwerkelijk uit de EU zou terugtrekken. Daarom was toen niet voorzienbaar dat eiseres het Unieburgerschap zou verliezen. Een beoordeling van de evenredigheid is dan niet aan de orde. Dit zou volgens verweerder anders zijn geweest als eiseres de Nederlandse nationaliteit bijvoorbeeld in de zomer van 2020 zou hebben verloren.
8. De rechtbank is het niet met verweerder eens. Zij stelt vast dat de uitspraak van de Afdeling gaat over het moment waarnaar de evenredigheid moet worden beoordeeld. Volgens de Afdeling is dat het moment van verlies van de Nederlandse nationaliteit. Verweerder moet dan kijken naar de gevolgen die er toen waren en die toen voorzienbaar waren. Op deze manier kan een belanghebbende zichzelf niet in een gunstigere positie brengen en wordt de rechtszekerheid gewaarborgd. In de zaak van eiseres gaat het echter om iets anders. Namelijk om de vraag of verweerder überhaupt de evenredigheid van het verlies van de Nederlandse nationaliteit moet beoordelen. Daarvoor is doorslaggevend of het EU-recht op de situatie van eiseres van toepassing is. En voor dat laatste moet verweerder in een paspoortzaak niet alleen kijken naar het verliesmoment, maar ook naar de feiten die bij de besluitvorming in zo’n zaak bekend zijn. Alleen dan kan hij immers de volle werking van het EU-recht garanderen. Dit volgt ook uit het beginsel van Unietrouw, bedoeld in artikel 4, derde lid, derde alinea, van het VEU. Op basis hiervan mag verweerder geen maatregelen nemen die de verwezenlijking van de doelstellingen van de EU in gevaar kunnen brengen. Het arrest Tjebbes brengt de rechtbank niet op andere gedachten. Hieruit volgt immers niet dat de evenredigheid van het verlies van de Nederlandse nationaliteit enkel en alleen moet worden beoordeeld als dit verlies op dat moment al het verlies van het Unieburgerschap betekent. De rechtbank begrijpt punt 42 van het arrest - waar verweerder op de zitting expliciet naar heeft verwezen - zo dat de overweging daarin van het Hof het gevolg is van de eerdere vaststelling onder punt 32 dat het EU-recht van toepassing is, in het licht van de specifieke feiten in die zaak.
9. Verder gaat de rechtbank niet mee in de parallel die verweerder op de zitting heeft getrokken met 1993, toen het Unieburgerschap werd ingevoerd. Zij begrijpt deze parallel zo dat deze gaat over situaties waarin na invoering van het Unieburgerschap werd vastgesteld dat een burger voor die invoering zijn Nederlandse nationaliteit al had verloren. In die situaties beoordeelde verweerder de evenredigheid van het verlies niet. De rechtbank snapt dit. Wat een burger immers nooit heeft gehad, kan hij ook niet verliezen. Dit is echter een heel andere situatie dan die waarin eiseres verkeert. De verwijzing in het bestreden besluit naar de verzoekschriftprocedure van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap kan verweerder ook niet baten. Op vragen van de rechtbank hierover heeft verweerder geen duidelijkheid kunnen geven. Bovendien heeft hij in deze paspoortprocedure eenzelfde beslissingsbevoegdheid als de civiele rechter in de verzoekschriftprocedure.
10. Op 29 maart 2017 heeft de Britse regering de Europese Raad op de hoogte gesteld van het voornemen tot terugtrekking uit de EU. Daarmee is de formele procedure tot terugtrekking begonnen. Op 31 januari 2020 is het voornemen verwezenlijkt en was de Brexit een feit. Vanaf dat laatste moment was duidelijk dat Britten per 1 januari 2021 geen Unieburger meer zouden zijn (zie onder 6). Verweerder wist dit toen hij op 24 juli 2020 het primaire besluit en op 14 oktober 2020 het bestreden besluit nam. Hoewel eiseres in december 2017 - toen zij de Nederlandse nationaliteit verloor - het Unieburgerschap nog niet had verloren, wist verweerder bij de besluitvorming in deze paspoortzaak wel dat zij dit burgerschap op 1 januari 2021 zou verliezen. Dit alles maakt dat op de situatie van eiseres het EU-recht van toepassing is. Verweerder had in het primaire besluit dus al het EU-recht moeten eerbiedigen en de evenredigheid van het verlies van de Nederlandse nationaliteit moeten beoordelen. In het kader van de volledige heroverweging in bezwaar had verweerder dit gebrek in het bestreden besluit moeten herstellen. Dat heeft hij ten onrechte niet gedaan.
11. De overige beroepsgronden van eiseres slagen niet. Die gaan immers over situaties en wetten die niet op haar van toepassing zijn.
12. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit vanwege strijd met artikel 20 van het VWEU. Zij kan de zaak niet zelf afdoen. Verweerder moet immers alsnog de evenredigheid van het verlies van de Nederlandse nationaliteit beoordelen. De rechtbank zal geen bestuurlijke lus toepassen. Verweerder heeft namelijk op de zitting aangegeven dat hij bij een gegrond beroep een hoger beroep zeker niet uitsluit. De rechtbank draagt verweerder op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van overweging 10. Daar heeft hij twaalf weken de tijd voor.
13. Verweerder moet het griffierecht vergoeden dat eiseres heeft betaald. Ook moet hij de proceskosten van eiseres vergoeden. De rechtbank stelt deze kosten vast op € 1.068,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde van € 534,- per punt en wegingsfactor 1).
Wat betekent deze uitspraak?
14. Verweerder moet alsnog beoordelen of het automatisch verlies van de Nederlandse nationaliteit van eiseres in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel. Daarvoor moet hij kijken naar de gevolgen van dit verlies voor eiseres die er in december 2017 waren en die toen voorzienbaar waren. Dit heeft de Afdeling zo in haar al genoemde uitspraak van 12 februari 2020 bepaald. Deze uitspraak betekent echter niet dat eiseres de Nederlandse nationaliteit zonder meer herkrijgt. Het is aan verweerder om hier onderzoek naar te (laten) doen en er in een nieuw besluit op bezwaar een standpunt over in te nemen.