ECLI:NL:RBDHA:2024:733

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
NL23.34988
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging EU-verblijfsrecht en ongewenstverklaring van een Letse burger wegens ernstige bedreiging voor de samenleving

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Letse burger, tegen zijn ongewenstverklaring en de beëindiging van zijn EU-verblijfsrecht. Eiser is op 13 november 2019 veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig jaar voor het medeplegen van moord, poging tot moord en vuurwapenbezit, met feiten die zich in 2012 hebben voorgedaan. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 18 januari 2021 aangekondigd het EU-verblijfsrecht van eiser in te trekken en hem ongewenst te verklaren. Eiser heeft geen zienswijze ingediend en op 7 juli 2021 is de beslissing tot beëindiging van zijn verblijfsrecht en ongewenstverklaring genomen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de staatssecretaris heeft het besluit op 30 oktober 2023 gehandhaafd. Tijdens de zitting op 9 januari 2024 heeft de rechtbank de beroepsgronden van eiser beoordeeld. Eiser betoogde dat zijn gedrag geen actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor de samenleving vormt en dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en positieve gedragsverandering. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft aangetoond dat het gedrag van eiser een ernstige bedreiging vormt voor de samenleving, en dat de ongewenstverklaring en beëindiging van het verblijfsrecht gerechtvaardigd zijn. De rechtbank verklaart het beroep tegen de ongewenstverklaring ongegrond en het beroep tegen de beëindiging van het verblijfsrecht niet-ontvankelijk, omdat eiser geen procesbelang heeft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.34988

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatsecretaris

(gemachtigde: mr. A.N. Sap).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen zijn ongewenstverklaring en de beëindiging van zijn verblijfsrecht als Unieburger.
Totstandkoming van het besluit
2. Eiser heeft de Letse nationaliteit en is daarmee een burger van de Europese Unie (EU).
2.1.
Eiser is op 13 november 2019 veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig jaar wegens het medeplegen van moord, het medeplegen van een poging tot moord en vuurwapenbezit. Deze feiten hebben plaatsgevonden op 25 oktober 2012 in Venlo . De veroordeling is op 3 november 2020 onherroepelijk geworden.
2.2.
De staatssecretaris heeft eiser op 18 januari 2021 bericht over zijn voornemen tot het intrekken van het EU-verblijfsrecht en de ongewenstverklaring. Eiser heeft geen zienswijze ingediend. Op 7 juli 2021 heeft de staatssecretaris besloten om het EU-verblijfsrecht van eiser te beëindigen, aan eiser een onmiddellijke vertrekplicht op te leggen en eiser ongewenst te verklaren op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.3.
Eiser heeft een bezwaarschrift ingediend en is daarover gehoord. Met het bestreden besluit van 30 oktober 2023 heeft de staatssecretaris de beëindiging van het EU-verblijfsrecht van eiser, de opgelegde vertrekplicht en de ongewenstverklaring gehandhaafd. . Tegen dit bestreden besluit richt zich het beroep van eiser.
2.4.
Eiser is wegens betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van eiser en de staatssecretaris deelgenomen.

Het beroep van eiser

3. Eiser voert aan dat er onvoldoende grond is voor de conclusie dat zijn gedrag een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging oplevert voor een fundamenteel belang van de samenleving. Volgens eiser is de ongewenstverklaring in strijd met de Verblijfsrichtlijn [1] , omdat uitsluitend de strafrechtelijke veroordelingen de grondslag vormen voor de ongewenstverklaring. Eiser vindt dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en de positieve gedragsverandering die hij laat zien Mede gelet op het tijdsverloop sinds het delict, is nu geen sprake meer van een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging. Volgens eiser had de staatssecretaris de door hem ingebrachte documenten in de Letse taal bij de besluitvorming moeten betrekken. Dat dit niet is gedaan is onzorgvuldig.
3.1.
Eiser betoogt verder dat het bestreden besluit in strijd is met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. Zijn recht op vrij verkeer en verblijf in Nederland zijn inherent aan de Verblijfsrichtlijn. Eiser stelt dat de staatssecretaris bij de besluitvorming onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen voor betrokkene van zijn plaatsing in het VRIS [2] -gevangenisregime naar aanleiding van het beëindigen van zijn verblijfsrecht in Nederland. Zo wil eiser graag re-integreren, maar is reclassering nu niet betrokken.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Tijdens de zitting is vastgesteld dat het beroep zich richt tegen de ongewenstverklaring en de beëindiging van het EU-verblijfsrecht en niet tegen de onmiddellijke vertrekplicht. Op dat besluitonderdeel gaat de rechtbank hierna dan ook niet in.
4.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep tegen de ongewenstverklaring ongegrond is en dat het beroep tegen de beëindiging van het EU-verblijfsrecht niet-ontvankelijk is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
Voor het relevante juridisch kader verwijst de rechtbank naar de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Het procesbelang
5. Zoals hiervoor, onder 4, is vermeld richt het beroep van eiser zich tegen zowel de beëindiging van zijn EU-verblijfsrecht als de ongewenstverklaring. Uit artikel 67, derde lid, van de Vw 2000 volgt dat een vreemdeling geen rechtmatig verblijf in Nederland kan hebben zolang zijn ongewenstverklaring voortduurt. Dit betekent dat eiser bij de beoordeling van zijn beroep tegen de beëindiging van zijn EU-verblijfsrecht geen belang heeft zolang de ongewenstverklaring voortduurt. [3] Eisers beroep tegen de beëindiging van zijn EU-verblijfsrecht is dan ook slechts ontvankelijk als de uitspraak van de rechtbank tot gevolg heeft dat de hem opgelegde ongewenstverklaring niet langer van kracht is. Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de ongewenstverklaring betrekt de rechtbank wel ten volle de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd tegen de beëindiging van zijn EU-verblijfsrecht. Zoals hierna, onder 6, wordt uitgelegd is het toetsingskader namelijk gelijk.
Het oordeel van de rechtbank
Actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging
6. Om tot een ongewenstverklaring van een Unieburger te komen op grond van artikel 67, eerste lid, van de Vw 2000 moet de staatssecretaris toetsen of het persoonlijke gedrag van de Unieburger een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Daarbij moet de staatssecretaris in het bijzonder rekening houden met de duur van het verblijf van de betrokkene in Nederland, diens leeftijd, gezondheidstoestand, gezins- en economische situatie en sociale en culturele integratie in Nederland en met de mate waarin hij bindingen heeft met zijn land van herkomst. Hetzelfde criterium geldt voor de beëindiging van het verblijfsrecht van een Unieburger. [4]
6.1.
Het bestreden besluit is een belastend besluit, zodat het aan de staatssecretaris is om aan te tonen dat aan de voorwaarden voor de ongewenstverklaring is voldaan.
6.2.
In de uitspraak van 20 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3579, heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) uit het arrest Z.Zh. en I.O. afgeleid dat, voor zover nu van belang, de staatssecretaris bij zijn beoordeling of sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast, alle feitelijke en juridische gegevens moet betrekken die zien op de situatie van een vreemdeling in relatie met het door hem gepleegde strafbare feit, zoals onder meer de aard en ernst van dat strafbare feit en het tijdsverloop sinds het plegen daarvan. Steunen op een algemene praktijk of een vermoeden volstaat daarom niet. Verder moet de staatssecretaris bij zijn beoordeling in acht nemen dat de hiervoor bedoelde feitelijke en juridische gegevens niet noodzakelijkerwijs beperkt zijn tot de gegevens die de strafrechter heeft beoordeeld. Ook moet de staatssecretaris bezien of de vreemdeling sinds het (laatst) gepleegde strafbare feit een positieve gedragsverandering heeft doorgemaakt.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat het gedrag van eiser een actuele, werkelijke en ernstige dreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. De staatssecretaris heeft in het besluit toegelicht dat niet de strafrechtelijke veroordeling, maar het gedrag van eiser reden is voor het besluit. Daarbij is aangegeven dat bij een veroordeling door de strafrechter het gedrag in de regel een ‘werkelijke’ bedreiging voor de openbare orde is. De staatssecretaris heeft bij zijn beoordeling terecht betrokken dat eiser in 2019 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaar voor het medeplegen van een moord, een poging daartoe en vuurwapenbezit. Uit het strafvonnis blijkt dat eiser als huurmoordenaar een levensdelict heeft gepleegd. De staatssecretaris heeft bij zijn beoordeling ook betrokken dat, hoewel de strafbare feiten van geruime tijd geleden dateren, de straf pas op 3 november 2020 onherroepelijk is geworden. De staatssecretaris heeft verder terecht in aanmerking genomen dat sprake is van recidive, omdat eiser eerder een lange gevangenisstraf opgelegd heeft gekregen wegens drugsmisdrijven en ook is veroordeeld voor het rijden onder invloed en diefstal. Eiser zit sinds 2019 in detentie in Nederland. Daarvoor, sinds 2013 , was hij gedetineerd in Letland of droeg hij een enkelband.
6.4.
De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat niet kan worden geconcludeerd dat sprake is van een positieve gedragsverandering. De staatssecretaris heeft vastgesteld dat uit de door eiser overgelegde documenten blijkt dat hij goed gedrag vertoont in detentie en dan met name in de PI Ter Apel, maar hij heeft in de beoordeling terecht betrokken dat geen vergelijkend standpunt kan worden ingenomen over een gedragsverbetering omdat objectief verifieerbare informatie over de eerdere detenties in Letland ontbreekt. De staatssecretaris heeft zich in het bestreden besluit verder terecht op het standpunt gesteld dat het gedag in detentie niet van invloed is op het gedrag dat eiser buiten detentie zal tonen. Ter zitting heeft de gemachtigde van de staatssecretaris terecht toegelicht dat een positieve gedragsverandering in detentie minder zwaar meeweegt, omdat eiser zich in detentie juist in een positie bevindt waarin hij zich aan de regels dient te houden en zijn gedrag moet aanpassen. Gedrag in detentie zegt daarom minder over een positieve gedragsverandering dan gedrag buiten detentie. De staatssecretaris heeft verder terecht bij de beoordeling betrokken dat eiser tijdens de strafzaak in 2019 geen openheid van zaken heeft willen geven, hetgeen er niet op wijst dat eiser ten volle verantwoordelijkheid neemt. Dat eiser in de bezwaarprocedure alsnog heeft gezegd dat hij spijt heeft, maakt dat volgens de staatssecretaris niet anders omdat eiser daarbij de schuld buiten zichzelf legt en aangeeft dat hij heeft vertrouwd op de verkeerde mensen. De rechtbank onderschrijft dit.
6.5.
Ten aanzien van de door eiser in bezwaar overgelegde stukken in de Letse taal is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris deze documenten terecht niet bij de beoordeling heeft betrokken. In het voornemen heeft de staatssecretaris er al op gewezen dat documenten die worden overgelegd moeten zijn opgesteld in de Nederlandse, Engelse, Franse of Duitse taal en anders vertaald moeten worden door een beëdigd vertaler. Dat de staatssecretaris uit de beschrijving van deze documenten in de bijlagelijst van de aanvulling van 28 juli 2023 wellicht kon achterhalen waarover de documenten gaan, maakt niet dat de staatssecretaris op de hoogte was van de inhoud van de betreffende documenten en daarmee rekening kon houden.
6.6.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Evenredigheidsbeginsel
7. Uit het arrest K. en H.F. volgt dat de staatssecretaris overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel het betrokken fundamentele belang van de samenleving moet afwegen tegen de belangen van de vreemdeling met betrekking tot zijn recht van vrij verkeer en verblijf als Unieburger en zijn recht op eerbiediging van het privé- en familieleven. De staatssecretaris moet daarbij vaststellen of de ongewenstverklaring de verwezenlijking van het ermee nagestreefde doel waarborgt en niet verder gaat dan ter bereiking van dat doel noodzakelijk is. Ook moet hij nagaan of het niet mogelijk is andere, minder vergaande, maar even doeltreffende maatregelen te nemen. [5]
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de belangen van eiser kenbaar en deugdelijk heeft betrokken. De staatssecretaris heeft de persoonlijke omstandigheden van eiser beoordeeld. Gesteld noch gebleken is dat eiser in Nederland familie- of gezinsleven uitoefent of dat zijn privéleven aan Nederland is gebonden. Eiser is alleen in Nederland geweest voor de (voorbereiding van de) op 25 oktober 2012 gepleegde delicten en voor zijn huidige detentie. De staatssecretaris acht eiser als Let alleszins in staat om terug te keren naar Letland en daar een bestaan te hebben. Feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel leiden, heeft eiser volgens de staatssecretaris niet naar voren gebracht en de rechtbank is daarvan evenmin gebleken. De plaatsing in een zogenoemde Vris-gevangenis valt buiten het bestek van deze procedure. De rechtbank kan zich hier geen oordeel over vormen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat het bestreden besluit onevenredige gevolgen heeft.
7.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

Het beroep tegen de ongewenstverklaring is ongegrond. Het beroep tegen de beëindiging van het verblijfsrecht is niet-ontvankelijk, omdat eiser daarbij geen procesbelang heeft. Er is geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen de ongewenstverklaring ongegrond;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen de beëindiging van het verblijfsrecht niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: Juridisch kader

Richtlijn 2004/38/EG (de Verblijfsrichtlijn)
Artikel 27
1. Onverminderd het bepaalde in dit hoofdstuk kunnen de lidstaten de vrijheid van verkeer en verblijf van burgers van de Unie en hun familieleden, ongeacht hun nationaliteit, beperken om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid. Deze redenen mogen niet voor economische doeleinden worden aangevoerd.
2. De om redenen van openbare orde of openbare veiligheid genomen maatregelen moeten in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel en uitsluitend gebaseerd zijn op het gedrag van betrokkene. Strafrechtelijke veroordelingen vormen als zodanig geen reden voor deze maatregelen. Het gedrag moet een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen. Motiveringen die los staan van het individuele geval of die verband houden met algemene preventieve redenen mogen niet worden aangevoerd.
(…)
Artikel 28, eerste lid
Alvorens een besluit tot verwijdering van het grondgebied om redenen van openbare orde of openbare veiligheid te nemen, neemt een gastland de duur van het verblijf van de betrokkene op zijn grondgebied, diens leeftijd, gezondheidstoestand, gezins- en economische situatie, sociale en culturele integratie in het gastland en de mate waarin hij bindingen heeft met zijn land van oorsprong, in overweging.
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van richtlijn 2004/38 van 2 juli 2009, COM (2009)313
3.2.
Persoonlijk gedrag en bedreiging
Beperkende maatregelen mogen slechts in individuele gevallen worden genomen wanneer het persoonlijke gedrag van een persoon een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt, die een fundamenteel belang van de samenleving van het gastland aantast [6] . Beperkende maatregelen mogen dus niet uitsluitend worden gebaseerd op overwegingen ter bescherming van de openbare orde of de openbare veiligheid die door een andere lidstaat zijn aangevoerd [7] .
Het Gemeenschapsrecht sluit uit dat er beperkende maatregelen ter algemene preventie [8] worden genomen. Beperkende maatregelen moeten zijn ingegeven door een daadwerkelijk gevaar en niet louter door een algemeen risico [9] . Er kunnen naar aanleiding van een strafrechtelijke veroordeling niet automatisch beperkende maatregelen worden opgelegd, zonder dat rekening wordt gehouden met het persoonlijke gedrag van degene die zich aan het strafbare feit schuldig heeft gemaakt, of met het gevaar dat hij voor de openbare orde oplevert [10] . Redenen die losstaan van het persoonlijke gedrag van de betrokkene mogen niet in aanmerking worden genomen. Automatische verwijdering is niet toegestaan op grond van de richtlijn [11] .
De rechten van een persoon kunnen alleen worden beperkt wanneer diens persoonlijk gedrag een bedreiging vormt, d.w.z. wijst op gevaar voor ernstige verstoringen van de openbare orde of de openbare veiligheid.
Een louter op vermoedens gebaseerde dreiging is geen werkelijke dreiging. Het moet gaan om een actuele dreiging. Er kan slechts rekening worden gehouden met vroeger gedrag wanneer er gevaar bestaat voor recidive [12] . De dreiging moet bestaan op het ogenblik dat de beperkende maatregel door de nationale autoriteiten wordt genomen of door de rechter wordt getoetst [13] . Strafopschorting is een belangrijk element bij de inschatting van de dreiging. Daaruit blijkt immers dat van de betrokkene geen concreet gevaar meer uitgaat.
Een bestaand lidmaatschap van een organisatie kan in aanmerking worden genomen wanneer de betrokkene deelneemt aan de activiteiten van de organisatie en zich identificeert met haar doel en strekking [14] . Om de uit de richtlijn voortvloeiende rechten te kunnen beperken, is het niet nodig dat de lidstaten de activiteiten van een organisatie strafbaar stellen of verbieden, het volstaat dat er bestuurlijke maatregelen zijn genomen om de activiteiten van die organisatie tegen te gaan. Een vroeger lidmaatschap [15] van een organisatie kan in het algemeen geen actuele dreiging vormen.
Reeds uitgesproken strafrechtelijke veroordelingen doen slechts ter zake voor zover uit de omstandigheden die tot deze veroordeling hebben geleid, het bestaan blijkt van een persoonlijk gedrag dat een actuele bedreiging van de openbare orde vormt [16] . De autoriteiten moeten hun besluit op een inschatting van het toekomstige gedrag van de betrokkene baseren. Bij deze beoordeling dient bijzonder belang te worden gehecht aan het aantal reeds uitgesproken veroordelingen en hun aard, waarbij met name het aantal gepleegde strafbare feiten en de ernst ervan in aanmerking moeten worden genomen. Voorts is het recidivegevaar van doorslaggevend belang, waarbij de vage mogelijkheid van recidive niet volstaat [17] .
3.3
Evenredigheidstoets
Hoofdstuk VI van de richtlijn stelt geen voorwaarde voor de verkrijging en het behoud van een inreis- en verblijfsrecht, maar biedt wel de mogelijkheid om in gerechtvaardigde gevallen de uitoefening van een rechtstreeks aan het Verdrag ontleend recht te beperken [18] .
Wanneer de autoriteiten hebben vastgesteld dat het persoonlijke gedrag van de betrokkene een bedreiging vormt die voldoende ernstig is om een beperkende maatregel te rechtvaardigen, moeten zij met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel beslissen of de betrokkene de toegang tot het land kan worden ontzegd of het land kan worden uitgezet om redenen van openbare orde of openbare veiligheid.
De nationale autoriteiten moeten nagaan welke belangen er moeten worden beschermd. Tegen de achtergrond van deze belangen moeten zij de kenmerken van de dreiging analyseren. Daarbij kan rekening worden gehouden met de volgende factoren:
- omvang van het maatschappelijke gevaar dat voortvloeit uit de aanwezigheid van de betrokkene op het grondgebied van die lidstaat;
- aard van de strafbare activiteiten, de frequentie ervan, het cumulatieve gevaar en de veroorzaakte schade;
- tijd die is verstreken sinds de feiten zijn gepleegd en het gedrag van de betrokkene
(opmerking: er kan ook rekening worden gehouden met goed gedrag in de gevangenis en met een eventuele voorwaardelijke vrijlating).
De persoonlijke en gezinssituatie van de betrokkene moeten grondig worden onderzocht teneinde na te gaan of de voorgenomen maatregel geschikt is en niet verder gaat dan strikt nodig is om het nagestreefde doel te verwezenlijken, en of er minder strenge maatregelen mogelijk zijn om dat doel te bereiken. Daarbij moet rekening worden gehouden met de volgende factoren, die zijn opgenomen in een indicatieve lijst in artikel 28, lid 1 [19] :
- gevolgen van de verwijdering voor de economische, persoonlijke en gezinssituatie van de betrokkene
(met inbegrip van de andere familieleden die het recht zouden hebben in het gastland te blijven);
- de ernst van de moeilijkheden waarmee de echtgenoot/partner en de eventuele kinderen in het land van herkomst van de betrokkene zouden kunnen worden geconfronteerd;
- sterkte van de bindingen
(verwanten, bezoeken, talenkennis)– of het ontbreken van bindingen – met de lidstaat van herkomst en met het gastland
(de betrokkene is bijvoorbeeld geboren in het gastland of heeft er van jongs af gewoond);
- de duur van het verblijf in het gastland
(de situatie van een toerist verschilt van die van iemand die vele jaren in het gastland heeft gewoond);
- leeftijd en gezondheidstoestand.
Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
Artikel 67
1. Tenzij afdeling 3 (https://wetten.overheid.nl/BWBR0011823/2024-01-01) van toepassing is, kan Onze Minister de vreemdeling ongewenst verklaren:
a. indien hij niet rechtmatig in Nederland verblijft en bij herhaling een bij deze wet strafbaar gesteld feit heeft begaan;
b. indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd dan wel hem terzake de maatregel als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0001854&artikel=37a&g=2024-01-02&z=2024-01-02) is opgelegd;
c. indien hij een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid en geen rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l (https://wetten.overheid.nl/BWBR0011823/2024-01-01);
d. ingevolge een verdrag, of
e.in het belang van de internationale betrekkingen van Nederland.
2. Indien de bekendmaking van de beschikking, waarbij de vreemdeling ongewenst wordt verklaard, geschiedt door toezending, wordt van de beschikking mededeling gedaan in de Staatscourant.
3. In afwijking van artikel 8 (https://wetten.overheid.nl/BWBR0011823/2024-01-01) kan de ongewenst verklaarde vreemdeling geen rechtmatig verblijf hebben.
Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000)
Artikel 8.7, eerste lid
Deze paragraaf is van toepassing op vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van een staat die partij is bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel van Zwitserland, en die zich naar Nederland begeven of in Nederland verblijven.
Artikel 8.22, eerste lid
Onze Minister kan het rechtmatig verblijf ontzeggen of beëindigen, om redenen van openbare orde of openbare veiligheid, indien het persoonlijke gedrag van de vreemdeling een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Alvorens hierover een besluit te nemen, houdt Onze Minister in het bijzonder rekening met de duur van het verblijf van de betrokkene in Nederland, diens leeftijd, gezondheidstoestand, gezins- en economische situatie en sociale en culturele integratie in Nederland en met de mate waarin hij bindingen heeft met zijn land van herkomst.
Artikel 8.24
1. De uitzetting van de vreemdeling, ten aanzien van wie het rechtmatig verblijf om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid is ontzegd of beëindigd, blijft, indien de vreemdeling de voorzieningenrechter heeft verzocht een voorlopige voorziening te treffen, achterwege tot op dat verzoek is beslist, tenzij het besluit:
a. met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht is genomen;
b. reeds door de rechtbank of de voorzieningenrechter is beoordeeld; of
c. gebaseerd is op dwingende redenen van openbare veiligheid.
2. De toegang van de vreemdeling die voor de behandeling van een bezwaarschrift, beroepschrift, dan wel een verzoek om een voorlopige voorziening, gericht tegen beëindiging van het rechtmatig verblijf, geen gemachtigde heeft gesteld, wordt niet geweigerd, tenzij:
a. zijn aanwezigheid de openbare orde of de openbare veiligheid ernstig zal verstoren; of
b. het bezwaar of beroep is gericht tegen de weigering van toegang.
3. Onze Minister kan de vertrektermijn, bedoeld in artikel 62, eerste lid, van de Wet slechts in naar behoren aangetoonde dringende gevallen verkorten tot minder dan vier weken.
Vreemdelingencirculaire 2000
Paragraaf A4/3.10 van de Vc 2000
Er gelden aanvullende beleidsregels voor de ongewenstverklaring van:
  • Onderdanen van de EU;
  • Onderdanen van Zwitserland;
  • Onderdanen van de EER;
  • Familieleden van onderdanen van de EU/EER en Zwitserland; of
  • Turkse werknemers en hun gezinsleden die een verblijfsrecht ontlenen aan Besluit 1/80.
In aanvulling op artikel 67 Vw (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0011823&artikel=67&g=2024-01-03&z=2024-01-03), artikel 8.18, onder b, Vb en artikel 8.22 Vb gaat de IND over tot ongewenstverklaring van de vreemdeling als bedoeld in deze paragraaf van wie het verblijf is ontzegd of beëindigd op grond van de openbare orde en openbare veiligheid als bedoeld in paragraaf B10/2.3 Vc. (…)
Paragraaf B10/2.3 van de Vc 2000
(…)
Openbare orde en openbare veiligheid
Op grond van artikel 8.22, eerste lid, Vb ontzegt of beëindigt de IND het rechtmatig verblijf als het persoonlijke gedrag van een burger van de Unie of diens familielid een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, tenzij analoge toepassing van artikel 3.77 of 3.86 Vb niet tot verblijfsbeëindiging zou leiden.
De IND ontzegt of beëindigt het rechtmatig verblijf ook op grond van veelvuldig gepleegde lichte strafbare feiten, waarbij elk strafbaar feit op zich niet tot ontzegging of beëindiging zou kunnen leiden. Bij het ontzeggen of beëindigen van het rechtmatig verblijf op grond van veelvuldig gepleegde lichte strafbare feiten wordt rekening gehouden met de aard van de strafbare feiten, het aantal strafbare feiten en de veroorzaakte schade voor de samenleving. Als ondergrens hanteert de IND de glijdende schaal voor veelplegers als genoemd in artikel 3.86, vierde en vijfde lid, Vb.
De IND legt een ongewenstverklaring op overeenkomstig paragraaf A4/3.1 Vc. Voor de signalering van de burger van de Unie of het familielid van een burger van de Unie: zie paragraaf A2/12.6 Vc. (…)
Rechtsgevolgen
Na een beslissing van de IND tot ontzegging of beëindiging van het rechtmatig verblijf, of een beslissing gericht op de vaststelling dat er geen rechtmatig verblijf is, geldt het volgende:
  • de burger van de Unie of diens familielid heeft van rechtswege niet langer rechtmatig verblijf;
  • de burger van de Unie of diens familielid moet Nederland binnen vier weken uit eigen beweging verlaten, bij gebreke waarvan hij kan worden uitgezet;
  • het instellen van bezwaar heeft opschortende werking tenzij artikel 8.24, derde lid, Vb van toepassing is; en
  • het instellen van beroep heeft geen opschortende werking.
De vertrektermijn wordt alleen bekort tot minder dan vier weken in dringende gevallen in de zin van artikel 8.24, derde lid, Vb. Hiervan is in ieder geval sprake als:
  • het persoonlijk gedrag van de burger van de Unie of diens familielid een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt als bedoeld in artikel 8.22 Vb; of
  • sprake is van rechtsmisbruik of fraude, als bedoeld in artikel 8.25 Vb.

Voetnoten

1.Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden.
2.VRIS staat voor Vreemdelingen in de strafrechtketen.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 18 oktober 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2984) en de uitspraak van de Afdeling van 22 juli 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BN2265).
4.Zie artikel 8.22, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) en de uitspraken van de Afdeling van 19 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:186) en 11 maart 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:797).
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2758, waarin is verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie van 2 mei 2018 (K. en H.F., ECLI:C:EU:2018:296).
6.Alle criteria zijn cumulatief.
7.Zaken C-33/07,
8.Zaak 67/74,
9.Algemene preventie in specifieke omstandigheden, zoals bij sportevenementen, wordt behandeld in de mededeling van 1999 (zie punt 3.3).
10.Zaken C-348/96,
11.Zaak C-408/03,
12.Zaak 30/77,
13.Zaken C-482/01 en C-493/01,
14.Zaak 41/74,
15.
16.Zaken C-482/01 en 493/01,
17.Zo zal er eerder een verhoogd risico van recidive bestaan in het geval van drugsverslaving, die het gevaar in zich bergt van nieuwe delicten ter bekostiging van de verslaving: AG Stix-Hackl in de gevoegde zaken C-482/01 en C-493/01,
18.Zaak 321/87,
19.Met betrekking tot de grondrechten: zie de rechtspraak van het EHRM in de zaken