ECLI:NL:RBDHA:2024:7139

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
NL24.17217
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan eiser is opgelegd op 4 maart 2024. Eiser heeft tegen het voortduren van deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft eerder, op 18 maart 2024, de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring beoordeeld en vastgesteld dat deze tot dat moment rechtmatig was. De huidige beoordeling richt zich op de periode na het sluiten van het onderzoek op 12 maart 2024.

Eiser stelt dat er geen zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn, omdat de staatssecretaris geen inhoudelijke reactie van de Tunesische autoriteiten heeft ontvangen op de aanvraag van een laissez-passer. De rechtbank oordeelt echter dat er in het algemeen zicht op uitzetting bestaat, aangezien er in het verleden uitzettingen naar Tunesië hebben plaatsgevonden. Eiser heeft geen nieuwe omstandigheden aangevoerd die deze situatie zouden veranderen.

Daarnaast voert eiser aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting en dat er geen rekening is gehouden met zijn gezinsleven. De rechtbank wijst deze argumenten af, verwijzend naar eerdere uitspraken en stelt dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging door de staatssecretaris voldoende is geweest en dat er geen grond is om te oordelen dat de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel van bewaring niet zijn voldaan. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17217

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Inleiding

1. De staatssecretaris heeft op 4 maart 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring al eerder getoetst bij uitspraak van 18 maart 2024. [1]
1.2.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.3.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
1.4.
De rechtbank heeft het vooronderzoek gesloten op 26 april 2024 en bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Beoordeling door de rechtbank

2. Uit de uitspraak van 18 maart 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 12 maart 2024) rechtmatig is.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
3. Eiser voert aan dat geen sprake is van enig zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn, omdat de staatssecretaris meerdere keren heeft gerappelleerd op de aanvraag van de laissez-passer maar er geen inhoudelijke reactie van de Tunesische autoriteiten is ontvangen.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals in het eerste beroep van eiser ook is geoordeeld, bestaat in zijn algemeenheid zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Tunesië. [2] Voor eiser is op 8 maart 2024 een laissez-passer aanvraag ingediend. Sindsdien is er twee keer gerappelleerd door de staatssecretaris. Dat van de Tunesische autoriteiten nog geen inhoudelijke reactie is ontvangen, is mede gelet op de tijd die verstreken is, geen grond voor het oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. In de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), is toegelicht dat er uitzettingen met laissez-passer naar Tunesië hebben plaatsgevonden in 2022 en 2023. Eiser heeft geen omstandigheden naar voren gebracht waaruit blijkt dat deze situatie veranderd is.
Werkt de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting?
4. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting. Dit is van belang aangezien niet is gebleken dat door de Tunesische autoriteiten in vergelijkbare situaties een laissez-passer wordt afgegeven.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiser heeft zelf reeds geconstateerd dat door de staatssecretaris meerdere keren is gerappelleerd. Zijn betoog mist in zoverre feitelijke grondslag. Voor zover eiser bedoelt dat geen zicht op uitzetting bestaat binnen een redelijke termijn, verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor is overwogen onder 3.1.
Had de staatssecretaris moeten volstaan met een lichter middel?
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris geen rekening heeft gehouden met het gezinsleven van eiser. Hij heeft een vriendin en dit is ten onrechte niet betrokken bij het toepassen van een lichter middel. Eiser voert daarnaast aan dat de bewaring plaatsvindt onder een zeer strikt detentieregime, waardoor sprake is van een aanzienlijke beperking van eiser. De tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring stemt niet overeen met een speciale inrichting. [3] Ook daarom had de staatssecretaris een lichter middel moeten toepassen.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank verwijst naar haar eerdere uitspraak van 18 maart 2024 [4] , rechtsoverweging 10.1, als het gaat om het gezinsleven van eiser. Eiser heeft geen argumenten naar voren gebracht die dit oordeel anders maken. Verder is de rechtbank van oordeel dat het niet aan de bewaringsrechter is om zich een oordeel te vormen over de toepassing van het regime in het detentiecentrum. [5] Daarvoor staat een andere rechtsgang open. Daarnaast kan het detentiecentrum in Rotterdam, waar eiser verblijft, aangemerkt worden als een speciale inrichting voor bewaring als bedoeld in de Terugkeerrichtlijn. [6]
Dient de belangenafweging is het voordeel van eiser uit te vallen?
6. Eiser voert aan dat geen sprake is van een inhoudelijke individuele belangenafweging [7] door de staatssecretaris over het voortduren van de maatregel van bewaring. De staatssecretaris heeft niet gekeken naar eisers huidige persoonlijke omstandigheden en belangen.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de uitspraak van 18 maart 2024 op het eerste beroep van eiser blijkt dat de staatssecretaris in het kader van de vraag of met een lichter middel kon worden volstaan een belangenafweging heeft gemaakt en dat de rechtbank deze voldoende heeft geacht. Eiser heeft in onderhavig beroep geen belangen naar voren gebracht die dit oordeel anders maken. Daarbij is ook van belang dat eiser zich niet houdt aan zijn meewerkplicht, door niet deel te nemen aan zijn laatste vertrekgesprek.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?7. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eisers verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregelen niet is voldaan. [8]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 18 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:6132
2.Dit blijkt ook uit ABRvS 30 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3990.
3.Zoals bedoeld in artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn.
4.Zaaknummer NL24.8961.
5.ABRvS 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1710.
6.Zie ABRvS 15 november 2011, ECLI:NL:RVS:2020:2795 en ABRvS 21 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2103.
7.Zoals bedoeld in het arrest Mahdi van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014 (ECLI:EU:C:2014:1320).
8.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.