ECLI:NL:RBDHA:2024:6132

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
NL24.8961
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling in het kader van het vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid behandeld. Eiser, die in vreemdelingenbewaring is gesteld, betwist de rechtmatigheid van deze maatregel. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de maatregel op juiste gronden heeft opgelegd, waarbij de relevante artikelen van de Vreemdelingenwet 2000 worden betrokken. Eiser voert aan dat hij op onjuiste gronden is opgehouden en dat de staatssecretaris niet deugdelijk motiveert waarom geen lichter middel is opgelegd. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring rechtmatig heeft opgelegd, omdat er voldoende gronden zijn om te veronderstellen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank wijst het beroep van eiser ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van de vreemdeling en de openbare orde, en bevestigt dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld in het kader van de uitzetting van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.8961

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 4 maart 2024 waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
2. De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde via een beeldverbinding en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het opleggen van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Voortraject
5. Eiser voert aan dat hij op een onjuiste grondslag is opgehouden. Eiser is op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw 2000 opgehouden, maar dit had artikel 50, derde lid, van de Vw 2000 moeten zijn. Voorafgaand aan de ophouding zat eiser namelijk in detentie en tijdens het strafrechtelijke traject was zijn identiteit al bekend.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uitgangspunt is dat bij de ophouding de in het kader van de strafrechtelijke aanhouding verkregen gegevens over de identiteit van een persoon tot uitgangspunt mogen worden genomen, maar dit betekent niet dat die identiteit in het vervolg als vaststaand moet worden aanvaard. Tijdens de ophouding beschikte eiser niet over een identiteitsdocument, zodat de staatssecretaris hem met toepassing van artikel 50, tweede lid, van de Vw 2000 mocht ophouden. [1]
6. Eiser voert aan dat de ophouding onrechtmatig is, omdat tijdens zijn strafrechtelijke detentie geen formulier M122 aan hem is uitgereikt.
6.1.
Uit paragraaf A5/6.12 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) volgt dat, als het voornemen bestaat om de vreemdeling in bewaring te stellen aansluitend aan strafrechtelijke detentie, de bevoegde ambtenaar aan de vreemdeling tijdens de strafrechtelijke detentie meedeelt dat hij bij beëindiging van zijn detentie op grond van artikel 50, derde lid, dan wel artikel 50a, eerste lid, van de Vw 2000 naar een plaats bestemd voor verhoor wordt overgebracht. Op de plaats bestemd voor verhoor wordt de vreemdeling vervolgens verder geïnformeerd over de te volgen procedure. Deze mededeling wordt gedaan door middel van een formulier M122. Hiervan moet verder proces-verbaal worden opgemaakt. Dit proces-verbaal is het model M105-A.
6.2.
De beroepsgrond slaagt niet. De ophouding van eiser is geschied op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw 2000. Uit het beleid genoemd in overweging 6.1 en rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 26 juli 2021 [2] volgt dat paragraaf A5/6.12 van de Vc 2000 niet op eiser van toepassing is, aangezien hij is opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw 2000. Het formulier M122 hoefde dus niet te worden uitgereikt aan eiser.
De maatregel van bewaring
Handtekening
7. De rechtbank heeft tijdens de zitting vastgesteld dat de maatregel van bewaring voorzien is van een geldige handtekening.
Gronden van de maatregel van bewaring
8. In de maatregel van bewaring stelt staatssecretaris zich op het standpunt dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
9. Eiser betwist alle zware en lichte gronden. Met betrekking tot de zware grond 3a voert eiser aan dat hij als asielzoeker is ingereisd en de grond om die reden ten onrechte is tegengeworpen. Over de zware grond 3b voert eiser aan dat hij zich altijd beschikbaar heeft gehouden en alle medewerking heeft verleend. Met betrekking tot de zware grond 3c voert eiser aan dat hij zich bevindt in een overmachtssituatie omdat hij geen documenten kan verkrijgen van het Tunesische consulaat. Dit geldt ook bij de zware grond 3i, waaraan eiser toevoegt dat hij gezinsleven heeft met zijn vriendin.
9.1.
De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank stelt voorop dat de staatssecretaris bij de zware gronden 3a, 3b, 3c, en 3i kan volstaan met een feitelijke toelichting. [3] Bij de zware grond 3a licht de staatssecretaris toe dat eiser verklaart dat hij zonder paspoort Europa is ingereisd en Nederland dus nooit op legale wijze is binnengekomen. Deze toelichting is feitelijk juist, zodat zware grond 3a terecht aan eiser is tegengeworpen. Dat eiser asiel heeft aangevraagd en stelt als asielzoeker te zijn binnengekomen, doet niet af aan de feitelijke juistheid.
De staatssecretaris licht bij de zware grond 3b toe dat eiser op 6 november 2021 een asielaanvraag heeft ingediend die aanvankelijk in de Dublinprocedure werd behandeld, maar dat eiser op 28 februari 2022 is opgenomen in de nationale asielprocedure. Eiser is op 7 maart 2022 met onbekende bestemming vertrokken. Eiser heeft zich op 15 maart 2022 wederom gemeld bij Ter Apel om een asielaanvraag te doen. Op 23 maart 2022 is eiser met onbekende bestemming vertrokken en heeft de beslissing op zijn asielaanvraag niet afgewacht. Gelet op deze toelichting is de zware grond 3b feitelijk juist. Eiser voert aan dat hij zich wél beschikbaar heeft gehouden en alle medewerking heeft verleend, maar onderbouwt dit verder niet. Een enkele stelling dat dit zo is, is onvoldoende. Bovendien heeft de staatssecretaris ook een uitdraai van zijn eigen systeem toegevoegd aan het dossier, waarin staat dat eiser op 7 en 23 maart 2023 met onbekende bestemming is vertrokken.
Bij de zware grond 3c licht de staatssecretaris toe dat in het besluit van 7 april 2022 is neergelegd dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. Bij de zware grond 3i licht de staatssecretaris toe dat eiser heeft verklaard dat hij niet naar Tunesië wil, het land waar hij naartoe moet. Daarmee zijn de zware gronden 3c en 3i ook feitelijk juist en terecht aan eiser tegengeworpen. Eisers stelling dat hij zich in een overmachtssituatie bevindt en stelt dat hij gezinsleven heeft met zijn vriendin doet hier niet aan af.
9.2.
De zware gronden 3a, 3b, 3c en 3i zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te dragen. Hieruit blijkt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De geschilpunten over de lichte gronden behoeven daarom geen bespreking.
Lichter middel
10. Eiser voert aan dat de staatssecretaris niet deugdelijk motiveert waarom hij geen lichter middel in de vorm van een meldplicht oplegt. De staatssecretaris heeft namelijk geen kenbare belangenafweging gemaakt waarbij rekening is gehouden met eisers gezinsleven in Nederland.
10.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiser heeft tijdens het gehoor verklaard dat hij een vriendin heeft in België en trouwplannen heeft. Dat de staatssecretaris niet (expliciet) is ingegaan op deze verklaring, maakt nog niet dat hij niet deugdelijk motiveert waarom hij niet kan volstaan met een lichter middel. Eiser heeft zijn verklaring namelijk niet met stukken onderbouwd en ook niet uitgelegd waarom deze omstandigheid tot een lichter middel dan de maatregel zou moeten leiden. De staatssecretaris stelt terecht dat er in eisers geval een onttrekkingsrisico bestaat wat blijkt uit de gronden die aan de maatregel zijn gelegd.
Zicht op uitzetting
11. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat naar Tunesië. Eiser is meerdere keren bij het consulaat geweest maar kreeg geen paspoort of een ander identiteitsdocument. Gelet hierop is het volgens eiser niet aannemelijk dat de staatssecretaris een laissez-passer (lp) voor eiser gaat verkrijgen. Het is ook niet bekend dat de Tunesische autoriteiten overgaan tot het verstrekken van lp’s.
11.1.
De beroepsgrond slaagt niet. In zijn algemeenheid bestaat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Tunesië. De rechtbank wijst hierbij op de uitspraak van de Afdeling van 30 oktober 2023. [4] Eiser legt geen informatie over die erop wijst dat de situatie is gewijzigd en de Tunesische autoriteiten (in eisers geval) geen lp’s verstrekken. Voor eiser is op 8 maart 2024 een lp-aanvraag ingediend die nog in behandeling is bij de Tunesische autoriteiten. In eisers enkele stelling dat hij meerdere keren tevergeefs bij het consulaat is geweest voor documenten ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt.
Voortvarend handelen
12. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt aan zijn uitzetting. In eisers geval is sprake van een geplande inbewaringstelling. Eiser is namelijk eerst strafrechtelijk aangehouden.
12.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft op 6 maart 2024 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Op 8 maart 2024 is voor eiser een lp-aanvraag verstuurd aan de Tunesische autoriteiten. Anders dan eiser stelt, acht de rechtbank dit voldoende voortvarend. Voor zover eiser bedoelt dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn inspanningsplicht omdat de staatssecretaris zoveel mogelijk moet voorkomen dat eiser na zijn strafrechtelijke hechtenis in vreemdelingenbewaring wordt gesteld [5] , leidt dit niet tot een ander oordeel. Uit het dossier blijkt namelijk dat eiser van 19 februari 2024 tot en met 4 maart 2024 in detentie heeft gezeten. Gelet op de relatief korte duur van eisers strafrechtelijke detentie is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris zijn inspanningsverplichting niet heeft geschonden door in deze periode geen uitzettingshandelingen te verrichten.
De wijze van tenuitvoerlegging
13. Eiser voert aan dat de wijze waarop de bewaring ten uitvoer wordt gelegd disproportioneel is. Er is sprake van een strikt regime in het detentiecentrum, wat vergelijkbaar is met een regime bij strafrechtelijke detentie. Dat is niet in overeenstemming met wat kan worden verwacht van een speciale inrichting in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn.
13.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Uit rechtspraak van de Afdeling [6] volgt dat het detentiecentrum in Rotterdam voldoet aan de eisen die in het arrest Landkreis Gifhorn van het Hof van Justitie [7] zijn gesteld aan een speciale inrichting voor bewaring in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn. De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert geen aanleiding voor een ander oordeel.
Ambtshalve toets door de rechtbank
14. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [8]

Conclusie

15. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.G.C. Lelifeld, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 14 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4662.
3.Uitspraak van de ABRvS van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
5.Dat staat in paragraaf A5/6.12 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:4002.
7.Arrest van 10 maart 2022, ECLI:EU:C:2022:178.
8.Vergelijk het arrest van het Hof van Justitie van 8 november 2022, C, B, en X, ECLI:EU:C:2022:858.