ECLI:NL:RBDHA:2024:6596

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
NL24.16009
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag van een vreemdeling geregistreerd als meerderjarig in Italië en Griekenland

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 10 april 2024 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser internationale bescherming geniet in Italië. De rechtbank heeft op 29 april 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat de registratie als meerderjarig in Italië en Griekenland onjuist is. Eiser heeft geen relevante documenten overgelegd die zijn minderjarigheid onderbouwen en heeft niet voldoende bewijs geleverd om te twijfelen aan de registratie in deze lidstaten. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op goede gronden heeft gehandeld en het bestreden besluit in stand blijft. Eiser moet Nederland onmiddellijk verlaten, maar heeft recht op vergoeding van proceskosten, vastgesteld op € 875,-. De uitspraak benadrukt het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de verantwoordelijkheden van de vreemdeling om zijn claims te onderbouwen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.16009

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet-ontvankelijk verklaren van zijn asielaanvraag. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 10 april 2024 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser internationale bescherming heeft in Italië. Daarbij heeft de staatssecretaris ook bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om voorlopige voorziening (NL24.16010), op 29 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet-ontvankelijk verklaren van de asielaanvraag van eiser aan de hand van de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
4. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij internationale bescherming heeft in Italië. [1] Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel gaat de staatssecretaris er vanuit dat de Europese lidstaten de internationale verplichtingen naleven. Eiser heeft volgens de staatssecretaris niet aannemelijk gemaakt dat Italië deze verplichtingen in zijn geval niet nakomt. Daarbij heeft de staatssecretaris eiser niet als minderjarig beschouwd, omdat, na twijfel over de opgegeven leeftijd door de leeftijdsschouwen, uit onderzoek bij de Griekse en Italiaanse autoriteiten is gebleken dat eiser daar als geboren in 2004 en dus als meerderjarig geregistreerd staat.
Is het besluit onzorgvuldig voorbereid?
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat voorafgaand aan het horen van eiser niet alle informatie is verstrekt. In de zienswijze heeft eiser hierover aangegeven dat een dag voor het gehoor nog steeds niet duidelijk was wat de kern van het gehoor zou zijn. De informatie van Griekenland en Italië was volgens eiser al bekend en had aan het dossier moeten worden toegevoegd. Datzelfde geldt voor het proces-verbaal van de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) over het leeftijdsonderzoek. Pas na navraag en na afloop van het voorbereidingsgesprek werd deze informatie beschikbaar gesteld aan (de gemachtigde van) eiser. Volgens eiser is het besluit gelet daarop eveneens niet kenbaar en deugdelijk gemotiveerd, nu de staatssecretaris niet ingaat op deze stellingen in de zienswijze.
5.1.
De staatssecretaris heeft ter zitting toegelicht dat hij niet kan vaststellen of eiser voor het gehoor alle stukken heeft ontvangen, maar dat wel blijkt dat eiser na het gehoor in het bezit is gesteld van alle stukken. Daarnaast is volgens de staatssecretaris tijdens het gehoor toegelicht waar het gehoor over ging en is aan eiser verteld dat Italië aan eiser internationale bescherming heeft verleend. De staatssecretaris heeft zich desgevraagd op zitting op het standpunt gesteld dat gelet op alle omstandigheden onzorgvuldig is gehandeld, nu waarschijnlijk niet alle stukken voorafgaand van het gehoor aan eiser zijn overgelegd, maar dat eiser hierdoor niet in zijn belangen is geschaad.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van de staatssecretaris ligt om voorafgaand aan het gehoor, mede te delen waar dat gehoor over gaat en de daarvoor benodigde stukken aan eiser te verstrekken. Zoals ook ter zitting is erkend door de staatssecretaris, blijkt uit het dossier niet of de informatie van Griekenland en Italië en de stukken over het leeftijdsonderzoek aan eiser waren verstrekt voorafgaand aan het gehoor. De rechtbank acht het dan ook aannemelijk dat, zoals eiser stelt, niet alle stukken tijdig aan hem waren verstrekt. Hierdoor is er sprake geweest van een onzorgvuldige voorbereiding van het besluit en heeft de staatssecretaris artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschonden.
5.3.
De rechtbank is desalniettemin van oordeel dat eiser niet is benadeeld door dit zorgvuldigheidsgebrek, omdat hij na het gehoor tijdig kennis heeft kunnen nemen van alle stukken en voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit daarop heeft kunnen reageren. Nu de rechtbank in deze uitspraak tot de conclusie zal komen dat de staatssecretaris de aanvraag van eiser op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard als gevolg waarvan het bestreden besluit in stand kan blijven, ziet de rechtbank aanleiding om artikel 6:22 van de Awb toe te passen en het zorgvuldigheidsgebrek en het daarmee verband houdende motiveringsgebrek te passeren. Deze gebreken hebben immers geen gevolgen gehad voor het dictum van het bestreden besluit.
Mocht de staatssecretaris uitgaan van de meerderjarigheid van eiser?
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat de staatssecretaris hem ten onrechte als meerderjarige beschouwt, waardoor zijn kwetsbaarheid bij terugkeer naar Italië onjuist is beoordeeld. Daartoe voert eiser aan dat de leeftijdsschouwen niet inzichtelijk en concludent zijn, omdat niet gespecificeerd is welke uiterlijke kenmerken van eiser hebben geleid tot twijfel en niet duidelijk is welke gedragingen van eiser bij de beoordeling zijn betrokken. Ook is volgens eiser onvoldoende ingegaan op de afwijkende uitkomsten van de AVIM en de staatssecretaris. Ter onderbouwing verwijst eiser naar uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 21 februari 2023 [2] en 9 februari 2024 [3] en naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 14 maart 2024. [4]
6.1.
De staatssecretaris heeft in het besluit overwogen dat eiser zijn minderjarigheid niet met originele documenten heeft onderbouwd. Nadat door de tweede schouw twijfel bestond over de opgegeven leeftijd, heeft nader onderzoek plaatsgevonden in overeenstemming met de Werkinstructie 2023/6 (WI 2023/6). De staatssecretaris heeft aan de Griekse en Italiaanse autoriteiten om informatie verzocht. De Griekse autoriteiten hebben laten weten dat eiser daar geregistreerd staat als geboren in 2004 (meerderjarig) en dat geen leeftijdsbeoordeling is uitgevoerd. De Italiaanse autoriteiten lieten ook weten dat eiser daar geregistreerd staat als geboren in 2004. De staatssecretaris heeft daarom geconcludeerd dat hij op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan van de zorgvuldigheid van deze registratie en de juistheid daarvan en verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 2 november 2022. [5]
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in overeenstemming met de WI 2023/6 en paragraaf C1/2.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) heeft gehandeld. De staatssecretaris heeft onderzoek gedaan naar de leeftijdsregistratie in een andere lidstaat, nadat uit de schouwen in Nederland is gebleken dat er twijfel bestond over de door eiser opgegeven leeftijd. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling mag de staatssecretaris op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan van de leeftijdsregistratie in een andere lidstaat. Als de vreemdeling in een andere lidstaat als meerderjarig geregistreerd staat, is het aan de vreemdeling om aan te tonen dat die registratie onjuist is. [6] Aangezien eiser zowel in Italië als in Griekenland als meerderjarig geregistreerd staat, is het aan eiser om aanknopingspunten naar voren te brengen op grond waarvan twijfel kan ontstaan over de registratie in deze andere lidstaten. Eiser is hierin niet geslaagd, aangezien hij niet nader heeft onderbouwd waarom de registraties in Italië en Griekenland onjuist zouden zijn. Eiser heeft ook geen identificerende of indicatieve documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn gestelde minderjarigheid. De enkele, niet onderbouwde, stellingen van eiser tijdens de gehoren dat hij in Italië ook heeft aangegeven minderjarig te zijn, treffen onder deze omstandigheden geen doel. Eiser heeft daarmee immers niet kunnen aantonen dat de Italiaanse autoriteiten niet hadden kunnen uitgaan van zijn meerderjarigheid.
6.3.
Eisers betoog dat de leeftijdsschouwen onvoldoende gemotiveerd zijn en dat onvoldoende is ingegaan op de afwijkende uitkomsten van de AVIM en de staatssecretaris, maakt het voorgaande niet anders. Hiermee heeft eiser immers geen aanknopingspunten naar voren gebracht op grond waarvan twijfel kan ontstaan over de registratie in Italië en Griekenland. De uitgevoerde schouwen vormden slechts aanleiding voor de staatssecretaris om nader onderzoek te doen naar de leeftijd van eiser. Eisers verwijzing naar de uitspraken van de deze rechtbank, zittingsplaatsen Roermond en Groningen, treft dan ook geen doel. De rechtbank zal deze dan ook niet nader bespreken.
6.4.
Eiser voert verder aan dat indien de leeftijdsregistratie in Griekenland relevant is, de staatssecretaris volgens een uitspraak van de rechtbank Den Haag [7] nader dient te motiveren waarom hij van de geregistreerde geboortedatum in Griekenland uitgaat. Het is nu onduidelijk hoe de leeftijdsregistratie is verlopen, of leeftijdsonderzoek is uitgevoerd, welke informatie aan de leeftijdsregistratie ten grondslag heeft gelegen en wie deze informatie heeft verstrekt. Hierbij wijst eiser op de WI 2023/6.
6.5.
Ook deze beroepsgrond van eiser slaagt niet. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, mag de staatssecretaris in beginsel uitgaan van de leeftijdsregistratie in een andere lidstaat. Het is aan eiser om aan te tonen dat dat in zijn geval niet kan. Eisers verwijzing naar de plicht van de staatssecretaris om nog meer onderzoek te verrichten, zoals bedoeld in de WI 2023/6, ziet op de situatie dat de vreemdeling in één of meerdere lidstaten met wisselende geboortedata staat geregistreerd. Zoals ook overwogen door de Afdeling op 2 november 2022 [8] – waarnaar is verwezen door de rechtbank Den Haag – betrekt de staatssecretaris daarbij de verklaringen van de vreemdeling en de overgelegde documenten. Eiser is echter in zowel Italië als Griekenland geregistreerd met één geboortedatum, waardoor de hiervoor genoemde situatie en de genoemde uitspraak niet relevant is. Op de staatssecretaris rustte dan ook geen verdergaande onderzoeks- en motiveringsplicht.
Mocht de staatssecretaris ervan uitgaan dat internationale bescherming is verleend in Italië?
7. Eiser voert aan dat niet is onderzocht of gebleken dat hij in Italië als meerderjarige internationale bescherming heeft gekregen. Eiser stelt dat de staatssecretaris geen onderzoek heeft gedaan naar de leeftijd die de Italiaanse autoriteiten hebben gehanteerd in het besluit waarin aan hem in Italië internationale bescherming is verleend.
7.1.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is met de staatssecretaris van oordeel dat de staatssecretaris mocht uitgaan van de meerderjarige leeftijd van eiser en dat aan hem op die grond internationale bescherming is verleend in Italië. Verder blijkt uit informatie van Italië van 29 februari 2024 dat aan eiser internationale bescherming is verleend. De staatssecretaris heeft ter zitting naar voren gebracht dat deze informatie op 19 april 2024 door de Italiaanse autoriteiten is bevestigd. Naar het oordeel van de rechtbank kan de staatssecretaris uitgaan van deze informatie van de Italiaanse autoriteiten en zijn er geen aanknopingspunten door eiser naar voren gebracht om hieraan te twijfelen. Als eiser meent dat zijn geregistreerde geboortedatum in Italië niet klopt, kan hij daarover terecht bij de Italiaanse autoriteiten.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op al het voorgaande heeft de staatssecretaris het bestreden besluit op goede gronden genomen. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom, onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb, in stand laten. De niet-ontvankelijkheidsverklaring blijft in stand en eiser moet onmiddellijk vertrekken.
8.1.
Omdat de beroepsgrond dat de staatssecretaris onzorgvuldig heeft gehandeld slaagt en de rechtbank dit gebrek passeert met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, heeft eiser recht op vergoeding van de proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen.
8.2.
De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 875,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 in samenhang met artikel 3.106a, eerste lid, onder a tot en met e, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
7.NL23.20817