ECLI:NL:RBDHA:2024:1473

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
NL23.12913
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de leeftijdsbepaling van een Eritrese asielzoeker en de rol van schouwbevindingen

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 9 februari 2024, staat de leeftijdsbepaling van een Eritrese asielzoeker centraal. De eiser, die stelt dat hij geboren is in maart 2004, heeft een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag ingewilligd, maar gaat uit van een geboortedatum van 1 februari 1998, gebaseerd op schouwbevindingen van de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) en eerdere registraties in Italië. De rechtbank heeft in deze procedure de schouwbevindingen en de methoden van leeftijdsbepaling ter discussie gesteld. Ze heeft aangegeven dat het belangrijk is om de uitgangspunten van de schouw en de opleiding van schouwers te begrijpen, vooral gezien de complexiteit van het vaststellen van de leeftijd van asielzoekers. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om nadere toelichting te geven op de schouw en de opleiding van schouwers, en heeft een periode van zes weken vastgesteld voor deze toelichting. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan totdat deze informatie is verstrekt. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid en transparantie in procedures die de rechten van asielzoekers raken, vooral als het gaat om de vaststelling van hun leeftijd en de bijbehorende juridische waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.12913 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Coenen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.J.M.F.P. Wouters).

Procesverloop

Bij besluit van 5 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingewilligd op basis van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, omdat hij het niet eens is met de geboortedatum waarvan verweerder uitgaat.
De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Eritrese nationaliteit heeft en dat hij is geboren in maart 2004 maar zijn exacte geboortedatum niet te kennen. Op 21 augustus 2021 heeft eiser een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser ingewilligd op basis van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, omdat hij de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst, de militaire dienstplicht en zijn illegale uitreis uit Eritrea geloofwaardig heeft geacht en eiser met deze verklaringen aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting naar Eritrea een reëel risico loopt op ernstige schade. De geboortedatum van eiser, waarvan verweerder uitgaat, is 1 februari 1998, omdat de leeftijdsschouwen van de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) (evident meerderjarig) en de hoormedewerker van verweerder (twijfel over de opgegeven leeftijd) ertoe hebben geleid dat er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd van eiser en uit onderzoek op basis van artikel 34 van de Dublinverordening is gebleken dat hij in Italië is geregistreerd met de geboortedatum 1 februari 1998.
3. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte uitgaat van de geboortedatum die in Italië is geregistreerd. Daartoe voert hij aan dat hij in 2021 steeds heeft verklaard dat hij zeventien jaar oud was en dat hij in Italië heeft verklaard dat hij drieëntwintig jaar oud was zodat hij kon doorreizen. Eiser stelt onder verwijzing naar het arrest Darboe en Camara van 21 juli 2022 dat het beginsel van vermoeden van minderjarigheid altijd het uitgangspunt moet zijn en dat dit beginsel met zich meebrengt dat de procedures ter vaststelling van iemands leeftijd met afdoende procedurele waarborgen moeten zijn omkleed. Het onderzoek op basis van artikel 34 van de Dublinverordening is volgens eiser in het algemeen niet met afdoende waarborgen omkleed. Ook de leeftijdsschouwen zijn volgens eiser in zijn geval niet met afdoende waarborgen omkleed, omdat niet is gebleken dat Nidos op de hoogte is gesteld van de te houden schouw terwijl verweerders werkinstructie dit wel vereist. Bovendien blijkt uit het proces-verbaal van verhoor niet dat eiser met een registertolk is gehoord. Ook over de inhoud van de leeftijdsschouw heeft eiser opmerkingen. Zo heeft de AVIM wel duidelijk zichtbare groeven rond de mondhoeken van eiser waargenomen en de hoormedewerker slechts een aantal dagen later niet. Bovendien stelt eiser dat de informatieverstrekking van de Italiaanse autoriteiten zo summier is dat daaruit niet eens blijkt waarop de autoriteiten van Italië de leeftijd van eiser hebben gebaseerd. Hij meent dat verweerder de Italiaanse autoriteiten om nadere gegevens had moeten vragen of had moeten overgaan tot het aanbieden van een leeftijdsonderzoek.
4. De rechtbank overweegt dat óók in deze procedure de schouwbevindingen, zowel de waarnemingen, als de conclusies die de IND en de AVIM trekken op grond van de waarnemingen van het uiterlijk en gedragingen van de geschouwde vreemdeling onderwerp van het geschil zijn. De rechtbank heeft ook in deze procedure ter zitting met partijen besproken dat het buitengewoon complex is om te bepalen welke bewijswaarde aan het schouwen moet worden toegekend. De rechtbank heeft hierbij benoemd dat indien de vreemdeling met zijn verklaringen zijn gestelde minderjarigheid niet aannemelijk kan maken en ook geen documenten of ander steunbewijs kan overleggen, een schouw een invulling van de onderzoeksplicht en samenwerkingsplicht van verweerder is en er in zekere zin toe strekt om de vreemdeling te helpen zijn gestelde leeftijd te onderbouwen. Ook heeft te gelden dat verweerder zal moeten beoordelen of de gestelde leeftijd aannemelijk is en hierbij niet zonder meer hoeft uit te gaan van de verklaringen van de vreemdeling als er geen documenten en/of ander steunbewijs voorhanden zijn. Dit geldt te meer indien de vreemdeling in een andere lidstaat een andere verklaring heeft afgelegd, ook als hij dat van aanvang af erkent en ook de beweegredenen hiervoor kan toelichten. Dit is ook niet anders indien de vreemdeling, net als eiser, afkomstig is uit een land waarin minderjarigen geen identiteitsdocumenten kunnen verkrijgen.
5. Indien de vreemdeling stelt minderjarig te zijn maar dit niet aannemelijk kan maken met enkel zijn verklaringen, dient verweerder invulling te geven aan zijn samenwerkingsplicht en mag verweerder de afgelegde verklaringen ook nader onderzoeken. Indien geen documenten en/of ander tastbaar steunbewijs voorhanden zijn, is een leeftijdsschouw wellicht een van de weinige onderzoeken die kunnen worden verricht en al dan niet steunbewijs kunnen opleveren. De rechtbank vraagt zich echter (nog steeds) af welke waarde aan een schouw toekomt. Om dat te kunnen beoordelen, wil de rechtbank zich nader vergewissen van de uitgangspunten van de schouw. De rechtbank acht onvoldoende inzichtelijk welke waarnemingen en welke gedragingen door schouwers relevant worden geacht, op grond waarvan deze keuzes zijn gemaakt en door wie deze keuzes zijn gemaakt. Het is bijvoorbeeld voor de rechtbank onduidelijk of gedragswetenschappers zijn betrokken bij het opsommen van gedragingen waaruit kan worden afgeleid of de vreemdeling minderjarig of meerderjarig is. Ook is onduidelijk of rekening is gehouden met de gehoorsetting, met de zeer korte duur van de gehoren waarin de waarnemingen worden gedaan, met de persoon van de vreemdeling en met de herkomst en cultuur van de betreffende vreemdeling. Dit geldt ook voor de visuele inspectie. Het is voor de rechtbank onduidelijk hoe en door wie is bepaald welke lichaamskenmerken relevant worden geacht voor de leeftijdsbepaling, wat het referentiekader is voor de beoordeling van de waarnemingen en of hier enige wetenschappelijke onderbouwing voor is. Het is de rechtbank ook niet duidelijk wat het referentiekader van de schouwers voor deze visuele inspectie is en welke kennis en/of ervaring aanwezig is over lichaamskenmerken van alle herkomstgebieden van gestelde minderjarige vreemdelingen. De rechtbank acht ook relevant om te weten of een vreemdeling die trauma’s heeft ondergaan of onderworpen is geweest aan geweld of de dreiging met geweld, van invloed kan zijn op het uiterlijk. De rechtbank kan zich ook voorstellen dat het niet hebben kunnen beschikken over voldoende en voldoende “goed” voedsel van invloed is op het uiterlijk. De rechtbank weet niet of dit soort aspecten relevant is geacht bij het ontwikkelen van de schouw zoals die thans plaatsvindt.
6. De rechtbank heeft dus onder meer vragen over de uitgangspunten van de schouw, de wijze waarop de schouw plaatsvindt en de conclusies die worden getrokken op grond van waarnemingen van uiterlijk en gedragingen tijdens de schouw en welke fysieke kenmerken en gedragingen daarvoor relevant worden geacht en waarop dat is gebaseerd. De rechtbank weet ook niet waaruit de opleiding bestaat om te mogen schouwen.
7. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft eerder aangegeven zich nader te willen vergewissen door de schouwers ter zitting te horen (uitspraak van 21 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1951). Na de uitspraak is het besluit in die procedure echter ingetrokken, zodat er geen nadere zitting heeft plaatsgevonden en er ook geen nadere uitspraak door de rechtbank is gedaan.
8. De rechtbank is ervan op de hoogte dat recent op grond van de Wet Open Overheid meerdere documenten van onder meer de AVIM, IND en Kmar over de schouw en de opleiding van schouwers openbaar zijn geworden en de rechtbank heeft ook kennis genomen van deze documenten. De rechtbank acht het echter onzorgvuldig om op grond van deze documenten uitspraak te doen zonder verweerder in de gelegenheid te stellen nadere toelichting op deze documenten te geven en zonder verweerder in de gelegenheid te stellen om met de wederpartij in deze procedure en de rechtbank een open gesprek aan te gaan over “de schouw” en de wijze waarop schouwers worden opgeleid. De rechtbank wil zich, zoals hiervoor gemotiveerd, enkel nader vergewissen en meer kennis vergaren over de achtergrond en uitgangspunten van de schouw om te kunnen beoordelen welke waarde -vanuit juridisch oogpunt- toekomt aan schouwbevindingen.
9. De rechtbank sluit niet uit, gelet op de intrekking van het besluit in de eerdere procedure, dat verweerder het bezwaarlijk vindt om zogenoemde schouw-opleiders door de rechtbank te laten horen ter zitting. De rechtbank zal verweerder dan ook in de gelegenheid stellen om zich hier nader over uit te laten en aan te geven of de nadere toelichting die de rechtbank noodzakelijk acht, in een open gesprek ter zitting kan worden verstrekt of enkel op schriftelijke vragen van de rechtbank zal worden gegeven. De rechtbank zal verweerder een periode van zes weken geven om zich te beraden op welke wijze nadere informatie aan de rechtbank zal worden verstrekt.
10. De rechtbank zal dan ook een tussenuitspraak doen om verweerder die gelegenheid te bieden. Iedere verdere beslissing wordt nu aangehouden. De rechtbank zal partijen na ontvangst van een reactie van verweerder berichten over de voortgang van de procedure.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder gedurende een periode van zes weken vanaf de datum van deze uitspraak in de gelegenheid om aan te geven of de bereidheid bestaat om ter zitting nadere toelichting te geven op de schouw en de wijze waarop schouwers worden opgeleid of dat deze toelichting uitsluitend schriftelijk op vragen van de rechtbank wordt gegeven;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M.J. Caris, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 9 februari 2024
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak staat thans geen hoger beroep open.