Op 23 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, die op 10 april 2024 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had eerder een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar ontvangen, waardoor hij geen rechtmatig verblijf in Nederland genoot. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de bewaring beoordeeld en vastgesteld dat er voldoende gronden zijn om de maatregel te handhaven, gezien het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en zijn medewerking aan de uitzettingsprocedure ontweek.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 9 april 2024 was aangehouden door de politie Midden-Nederland in verband met een vechtpartij en dat hij op 10 april 2024 door de vreemdelingenpolitie in bewaring is genomen. De staatssecretaris heeft de gronden voor de bewaring nader gemotiveerd, waarbij hij heeft aangegeven dat een minder dwingende maatregel niet doeltreffend zou zijn. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat hij kan verblijven bij een onbekende persoon, maar de rechtbank oordeelde dat deze mededeling onvoldoende concreet was om de maatregel van bewaring te kunnen vervangen door een lichter middel.
De rechtbank concludeert dat er zicht op uitzetting naar Algerije is, vooral gezien de verbeterde samenwerking met de Algerijnse autoriteiten sinds oktober 2023. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.