ECLI:NL:RBDHA:2024:5797

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
NL24.13509
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 april 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Syrische nationaliteit, heeft op 21 oktober 2023 asiel aangevraagd in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag, gezien het feit dat eiser eerder in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij in Bulgarije in detentie is mishandeld en dat de omstandigheden daar onacceptabel zijn. De rechtbank heeft de zaak op 15 april 2024 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Bulgarije. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat in zijn geval van dit beginsel moet worden afgeweken. De rechtbank wijst erop dat eiser niet heeft onderbouwd dat zijn detentie in Bulgarije onrechtmatig was en dat hij niet heeft aangetoond dat hij na overdracht aan Bulgarije in een onacceptabele situatie terecht zal komen. De rechtbank concludeert dat de omstandigheden in Bulgarije niet zodanig zijn dat er sprake is van fundamentele systeemfouten die het interstatelijk vertrouwensbeginsel ondermijnen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst zij de verzoeken van eiser af. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.13509

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. F.A. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 15 april 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is aanwezig M. Fayez. Verschenen is de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 21 oktober 2023 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Volgens verweerder zijn de autoriteiten van Bulgarije verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiser op 12 september 2023 in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft daarom op 14 december 2023 een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. [2] Op 20 december 2023 hebben de autoriteiten van Bulgarije dit verzoek geaccepteerd.
3. Eiser voert daartegen aan dat ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) oordeelt in haar uitspraak van 29 februari 2024 [3] weliswaar dat personen die volledig afhankelijk zijn van overheidssteun niet buiten hun wil en eigen keuzes terechtkomen in een situatie van verregaande materiële deprivatie, echter niet inzichtelijk is hoe de Afdeling tot deze conclusie komt. Eiser heeft in Bulgarije ongeveer 15 dagen in detentie gezeten en hij kreeg daar slechts twee keer per dagen slecht eten. Daarnaast is hij vernederd en geslagen. Eiser moest een ruimte delen met 25 anderen en hij mocht slechts om de twee dagen naar buiten. Als gevolg van de slechte hygiënische omstandigheden in detentie heeft hij schurft gekregen. Daarnaast heeft eiser door de mishandeling in Bulgarije last van zijn urinewegen en heeft hij regelmatig hevige pijn in zijn onderbuik. Eiser is zelfs eenmaal met de ambulance vervoerd naar het ziekenhuis in verband met wegraking en stuiptrekkingen. Omdat de mishandeling in detentie heeft plaatsgevonden kan van eiser niet verwacht worden dat hij daarover klaagt bij de Bulgaarse autoriteiten. Ook omdat eiser geen rechtsbijstand heeft ontvangen in Bulgarije. Ter onderbouwing van zijn stellingen verwijst eiser naar uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 8 maart 2024 [4] en 11 maart 2024 [5] en van zittingsplaats Haarlem van 20 maart 2024. [6] Tot slot verblijft eisers schoonfamilie in Nederland. Verweerder had gelet op deze omstandigheden zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich moeten trekken.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Verweerder mag in beginsel ten opzichte van Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is door de Afdeling geoordeeld in haar uitspraken van 16 augustus 2023 [7] en in meerdere recente uitspraken bevestigd. [8] Eiser moet aannemelijk maken dat in zijn geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [9]
5. Eiser is daarin niet geslaagd. In de uitspraken van de Afdeling wordt ingegaan op de opvangomstandigheden, de toegang tot medische zorg, de toegang tot rechtsbijstand en
de toepassing van vreemdelingendetentie. De Afdeling komt tot de conclusie dat de situatie in Bulgarije ten aanzien van de hiervoor genoemde situaties niet zodanig slecht is dat sprake zou zijn van fundamentele systeemfouten die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid zoals bedoeld in het arrest Jawo bereiken. De Afdeling oordeelt gemotiveerd dat ten aanzien van Bulgarije wel kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft niet onderbouwd waarom niet van dat oordeel zou kunnen worden uitgegaan. Ook heeft eiser niet gewezen op nieuwe informatie waaruit blijkt dat er in Bulgarije sprake is van systeemfouten. [10] Eisers stelling dat hij in detentie heeft gezeten maakt dat niet anders. Verweerder wijst er in dit verband verder terecht op dat eiser niet heeft gesteld en dat evenmin is gebleken dat eisers gestelde detentie onrechtmatig is geweest en in strijd met internationale richtlijnen. Daarnaast heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij na overdracht aan Bulgarije in een dergelijke situatie terecht zal komen. Van belang is verder dat eiser gereguleerd zal worden overgedragen aan Bulgarije en de Bulgaarse autoriteiten hebben met het claimakkoord toegezegd de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen. In het geval van voorkomende problemen kan eiser klagen bij de daartoe aangewezen autoriteiten. Dat eiser de taal niet spreekt of geen rechtsbijstand had maakt niet dat van eiser niet verwacht mag worden dat hij klaagt. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij daardoor niet kon klagen, evenmin is gebleken dat eiser geprobeerd heeft te klagen bij de Bulgaarse autoriteiten of de (hoogste) rechter in Bulgarije. De rechtbank is daarom van oordeel dat ervan uit moet worden gegaan dat eiser in Bulgarije adequaat zal worden behandeld.
6. Voor zover eiser aanvoert dat hij medische klachten heeft overgehouden aan de gestelde mishandeling in Bulgarije en hij daarom niet aan Bulgarije mag worden overgedragen slaagt deze beroepsgrond niet. Eiser heeft ter onderbouwing van deze beroepsgrond één pagina overgelegd van zijn patiëntendossier betreffende een overzicht van 7 december 2023 tot 16 januari 2024. Deze informatie biedt geen aanknopingspunten voor eisers stelling dat hij in Bulgarije is mishandeld en dat zijn klachten daar het gevolg van zijn. Eiser heeft bovendien niet verklaard hoe zijn stelling rijmt met de informatie uit het patiëntendossier waaruit blijkt dat eiser in het verleden is geopereerd aan zijn urinewegen. Daarnaast is aan eiser medicatie voorgeschreven, maar heeft hij deze niet opgehaald bij de apotheek.
7. Voor zover eiser aanvoert dat verweerder zijn asielaanvraag aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening slaagt dat beroep niet. Eiser heeft aangevoerd dat hij familie heeft in Nederland. Echter, eiser heeft de gestelde familiebanden niet met documenten onderbouwd en evenmin is gesteld of gebleken dat een afhankelijkheidsrelatie tussen hen bestaan. Eiser heeft verder geen bijzondere individuele omstandigheden aangevoerd, anders dan de omstandigheden die hiervoor al zijn beoordeeld, die maken dat overdracht aan Bulgarije van onevenredige hardheid getuigt. Het beroep van eiser op de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Haarlem en Amsterdam, leidt niet tot een ander oordeel. De ervaringen van eiser in Bulgarije zijn onderwerpen die van betekenis zijn voor de beoordeling of er aanwijzingen zijn dat Bulgarije zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2014 [11] zijn deze omstandigheden derhalve niet van betekenis voor de beoordeling of er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht van eiser van een onevenredige hardheid getuigt.
8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
8.Zie bij voorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 8 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3424, 11 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3434, 13 oktober 2023 ECLI:NL:RVS:2023:3796, 16 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3806, 29 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:870, 18 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1096 en 22 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1195.
9.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) in de zaak Jawo van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
10.Als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.