ECLI:NL:RBDHA:2024:5755

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
NL24.11374
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak hebben eisers, twee Syrische nationalen, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin hun asielaanvragen niet in behandeling zijn genomen. De staatssecretaris heeft zich beroepen op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, stellende dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen, aangezien eisers eerder in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend. De rechtbank heeft de zaak op 15 april 2024 behandeld, waarbij eisers bijgestaan werden door hun gemachtigden.

Eisers hebben aangevoerd dat de omstandigheden in Bulgarije zo slecht zijn dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet kan worden toegepast. Ze hebben verwezen naar eerdere uitspraken van andere rechtbanken die de situatie in Bulgarije als problematisch hebben beoordeeld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eisers niet voldoende hebben aangetoond dat de situatie in Bulgarije zodanig is dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet kan worden gehanteerd. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat Bulgarije in staat is om asielzoekers adequaat te behandelen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eisers niet hebben aangetoond dat zij na overdracht aan Bulgarije in een situatie van verregaande materiële deprivatie terecht zullen komen. Ook is niet gebleken dat zij na overdracht te maken krijgen met pushbacks. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en hen geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is informatie gegeven over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.11374

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiser 1

[naam 2], eiser 2,
V-nummers: [nummer 1] en [nummer 2]
tezamen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 7 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 15 april 2024 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verschenen is voorts de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eisers stellen te zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum 1] en [geboortedatum 2] en de Syrische nationaliteit te hebben. Eisers hebben op 22 december 2023 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Volgens verweerder zijn de autoriteiten van Bulgarije verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvragen, omdat eisers op 9 november 2023 in Bulgarije beiden een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend. Verweerder heeft daarom op 13 februari 2024 verzoeken om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. [2] Op 16 februari 2024 hebben de autoriteiten van Bulgarije deze verzoeken geaccepteerd.
3. Eisers voeren daartegen aan dat ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eisers verbleven in Bulgarije in zeer slechte omstandigheden. Deze omstandigheden zijn op zichzelf al een aanknopingspunt voor het oordeel dat sprake is van schending van artikel 4 van het Handvest. [3] Ter onderbouwing verwijzen eisers naar een uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 28 februari 2024. [4] Tot slot voeren eisers aan dat zij familie hebben in Nederland. Verweerder had hun asielaanvragen aan zich moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Verweerder mag in beginsel ten opzichte van Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) geoordeeld in haar uitspraken van 16 augustus 2023 [5] en in meerdere recente uitspraken bevestigd. [6] Eisers moeten aannemelijk maken dat in hun geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [7]
5. Eisers zijn daarin niet geslaagd. In de uitspraken van de Afdeling wordt ingegaan op de opvangomstandigheden, de toegang tot medische zorg, de toegang tot rechtsbijstand en
de toepassing van vreemdelingendetentie. De Afdeling komt tot de conclusie dat de situatie in Bulgarije ten aanzien van de hiervoor genoemde situaties niet zodanig slecht is dat sprake zou zijn van fundamentele systeemfouten die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid zoals bedoeld in het arrest Jawo bereiken. De Afdeling oordeelt gemotiveerd dat ten aanzien van Bulgarije wel kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eisers hebben niet onderbouwd waarom niet van dat oordeel zou kunnen worden uitgegaan. Eisers hebben evenmin gewezen op nieuwe informatie waaruit blijkt dat er in Bulgarije sprake is van systeemfouten. [8] Het beroep van eisers op de uitspraak van zittingsplaats Haarlem leidt niet tot een ander oordeel omdat deze uitspraak is achterhaald met onder meer de uitspraak van de Afdeling van 29 februari 2024. [9] De rechtbank is daarom van oordeel dat ervan uit moet worden gegaan dat eisers in Bulgarije adequaat zullen worden behandeld.
6. Van belang is verder dat eisers gereguleerd zullen worden overgedragen aan Bulgarije. De Bulgaarse autoriteiten hebben met het claimakkoord toegezegd de asielaanvragen van eisers in behandeling te nemen. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij na overdracht aan Bulgarije in een situatie van verregaande materiële deprivatie terecht zullen komen. Ook is niet gebleken dat Dublinclaimanten na overdracht te maken krijgen met pushbacks. In het geval van voorkomende problemen mag van eisers verwacht worden dat zij daarover klagen bij de Bulgaarse autoriteiten of de (hoogste) rechter in Bulgarije. Niet gebleken is dat eisers geprobeerd hebben te klagen of dat dat voor hen niet mogelijk was.
7. Het beroep van eisers op artikel 17 van de Dublinverordening slaagt niet. De familieband met hun gestelde familie in Nederland hebben zij niet onderbouwd. Eisers hebben verder geen bijzondere individuele omstandigheden aangevoerd, anders dan de omstandigheden die hiervoor al zijn beoordeeld, die maken dat overdracht aan Bulgarije van onevenredige hardheid getuigt.
8. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Zie bij voorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 8 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3424, 11 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3434, 13 oktober 2023 ECLI:NL:RVS:2023:3796, 16 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3806, 29 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:870, 18 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1096 en 22 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1195.
7.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) in de zaak Jawo van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
8.Als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.