ECLI:NL:RBDHA:2024:5486

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
NL24.11034
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijk verklaring van een asielaanvraag van een Somalische eiseres met internationale bescherming in Cyprus

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Somalische eiseres tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar asielaanvraag beoordeeld. Eiseres heeft op 6 januari 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 12 maart 2024 niet-ontvankelijk verklaard, met het argument dat eiseres sinds 10 mei 2023 internationale bescherming geniet in Cyprus. De rechtbank heeft op 3 april 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht heeft beroepen op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat men ervan uit kan gaan dat Cyprus zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiseres heeft niet voldoende aangetoond dat haar terugkeer naar Cyprus een schending van haar rechten zou opleveren, zoals vastgelegd in artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest. De rechtbank wijst erop dat eiseres geen hulp heeft gezocht bij de Cypriotische autoriteiten en dat zij onvoldoende inspanningen heeft verricht om bescherming te verkrijgen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat eiseres geen recht heeft op vergoeding van haar proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink en is openbaar gemaakt op 12 april 2024. Eiseres kan binnen een week na bekendmaking van de uitspraak hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen Bestuursrecht zaaknummers: NL24.11034
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres] , van Somalische nationaliteit,

V- nummer: [nummer] , eiseres (gemachtigde: mr. J.J. de Vries),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris (gemachtigde: J.D. Albarda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de niet- ontvankelijk verklaring van haar asielaanvraag. Zij heeft op 6 januari 2024 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 12 maart 2024 niet- ontvankelijk verklaard en besloten dat eiseres onmiddellijk naar Cyprus moet gaan.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 3 april 2024 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep1, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres met haar gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De staatssecretaris heeft de aanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat uit informatie van de autoriteiten van Cyprus is gebleken dat eiseres sinds
10 mei 2023 internationale bescherming heeft in Cyprus. De staatssecretaris wijst op het interstatelijk vertrouwensbeginsel en overweegt, onder verwijzing naar het Ibrahim-arrest2, dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat terugkeer een schending van artikel 3 EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest oplevert. Van bijzondere kwetsbaarheid is volgens de
1. Zaak NL24.11035
2 Arrest van het Hof van Justitie van de EU van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:219
staatssecretaris geen sprake. Uit de verklaringen van eiseres blijkt dat zij geen hulp heeft gezocht. Bij voorkomende problemen dient eiseres zich te wenden tot de (hogere) Cypriotische autoriteiten of daarvoor aangewezen instanties. Uit het verlenen van een status blijkt volgens de staatssecretaris de intentie van de autoriteiten van Cyprus om eiseres te beschermen.
4.1.
Eiseres voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiseres voert aan dat zij geen hulp heeft gekregen bij het zoeken naar huisvesting en wijst in dit kader op het AIDA-rapport uit 2022 en uitspraken hierover van zittingsplaatsen Amsterdam en Utrecht.3 Verder stelt eiseres dat de staatssecretaris ten onrechte voorbij gaat aan het Ibrahim-arrest. Ook heeft eiseres geen vertrouwen in de Cypriotische autoriteiten als zij daar hulp zou vragen. Eiseres maakt tot slot bezwaar tegen het besluit dat zij onmiddellijk moet vertrekken.
5. De rechtbank oordeelt als volgt.
5.1.
Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de staatssecretaris ervan uitgaan dat Cyprus zijn verdragsverplichtingen in het algemeen zal nakomen jegens statushouders. Dit kan alleen anders zijn als aannemelijk wordt gemaakt dat sprake is van tekortkomingen die onder artikel 4 van het Handvest vallen. Uit het door eiseres aangehaalde arrest volgt dat de drempel voor een beroep op artikel 4 van het Handvest hoog is. Deze bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid is bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van een lidstaat tot gevolg zou hebben dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en zijn persoonlijke keuzes om, terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften, zoals eten, zich wassen en beschikken over woonruimte, en negatieve gevolgen zou hebben voor zijn fysieke of mentale gezondheid of hem in een toestand van achterstelling zou brengen die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid.4
5.2.
De rechtbank ziet in het door eiseres ten aanzien van de situatie van statushouders op Cyprus aangevoerde geen aanleiding om af te wijken van haar uitspraken van 23 oktober 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:16171) en 30 januari 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:997).
Daarbij zij nog opgemerkt ook in de door eiseres aangehaalde uitspraken van zittingsplaatsen Amsterdam en Utrecht niet is geoordeeld dat niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich in het bestreden besluit op het standpunt mogen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat in haar situatie de hoge drempel van het Ibrahim-arrest is gehaald. De staatssecretaris heeft daartoe kunnen overwegen dat eiseres door de aan haar verleende internationale bescherming dezelfde rechten heeft als staatsburgers van Cyprus en dat het aan eiseres is om deze rechten te effectueren. Eiseres heeft verklaard dat zij problemen heeft ondervonden bij het vinden van passende huisvesting en werk. Ook heeft zij verteld over een incident op straat, waarbij mensen haar mee wilde nemen. Zij heeft hiervan echter geen aangifte gedaan. Van eiseres mag verwacht worden dat zij zich bij problemen wendt tot de (hogere) Cypriotische autoriteiten of daartoe aangewezen instanties. Niet is gebleken dat zij daartoe voldoende inspanningen heeft verricht, zodat niet kan
4 ECLI:EU:C:2019:219, § 90
worden geconcludeerd dat de Cypriotische autoriteiten eiseres niet willen of kunnen beschermen. 5
5.3.
Dat in het besluit, onder verwijzing naar artikel 62a, derde lid, van de Vw 2000, is vermeld dat eiseres onmiddellijk naar Cyprus moet gaan is in lijn met artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn.6
5.4.
Hetgeen overigens is aangevoerd kan evenmin afdoen aan het bestreden besluit.
6. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.
5 Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3839.
6 vgl. het arrest van het Hof van Justitie van 24 februari 2021, ECLI:EU:C:2021:127, § 33.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van mr. L.J. van der Veen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 april 2024

Documentcode: DSR36204691

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.