ECLI:NL:RBDHA:2024:997

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
NL24.242
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkverklaring van een asielaanvraag van een Syrische statushouder met internationale bescherming in Cyprus

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Syrische statushouder, tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 9 oktober 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 2 januari 2024 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank behandelt de zaak op 23 januari 2024, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig zijn, evenals de gemachtigde van verweerder en een tolk.

Eiser heeft in Cyprus internationale bescherming gekregen, geldig tot 22 september 2024. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiser naar Cyprus kan terugkeren, omdat er een zodanige band met Cyprus is dat het redelijk is om hem daarheen te sturen. Eiser stelt dat de situatie in Cyprus problematisch is en dat hij niet in zijn basisbehoeften kan voorzien, maar de rechtbank concludeert dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd dat Cyprus zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. De rechtbank verwijst naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat verweerder mag aannemen dat andere lidstaten hun verplichtingen nakomen.

De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, in aanwezigheid van griffier mr. F. Aissa, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van de uitspraak hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.242

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn. Hij heeft op 9 oktober 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 2 januari 2024 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser krijgt het bevel onmiddellijk naar het grondgebied van Cyprus te gaan.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met zaaknummer NL24.243, op 23 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder. Tevens was een tolk aanwezig.
Wat aan het besluit vooraf is gegaan
2. Eiser heeft op 22 september 2022 in Cyprus internationale bescherming gekregen. De verleende asielvergunning is geldig tot 22 september 2024.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, omdat eiser internationale bescherming heeft in Cyprus. Er is daarom sprake van een zodanige band met Cyprus dat het voor eiser redelijk is om naar dat land te gaan op grond van artikel 3.106a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Daarnaast mag verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit gaan dat een ander lidstaat zijn verdragsverplichtingen naleeft. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de lidstaat deze verplichtingen in zijn geval niet nakomt. Eiser is daar niet in geslaagd.

Beoordeling

4. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkverklaring van eisers asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Verwijzing naar de zienwijze
6. Voor zover eiser erop heeft gewezen dat al hetgeen in de zienswijze is aangevoerd als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, overweegt de rechtbank dat dit onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waarop de rechtbank dient in te gaan. Verweerder is in het bestreden besluit immers uitgebreid ingegaan op de zienswijze van eiser. Daarom zal de rechtbank uitsluitend ingaan op wat eiser in beroep concreet heeft aangevoerd.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
7. Eiser stelt dat ten aanzien van Cyprus ten onrechte is uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Er zijn tekortkomingen in het asielsysteem. De opvang en zorg zijn ontoereikend. Ook staat Cyprus, vanwege de aantallen asielmigranten, onder enorme druk, waardoor er ook een tekort aan arbeidsplaatsen is. Het is eiser onmogelijk gemaakt om zich aldaar staande te houden in de maatschappij. Hij is op alle fronten tegengewerkt. Zijn toekomstperspectief is nihil. Het kan eiser niet verweten worden dat hij niet zijn best heeft gedaan. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft eiser gewezen op het AIDA-rapport ‘Country Report: Cyprus 2022 Update’ van april 2023 (AIDA-rapport). Eiser stelt dat de daarin opgenomen informatie weliswaar betrekking heeft op asielprocedures, maar dat het ook nuttige informatie is met betrekking tot de situatie van statushouders. Hij stelt dat de situatie in Cyprus vernietigend is en dat niet valt in te zien dat het na de statusverlening beter zal gaan.
7.1.
Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder ervan uitgaan dat Cyprus zijn verdragsverplichtingen in het algemeen zal nakomen jegens statushouders. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Cyprus dit in zijn geval niet doet en dat hij dus een reëel risico loopt op schending van fundamentele rechten bij terugkeer naar Cyprus. Bij de beantwoording van de vraag of eiser hierin is geslaagd, is het arrest Ibrahim van belang. In dit arrest benadrukt het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) dat de drempel voor een beroep op artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – dat gelijkstaat aan artikel 3 van het EVRM – onverminderd hoog blijft. [1] De drempel wordt bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van de betrokken lidstaat ertoe leidt dat iemand die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn eigen wil en keuzes om, terechtkomt in een ‘toestand van zeer verregaande materiële deprivatie’, waardoor hij niet kan voorzien in zijn belangrijkste basisbehoeften, zoals wonen, eten en zich wassen, en waardoor zijn lichamelijke of geestelijke gezondheid zou worden geschaad of zijn leefomstandigheden mensonwaardig zouden worden. Verder is van belang dat het Hof in Ibrahim nadrukkelijk stelt dat een grote onzekerheid of een sterke verslechtering van de levensomstandigheden, onvoldoende is om deze hoge drempel te bereiken. Dat de sociale bescherming en de levensomstandigheden niet in alle lidstaten op hetzelfde niveau is, doet er volgens het Hof ook niet toe.
7.2.
De lat ligt dus met andere woorden hoog en de drempel, zoals uiteengezet in het arrest Ibrahim, wordt in het geval van eiser niet gehaald. De rechtbank begrijpt dat de situatie voor eiser als statushouder in Cyprus moeilijk kan zijn. Dat de situatie moeilijk is, dat de levensomstandigheden en/of het niveau van de zorg in Cyprus niet gelijk zijn aan die in Nederland en dat er veel asielmigranten zijn, betekent echter niet dat verweerder ten aanzien van Cyprus niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan en eiser bij terugkeer naar Cyprus in een situatie komt te verkeren die in strijd is met de verdragsverplichtingen.
7.3.
Verweerder heeft terecht overwogen dat eiser door de aan hem verleende internationale bescherming dezelfde rechten heeft als staatsburgers van Cyprus en dat het aan eiser als statushouder is om zijn daaruit voortvloeiende rechten in Cyprus te effectueren. Weliswaar heeft eiser verklaard dat hij problemen heeft ondervonden bij huisvesting, sociale- en zorgvoorzieningen, maar uit zijn verklaringen blijkt ook dat hij wel toegang tot medische zorg had [2] , af en toe een verblijfplaats had als hij werk had [3] en heeft gewerkt in Cyprus. [4] Ook heeft eiser aangifte kunnen doen van mishandeling en is deze aangifte in behandeling genomen. Ter zitting is er door verweerder terecht op gewezen dat in het door eiser aangehaalde AIDA-rapport passages zijn te vinden die zien op statushouders in Cyprus en dat daaruit volgt dat statushouders allerlei rechten hebben op het gebied van zorg, arbeid, sociale voorzieningen, scholing en beroepsopleiding. [5] De verwijzing naar het AIDA-rapport kan eiser dan ook niet baten. De enkele stelling dat de praktijk weerbarstiger is heeft verweerder onvoldoende mogen vinden.
7.4.
Van eiser mag verwacht worden dat hij zich bij problemen wendt tot de (hogere) Cypriotische autoriteiten of daartoe aangewezen instanties. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat uit de verklaringen van eiser niet is gebleken dat hij daartoe voldoende inspanningen heeft verricht. Evenmin heeft eiser zijn verklaringen over de verrichte inspanningen onderbouwd. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank daarom kunnen overwegen dat niet is gebleken dat de autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3839).
7.5.
Verweerder heeft gelet op het voorgaande in het bestreden besluit terecht overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Cyprus in zijn geval de internationale verplichtingen niet nakomt. De beroepsgronden slagen niet.
8. Het beroep op gezinsleven is ter zitting vervallen. De rechtbank zal dit dan ook verder onbesproken laten.

Conclusie en gevolgen

Verweerder heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Deze datum staat hierboven. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2019:219.
2.Zie p. 5 en 6 gehoor bescherming EU.
3.Zie p. 4 gehoor bescherming EU.
4.Zie p. 4 gehoor bescherming EU.
5.Zie AIDA-rapport 2022 vanaf p. 152 en p. 165 e.v.