ECLI:NL:RBDHA:2021:12909

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
NL 21.15967 en NL 21.15968
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van een Somalische statushouder en de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel met betrekking tot Cyprus

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 november 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Somalische nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aanvroeg. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde de aanvraag niet-ontvankelijk op grond van artikel 30a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiseres internationale bescherming geniet in Cyprus. Eiseres betwistte dit besluit en voerde aan dat de situatie in Cyprus in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de Europese Unie. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 26 oktober 2021, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de situatie voor statushouders in Cyprus zorgelijk is, eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie terechtkomt. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich kan baseren op het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank wees het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.15967 en NL21.15968
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres/verzoekster, hierna: eiseres

[V-Nummer]
(gemachtigde: mr. L.E.J. Vleesenbeek),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

ProcesverloopBij besluit van 7 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft zij de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening gevraagd.
De rechtbank/voorzieningenrechter heeft het beroep en het verzoek op de zitting van 26 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk in de Somalische taal is verschenen A. Abdiraman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Somalische nationaliteit is geboren op [geboortedatum] 1994.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat zij internationale bescherming geniet in een andere lidstaat van de Europese Unie. In dit geval is uit Eurodac gebleken dat eiseres sinds 12 december 2016 internationale bescherming in Cyprus geniet.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij voert aan dat zij in Cyprus terecht komt in een situatie die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [1] en artikel 4 van het Handvest van de Europese Unie. Uit landeninformatie in onder meer het AIDA-rapport Cyprus 2020 Update van april 2021 (hierna: het AIDA-rapport) en informatie van VluchtelingenWerk Nederland blijkt dat ten aanzien van Cyprus niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en dat eiseres bij terugkeer in een situatie als bedoeld in het arrest Ibrahim [2] terecht zal komen. Zo is geen of nauwelijks financiële ondersteuning voor statushouders, zijn geen opvangmogelijkheden, is geen huisvesting en heerst een vijandige houding van de Cypriotische bevolking. Eiseres kreeg alleen medische behandeling vanwege hepatitis B als zij geld betaalde. Eiseres heeft ook twee keer tevergeefs een brief naar de overheid gestuurd en is naar een NGO gestapt. Klagen heeft geen enkele zin. Dus ook uit de eigen verklaringen van eiseres volgt dat de Cypriotische autoriteiten dermate onverschillig zijn, dat de rechten van statushouders niet geëffectueerd kunnen worden, zoals bedoeld in het arrest Ibrahim.
Oordeel van de rechtbank
4.1
De rechtbank stelt voorop dat het beeld dat uit het AIDA-rapport en de informatie van VluchtelingenWerk over statushouders in Cyprus naar voren komt, zorgelijk is. Het is dan ook temeer van belang dat verweerder zich telkens van de actuele situatie in Cyprus blijft vergewissen. Uit de overgelegde meest actuele informatie blijkt dat op het moment dat de status wordt toegekend, tegemoetkomingen worden gestaakt en statushouders zelf voor huisvesting moeten zorgen. Statushouders kunnen, net als Cyprioten, wel Gegarandeerd Minimuminkomen (GMI) aanvragen à €835 per maand, maar het duurt ongeveer twaalf maanden voordat die aanvraag is beoordeeld. In de tussentijd kan een noodvoorziening van €100-€150 per maand (voor één persoon) worden verkregen. Het GMI voorziet niet in geld voor woonruimte zolang de woonruimte niet daadwerkelijk is gecontracteerd. Er is geen regeling die statushouders van woonruimte voorziet. Verder blijkt uit een e-mail van de ELENA-coördinator in Cyprus [naam] van 12 oktober 2021 dat de houding in Cyprus ten opzichte van vluchtelingen ‘very hostile’ is, wat overeenkomt met de verklaringen van eiseres dat zij discriminatie ondervond bij het zoeken naar woonruimte en werk. Ook wordt dit beeld bevestigd in het AIDA-rapport, waaruit blijkt dat er weigerachtigheid was bij huisbazen om woningen aan statushouders te verhuren, dit geldt ook voor personen met een vast inkomen.
4.2
Hoewel de rechtbank dit geschetste beeld zorgelijk acht, is rechtbank echter van oordeel dat eiseres hiermee vooralsnog niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer in een situatie terecht komt die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest van de Europese Unie, of dat de drempel uit het arrest Ibrahim wordt gehaald.
4.2.1
De rechtbank sluit hiermee aan bij eerdere uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats waarin het door eiseres aangehaalde AIDA-rapport is betrokken. [3] Zo blijkt uit het AIDA-rapport dat statushouders (op papier) net als Cyprioten recht op gezondheidszorg, recht op bijstand en gelijke toegang tot de arbeidsmarkt hebben. Volgens de door eiseres overgelegde samenvatting van VluchtelingenWerk Nederland bestaat geen maximale tijdsduur voor verblijf in een opvangcentrum en duurt het in de praktijk een aantal maanden voordat statushouders uit een opvangcentrum kunnen vertrekken. Er zijn geen gevallen bekend van mensen die uit de opvang zijn gezet zonder dat er enige woonvoorziening was. [4] Hieruit maakt de rechtbank op dat statushouders niet per direct op straat worden gezet zodra zij een status verkrijgen. Bovendien ligt er een (nog niet geïmplementeerd) voorstel vanuit de overheid voor een procedure om de overgang voor statushouders naar de maatschappij te faciliteren. Wat gezondheidszorg betreft vallen statushouders, net als Cyprioten en EU-onderdanen, onder het nieuwe nationale gezondheidsprogramma dat is ingevoerd (GESY).
4.2.2
Uit de overgelegde informatie van VluchtelingenWerk Nederland, waaronder de e-mailwisseling met ELENA-coördinator [naam] tussen 29 september 2021 en 12 oktober 2021 komt geen wezenlijk ander beeld naar voren dan uit het AIDA-rapport. Er wordt, zoals eerder genoemd, aangegeven dat de houding ten opzichte van vluchtelingen vijandig is. Er zijn weinig maatregelen om dakloosheid aan te pakken en dat geen aparte statistieken worden bijgehouden over het aantal dakloze statushouders. Het is ook niet duidelijk hoe lang zij dakloos blijven. De meeste statushouders zijn Syriërs en zij vinden over het algemeen tijdelijke oplossingen door bij familie of vrienden te verblijven. Als een statushouder vanuit een andere lidstaat terugkomt, en hij geen familie of vrienden heeft die hem kan ondersteunen, dan kan hij bij de politie om een kortdurende oplossing vragen. Er zijn geen juridische procedures bekend om dakloosheid aan te vechten.
4.2.3
Uit het voorgaande blijkt dat het in Cyprus moeilijk kan zijn voor statushouders om een woning en werk te vinden, zeker wanneer de houding (van de bevolking) ten opzichte van vluchtelingen ‘very hostile’ is, maar dat de overheid wel steun biedt en een programma om de overgang te faciliteren heeft voorgesteld, en daarmee niet onverschillig is tegenover de situatie van statushouders, zoals bedoeld in het arrest Ibrahim. Uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in een zaak over een Griekse statushouder [5] waarnaar eiseres heeft verwezen kan echter worden opgemaakt dat, ook als de autoriteiten weliswaar niet onverschillig zijn, maar zij in de praktijk vaak niet kunnen voorkomen dat statushouders in een situatie terecht komen waarin zij niet kunnen voorzien in de belangrijkste basisbehoeften, zoals wonen, eten en zich wassen, de leefomstandigheden die statushouders bij terugkeer te verduren krijgen de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid van het arrest Ibrahim bereikt kan worden. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in dit geval nog geen sprake. In Griekenland was de situatie, net als in Cyprus, ook zorgelijk. Uit voornoemde uitspraak van de Afdeling bleek echter dat onder meer een recente wetswijziging ertoe leidde dat statushouders binnen één maand de opvang moesten verlaten en bureaucratische problemen ertoe konden leiden dat toegang tot publieke zorg, bijstand en de arbeids- en woningmarkt extra werd bemoeilijkt. Uit de overgelegde informatie blijkt niet dat van een dergelijke situatie in Cyprus sprake is. Anders dan in Griekenland kunnen statushouders in Cyprus wel aanspraak maken op geldelijke bijdragen, waaronder in elk geval de noodvoorziening open à €100-€150.
4.2.4
Uit de verklaringen van eiseres op de zitting is desgevraagd overigens gebleken dat ook zij een aanspraak heeft kunnen maken op een vangnet vanuit de overheid, een woning heeft gevonden en wat geld van de overheid heeft gekregen. Eiseres heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat zij als statushouder in Cyprus niet in de belangrijkste basisbehoeften kan voorzien en voldoet aan de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. Als eiseres meent dat dit niet volstaat in de zin van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest van de Europese Unie, ligt het op haar weg te klagen bij de Cypriotische autoriteiten. Dat zij heeft verklaard dat zij tweemaal een brief heeft gestuurd en een keer bij een NGO heeft aangeklopt, acht de rechtbank onvoldoende voor de conclusie dat klagen zinloos is.
4.3
Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat Cyprus de internationale verplichtingen niet nakomt of dat eiseres bij terugkeer terecht komt in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie.
Conclusie
5. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, geregistreerd onder zaaknummer NL21.15967, ongegrond;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening, geregistreerd onder zaaknummer NL21.15968, af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M. Journée, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Het arrest Ibrahim van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:219.
3.De uitspraak van 6 juli 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3470, en de uitspraken van 24 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4443 (niet gepubliceerd) en ECLI:NL:RBAMS:2021:4506 (niet gepubliceerd).
4.Zie p. 138 van het AIDA-rapport.
5.Uitspraak van 28 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1626.