In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 november 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Somalische nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aanvroeg. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde de aanvraag niet-ontvankelijk op grond van artikel 30a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiseres internationale bescherming geniet in Cyprus. Eiseres betwistte dit besluit en voerde aan dat de situatie in Cyprus in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de Europese Unie. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 26 oktober 2021, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de situatie voor statushouders in Cyprus zorgelijk is, eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie terechtkomt. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich kan baseren op het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank wees het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.