ECLI:NL:RBDHA:2024:5294

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
9844248 EL 22-31
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake effectenleaseovereenkomsten tussen [naam 1] en Dexia Nederland B.V.

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam 1], wonende in Duitsland, en Dexia Nederland B.V. De procedure betreft effectenleaseovereenkomsten die [naam 1] heeft afgesloten met Dexia, waarbij hij schadevergoeding vordert wegens onrechtmatig handelen van Dexia. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door [naam 1] als cliënt te accepteren, terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersonen die de overeenkomsten hebben afgesloten, geen vergunning hadden voor het geven van financieel advies. De rechter heeft geoordeeld dat er sprake is van huurkoop en dat Dexia haar zorgplicht heeft geschonden. De vordering van [naam 1] tot schadevergoeding is toegewezen, waarbij Dexia is veroordeeld tot betaling van de door [naam 1] betaalde inleg, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast is Dexia veroordeeld in de proceskosten. De vordering van Dexia in reconventie is afgewezen, met uitzondering van de verklaring dat Dexia aan haar verplichtingen met betrekking tot een specifieke overeenkomst heeft voldaan. De uitspraak is van belang in het kader van de jurisprudentie rondom effectenleaseovereenkomsten en de verantwoordelijkheden van aanbieders en tussenpersonen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Den Haag
Zaaknummer: 9844248 EL 22-31
vonnis van de kantonrechter van 28 maart 2024
in de zaak van
[naam 1] ,
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
eisende partij in de hoofdzaak en in het incident,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in de hoofdzaak en in het incident,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals.
Partijen worden hierna [naam 1] en Dexia genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 april 2022;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie tevens houdende incidentele conclusie ex artikel 843a Rv;
  • de conclusie van antwoord in het incident tevens houdende de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie tevens houdende een wijziging van eis;
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties;
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.2. De feiten

2.1.
[naam 1] heeft de volgende leaseovereenkomsten afgesloten waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
[nummer 1]
30-12-1998
Triple Effect met vooruitbetaling
II.
[nummer 2]
17-12-1999
Overwaarde Effect
III.
[nummer 3]
15-03-2001
Overwaarde Effect zonder Herbelegging Vooruitbetaling
IV.
[nummer 4]
26-04-2001
Euro Effect Maandbetaling
2.1.1.
[naam 2] (hierna: [naam 2] ), de ex-partner van [naam 1] , heeft de volgende leaseovereenkomsten afgesloten waarop zij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorganger van) Dexia:
V.
[nummer 5]
07-03-2001
Overwaarde Effect zonder Herbelegging Vooruitbetaling
VI.
[nummer 6]
11-04-2001
Overwaarde Effect zonder Herbelegging Vooruitbetaling
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten I. tot en met VI. een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
02-01-2002
+ € 412,32
Ja, door Dexia
II.
19-06-2006
- € 637,64
Ja, door verrekening met dividendopbrengsten
III.
21-02-2007
- € 1.667,64
€ 5,56, door verrekening met dividendopbrengsten
IV.
19-06-2006
- € 1.521,51
€ 408,32, door verrekening met dividendopbrengsten
V.
07-03-2007
- € 3.997,70
€ 515,44, door verrekening met diverse dividendopbrengsten
VI.
21-03-2007
- € 609,39
€ 7,73, door verrekening met diverse dividendopbrengsten
2.3.
Naast de onder 2.1. genoemde overeenkomsten is ook de volgende overeenkomst van effectenlease met [naam 1] afgesloten.
Productnaam
Contractnummer
Direct Rendement Effect
[nummer 7]
2.4.
Volgens een aangepast financieel overzicht (productie 7 bij dupliek/repliek) van Dexia heeft [naam 1] op grond van de overeenkomsten I. tot en met IV. – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 30.795,51 aan maandtermijnen en een bedrag van € 1.050,27 – door middel van verrekening met diverse dividendopbrengsten – wegens restschuld aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [naam 1] – na verrekening – € 4.287,88 aan dividenden ontvangen en € 4.231,09 aan fiscaal voordeel genoten.
2.5.
Volgens opgave van Dexia heeft [naam 2] op grond van de overeenkomsten V. en VI. – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 24.872,28 aan maandtermijnen en een bedrag van € 523,17 – door middel van verrekening met dividendopbrensten – wegens restschuld aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [naam 2] € 4.182,20 aan dividenden ontvangen en € 1.562,96 aan fiscaal voordeel genoten.
2.6.
De overeenkomsten V. en VI. zijn bij echtscheidingsconvenant van 21 september 2005 toebedeeld aan [naam 1] . De vordering uit schadevergoeding op grond van deze overeenkomsten heeft [naam 2] bij akte van 5 oktober 2022 aan [naam 1] gecedeerd.
2.7.
De gemachtigde van [naam 1] , Leaseproces, heeft bij brief van 6 november 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.

3.De vordering en het verweer in conventie, in reconventie en in het incident

3.1.
[naam 1] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het incident:
 Dexia ex artikel 843a Rv zal veroordelen afschrift van haar versie van de overeenkomsten aan [naam 1] te verstrekken,
- in de hoofdzaak:
 voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [naam 1] en naar de kantonrechter begrijpt [naam 2] en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
 voor recht zal verklaren dat [naam 1] en naar de kantonrechter begrijpt [naam 2] schade hebben geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
 Dexia zal veroordelen tot schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen, door voldoening aan [naam 1] van al datgene dat [naam 1] en naar de kantonrechter begrijpt [naam 2] aan Dexia hebben betaald onder de overeenkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
 Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [naam 1] , met rente,
 Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat), na wijziging van eis, dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat:
 [naam 1] zal veroordelen om aan Dexia te betalen de som van € 126,18, vermeerderd met wettelijke rente,
 voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [naam 1] gesloten overeenkomsten met nummers [nummer 2] , [nummer 4] , [nummer 3] , [nummer 7] en [nummer 1] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [naam 1] verschuldigd is,
 [naam 1] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.
4. Beoordeling van de vorderingen in conventie, in reconventie en in het incident
4.1.
Nu [naam 1] in het buitenland woonachtig is en de vordering uit dien hoofde een internationaal karakter draagt, dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen. Die vraag wordt bevestigend beantwoord en wel op grond van artikel 4 van de in deze zaak toepasselijke Verordering (EU) nr. 1215/2012 (Brussel I bis-Verordening), nu Dexia woonplaats heeft in Nederland. Ten aanzien van het op de onderhavige vordering toepasselijke recht overweegt de kantonrechter als volgt. De bepaling van het toepasselijke recht dient plaats te vinden aan de hand van het Verdrag van Rome van 19 juni 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (EVO-verdrag), nu Nederland bij dit verdrag partij is en de vordering betrekking heeft op door het verdrag bestreken onderwerpen. Dexia en [naam 1] hebben - overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 van dit verdrag in de tussen hen gesloten overeenkomst een expliciete keuze gedaan voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht. Derhalve is op de onderhavige vordering Nederlands recht van toepassing.
algemeen4.2. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [naam 1] .
4.3.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.4.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[naam 1] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
Overeenkomst I tot en met VI.
verjaring
4.5.
Dexia stelt dat een eventuele vordering van [naam 1] inmiddels is verjaard. Dit verweer wordt niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.6.
[naam 1] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersonen Rood Advies Groep en Spaar Select. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersonen niet beschikten over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.7.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersonen [naam 1] hebben geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersonen [naam 1] (danwel [naam 2] ), anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies hebben verstrekt, rusten op [naam 1] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [naam 1] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [naam 1] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.8.
[naam 1] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
Begin 1998 werd [naam 1] door Spaar Select telefonisch benaderd. De medewerker van Spaar Select stelde voor om een afspraak te maken voor een huisbezoek om de financiële situatie van [naam 1] door te nemen met een financieel adviseur van Spaar Select. [naam 1] heeft hiermee ingestemd. Vervolgens is er een adviseur van Spaar Select, de heer [naam 3] (hierna te noemen: adviseur [naam 3] , bij [naam 1] thuis gekomen. Tijdens de gesprekken zijn de financiële wensen en de financiële situatie van [naam 1] besproken. Met adviseur [naam 3] is gesproken over de wens van [naam 1] om vermogen op te bouwen voor de toekomst. [naam 1] wilde namelijk graag vermogen opbouwen om zijn hypotheek te kunnen aflossen. Adviseur [naam 3] gaf aan dat dit mogelijk was en vertelde dat hij een geschikt product had. Hij adviseerde [naam 1] om een Direct Rendement Effect van Bank Labouchere af te sluiten. Hiermee zou [naam 1] een aanzienlijk vermogen opbouwen. Deze overeenkomst was winstgevend en is daarom niet in het geding.
In 1998 heeft Rood Advies Groep telefonisch contact opgenomen met [naam 1] . De medewerker stelde voor om een afspraak te maken voor een huisbezoek om de huidige situatie van [naam 1] door te nemen. [naam 1] heeft hiermee ingestemd. Tijdens het eerste gesprek heeft de adviseur geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [naam 1] . Met deze adviseur is ook gesproken over het feit dat [naam 1] nog steeds de wens had om vermogen op te bouwen ter aflossing van zijn hypotheek. De adviseur gaf aan dat dit mogelijk was en vertelde dat hij hier een nieuw geschikt product voor had. De adviseur adviseerde [naam 1] om een Triple Effect product van Bank Labouchere af te sluiten. [naam 1] diende hiervoor een bedrag van NLG 4.000,- vooruit te betalen. Volgens de adviseur zou [naam 1] op deze wijze aanzienlijk vermogen opbouwen, waardoor [naam 1] zijn doelstelling zou bereiken. De adviseur onderbouwde zijn verhaal door middel van rekenvoorbeelden. Deze hielden geenszins rekening met tegenvallende resultaten. [naam 1] had geen kennis van complexe financiële producten en heeft het advies van de adviseur opgevolgd. Er is een Triple Effect overeenkomst afgesloten met een vooruitbetaling van NLG 4.000,-. Het aanvraagformulier is door de adviseur in orde gemaakt. Vervolgens is de adviseur nog een keer bij [naam 1] thuis geweest voor het tekenen van de overeenkomst. De ondertekende overeenkomst heeft de adviseur vervolgens aan Bank Labouchere toegezonden. Een jaar later (1999) heeft Spaar Select opnieuw contact opgenomen met [naam 1] . Het ging namelijk erg goed met het eerste contract, het Direct Rendement Effect. De medewerker van Spaar Select stelde voor om opnieuw een afspraak te maken voor een huisbezoek om de mogelijkheden te bespreken. [naam 1] heeft hiermee ingestemd. Adviseur [naam 3] is wederom bij [naam 1] thuisgekomen. Ook hij vertelde aan [naam 1] dat het op dat moment erg goed ging met de Direct Rendement Effect overeenkomst. Dit zou het moment zijn om het contract te beëindigen. De opbrengst die [naam 1] zou ontvangen zou [naam 1] in een nieuw, en beter, contract kunnen investeren. Adviseur [naam 3] adviseerde [naam 1] om de gehele opbrengst, bijna NLG 10.000,-, te investeren in één Overwaarde Effect product van Bank Labouchere. Dit product zou investeren in rendabele, solide fondsen. Op die manier zou hij een nog groter vermogen opbouwen, zodat hij zeker zijn doelstelling zou bereiken. Ook ditmaal onderbouwde adviseur [naam 3] zijn verhaal door middel van positieve rekenvoorbeelden, die geenszins rekening hielden met tegenvallende resultaten. Aangezien [naam 1] al eerder een overeenkomst had afgesloten met adviseur [naam 3] vertrouwde hij zijn verhaal ook volledig. Het opvolgen van het advies van de adviseur met betrekking tot het Direct Rendement Effect product had ook gunstig uitgepakt voor [naam 1] , dit zorgde er mede voor dat hij volledig vertrouwde op de deskundigheid van de adviseur en het gegeven advies. Er is een Overwaarde Effect overeenkomst afgesloten met een vooruitbetaling van NLG 9.703,82. Wederom is het aanvraagformulier door adviseur [naam 3] in orde gemaakt en is de overeenkomst bij een later huisbezoek ondertekend. De ondertekende overeenkomst heeft de adviseur vervolgens aan Bank Labouchere toegezonden. Twee jaar later (2001) heeft Spaar Select wederom contact opgenomen met [naam 1] . De medewerker stelde voor om nogmaals de financiële situatie van [naam 1] door te nemen met een financieel adviseur van Spaar Select, om te kijken of zij nog iets voor hem konden betekenen. [naam 1] heeft hiermee ingestemd. Vervolgens is een andere adviseur van Spaar Select, de heer [naam 4] (hierna te noemen: adviseur [naam 4] ), bij [naam 1] thuis geweest. Tijdens de gesprekken heeft adviseur [naam 4] nogmaals de financiële situatie en de financiële wensen met [naam 1] besproken. Zo is besproken dat [naam 1] al enkele producten had afgesloten via Spaar Select en is de hypothecaire situatie van [naam 1] besproken. [naam 1] had nog steeds de wens om vermogen op te bouwen om zijn hypotheek eerder af te kunnen lossen, zodat hij zich geen zorgen hoefde te maken over de toekomst. Adviseur [naam 4] gaf aan dat hij een mooie constructie wist, waarvoor [naam 1] geen kosten hoefde te maken en waarmee [naam 1] een nog groter vermogen zou opbouwen. Adviseur [naam 4] adviseerde [naam 1] om een Overwaarde Effect product van Bank Labouchere af te sluiten. [naam 1] diende hiervoor de overwaarde op zijn woning op te nemen middels een nieuwe hypothecaire lening en deze aan te wenden voor de vooruitbetaling van het Overwaarde Effect product. Volgens adviseur [naam 4] zou [naam 1] op deze wijze een aanzienlijk vermogen opbouwen, waardoor [naam 1] zijn doelstelling zou bereiken. Ook ditmaal zou er worden geïnvesteerd in betrouwbare, solide fondsen. Adviseur [naam 4] zou het een en ander op papier zetten. Adviseur [naam 4] heeft vervolgens een financieel plan opgesteld, waarin specifiek het Overwaarde Effect product aan [naam 1] werd geadviseerd. Dit plan heeft hij in een nader gesprek toegelicht. In dit persoonlijk financieel plan heeft adviseur [naam 4] toegelicht en op papier gezet op welke wijze de doelstelling kon worden bereikt door het verhogen van de hypotheek, maar de maandlasten gelijk bleven. Adviseur [naam 4] adviseerde [naam 1] om een extra hypotheek op te nemen van NLG 105.000,-. Een bedrag van NLG 86.400,- kon vervolgens worden aangewend voor de vooruitbetaling van het Overwaarde Effect product. NLG 14.000,- zou een buffer zijn voor de hypotheekrente. Het overige deel was bestemd voor de hypotheekkosten. Volgens het financieel plan zou het Overwaarde Effect ptoduct na vijf jaar een bedrag van NLG 149.600,- opleveren, waarmee [naam 1] de extra opgenomen hypotheek weer kon aflossen en er alsnog een aanzienlijk kapitaal zou resteren. Verder in het plan wordt nog eens duidelijk door adviseur [naam 4] benadrukt dat deze constructie [naam 1] geen hogere kosten zou geven. Naast de buffer van NLG 14.000,- zou [naam 1] namelijk dividend ontvangen uit het Overwaarde Effect product. Dit alles zou ervoor zorgen dat [naam 1] feitelijk gezien geen hogere maandlasten zou krijgen. Adviseur [naam 4] adviseerde om het bedrag van NLG 86.400,- te spreiden over drie Overwaarde Effect producten. Twee op naam van de ex-partner van [naam 1] ( [naam 2] ) en één op naam van [naam 1] . [naam 1] vertrouwde het verhaal volledig doordat hij door de jaren heen goed contact had gehad met Spaar Select. Dit advies is dus ook opgevolgd. [naam 1] en zijn ex-partner hebben een hypotheek afgesloten bij de Postbank voor NLG 105.000,-. Er zijn drie Overwaarde Effect overeenkomsten afgesloten. Voor de eerste overeenkomst is NLG 43.293,65 vooruitbetaald, voor de tweede overeenkomst is NLG 7.301,33 vooruitbetaald en voor de derde overeenkomst is NLG 35.894,47 vooruitbetaald. In totaal is er dus NLG 86.489,45 vooruitbetaald voor de drie Overwaarde Effect overeenkomsten. Adviseur [naam 4] heeft vervolgens de aanvraag voor de hypotheek en de aanvraagformulieren voor de Overwaarde Effect overeenkomsten in orde gemaakt. [naam 1] hoefde enkel de hypotheekakte te ondertekenen. De overeenkomsten zijn bij een later huisbezoek getekend door [naam 1] . De ondertekende overeenkomsten heeft de adviseur vervolgens aan Bank Labouchere toegezonden. Een paar weken later heeft adviseur [naam 4] nogmaals contact opgenomen met [naam 1] . Hij zou nog een interessant nieuw product hebben voor [naam 1] . Hij stelde voor om nogmaals bij [naam 1] langs te komen om het een en ander te bespreken. [naam 1] heeft hiermee ingestemd. Adviseur [naam 4] vertelde tijdens de gesprekken dat [naam 1] er goed aan zou doen om nog een product af te sluiten. Hierdoor zou hij een nog groter vermogen opbouwen ter aflossing van zijn hypotheek. Adviseur [naam 4] adviseerde [naam 1] om een Euro Effect product van Bank Labouchere af te sluiten. Hiervoor diende [naam 1] maandelijks een bedrag in te leggen. Adviseur [naam 4] adviseerde [naam 1] om NLG 150,- per maand in te leggen. Gezien zijn financiële situatie kon [naam 1] dit maandelijkse bedrag missen, aldus adviseur [naam 4] . Immers zou de constructie met de Overwaarde Effect producten geen extra kosten voor [naam 1] opleveren. Volgens adviseur [naam 4] zou [naam 1] op deze wijze een aanzienlijk vermogen opbouwen ter aflossing van de hypotheek. Adviseur [naam 4] onderbouwde zijn verhaal door middel van rekenvoorbeelden. Deze hielden geenszins rekening met tegenvallende resultaten. [naam 1] vertrouwde het verhaal van adviseur [naam 4] volledig en vertrouwde op de adviesrelatie die tussen hem en Spaar Select was ontstaan. Zodoende heeft hij het advies opgevolgd. Er is een Euro Effect overeenkomst afgesloten voor NLG 150,01 per maand. Het aanvraagformulier is door adviseur [naam 4] in orde gemaakt. Vervolgens is adviseur [naam 4] op een later moment weer bij [naam 1] thuisgekomen om het contract te ondertekenen. De ondertekende overeenkomst heeft de adviseur vervolgens aan Bank Labouchere toegezonden. Geen van de adviseurs hebben [naam 1] geïnformeerd over de specifieke risico's. Zo hebben zij er nooit op gewezen dat met de inleg de rentelasten voor de lening (de effectenleasecontracten) werden betaald en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleasecontracten. Als [naam 1] op de hoogte was van de risico's dan had hij de overeenkomsten niet afgesloten.
4.9.
[naam 1] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- twee kopieën van het aanvraagformulier Aandelenlease van 1 februari 2001 en 1 maart 2001 op naam van [naam 1] , voorzien van respectievelijk handgeschreven contractnummer [nummer 3] en [nummer 4] en de naam van adviseur [naam 4] , Spaar Select Rotterdam en waarop ATP-nummer 249 is ingevuld en – per fax op 4 maart 2001 – doorgezonden door [naam 4] ,
- een kopie van de overeenkomst Triple Effect met vooruitbetaling op naam van [naam 1] van 30 december 1998 met contractnummer [nummer 1] , voorzien van het adviseursnummer:
ATP071 Rood Advies Groep,
- een kopie van de overeenkomst Overwaarde Effect op naam van [naam 1] van 17 december 1999 met contractnummer [nummer 2] , voorzien van het adviseursnummer:
ATP00249-Spaar Select B.V.,
- drie kopieën van de overeenkomst Overwaarde Effect zonder Herbelegging Vooruitbetaling op naam van [naam 1] respectievelijk zijn ex-partner van 7 en 15 maart 2001 en 11 april 2001 met respectievelijk contractnummer [nummer 5] , [nummer 3] en [nummer 6] , telkens voorzien van het adviseursnummer:
ATP00249-Spaar Select B.V.,
- een kopie van de overeenkomst Euro Effect Maandbetaling op naam van [naam 1] van 26 april 2001 met contractnummer [nummer 4] , voorzien van het adviseursnummer:
ATP00249-Spaar Select B.V.,
- een kopie van de overeenkomst Direct Rendement Effect op naam van [naam 1] van 22 januari 1998 met contractnummer [nummer 7] , voorzien van het adviseursnummer:
ATP00249-Spaar Select B.V.en bijgeschreven [naam 3] ,
- een kopie van een persoonlijk financieel plan van januari 2001 voor de heer en mevrouw [naam 1] , voorzien van het logo van Spaar Select en opgesteld door [naam 4] , waarin onder meer is opgenomen
“Dit advies is opgebouwd uit de volgende combinatie van producten van banken en verzekeraars: Overwaarde Effect van Bank Labouchere Aflossingsvrije hypotheek van de Postbank Persoonlijk Financieel Advies van Spaar Select”,
- een kopie van een nota van afrekening van een notaris van 13 juni 2001 ten behoeve van het afsluiten van een hypothecaire lening bij Postbank van ƒ 105.000,00,
- een uittreksel uit de Kamer van Koophandel met betrekking tot Rood Advies Groep B.V. met onder andere als beschrijving van de werkzaamheden ‘bemiddeling bij hypotheken, advies en organisatieburo’,
4.10.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [naam 1] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [naam 1] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [naam 1] en de adviseur van de tussenpersonen, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersonen cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [naam 1] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.11.
[naam 1] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersonen een op de persoon van [naam 1] toegesneden beleggingsadvies hebben gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. [5] Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersonen aan [naam 1] , had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomsten met [naam 1] , actief navraag te doen bij de tussenpersonen of de desbetreffende klant de overeenkomsten is aangegaan op advies van de tussenpersonen, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomsten met [naam 1] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [naam 1] door de tussenpersonen is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.12. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [naam 1] de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [naam 1] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [naam 1] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van [naam 1]4.13. De door [naam 1] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [naam 1] heeft gehandeld door [naam 1] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersonen [naam 1] niet alleen als klant aanbrachten maar [naam 1] tevens persoonlijk hadden geadviseerd en de tussenpersonen geen vergunning daarvoor bezaten.
4.14.
De als gevolg hiervan door [naam 1] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [naam 1] , behoudens het daarin berekende fiscaal voordeel, niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. Nadat [naam 1] wel het berekende fiscale voordeel had betwist heeft Dexia dit aan de hand van door [naam 1] aangeleverde gegevens herberekend op € 4.231,09. Dit door Dexia herberekende fiscale voordeel is bij akte uitlaten producties in conventie niet meer door [naam 1] betwist, zodat dit bedrag in aanmerking moet worden genomen.
In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.15.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [naam 1] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
vordering in het incident
4.16.
[naam 1] vordert Dexia op te dragen om de bij Dexia in bezit zijnde ondertekende overeenkomsten te verstrekken. Uit het voorgaande volgt dat [naam 1] inhoudelijk in het gelijk zal worden gesteld. Hij heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure, zodat de vordering zal worden afgewezen.
vorderingen Dexia
4.17.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen, met uitzondering van het volgende.
Overeenkomst met nummer [nummer 7]
4.18.
Ten aanzien van deze overeenkomst heeft [naam 1] geen steekhoudend verweer gevoerd tegen de door Dexia gevorderde verklaring voor recht, zodat deze wordt toegewezen.
proceskosten
4.19.
Omdat [naam 1] inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [naam 1] gevallen. De proceskosten van [naam 1] worden begroot op:
- dagvaarding € 125,03
- griffierecht € 86,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 888,03 en in reconventie op nihil.
4.20.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

5.Beslissing

De kantonrechter
in het incident
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
compenseert de proceskosten,
in conventie
5.3.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [naam 1] en [naam 2] heeft gehandeld door [naam 1] en [naam 2] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersonen [naam 1] en [naam 2] niet alleen als klant aanbrachten maar [naam 1] en [naam 2] tevens persoonlijk hadden geadviseerd en de tussenpersonen geen vergunning daarvoor bezaten,
5.4.
veroordeelt Dexia om aan [naam 1] te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in r.o. 4.14.,
5.5.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 888,03, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.6.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.7.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.9.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [naam 1] gesloten overeenkomst met nummer [nummer 7] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [naam 1] verschuldigd is,
5.10.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.11
wijst het meer of anders gevorderde af,
Aldus gewezen door mr. J.P.C. van Dam van Isselt, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 maart 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
typ: FB
coll:

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
5.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.