ECLI:NL:RBDHA:2024:412

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
NL23.1615
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning voor gezinshereniging op basis van onvoldoende hechte persoonlijke banden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 8 januari 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor het doel 'verblijf als familie- of gezinslid' behandeld. Eiseres, een Ghanese, heeft een aanvraag ingediend via haar referent, die stelt haar vader te zijn. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat volgens verweerder eiseres niet feitelijk tot het gezin van referent behoort, en er geen hechte persoonlijke banden zijn aangetoond. De rechtbank heeft de zaak op 17 oktober 2023 behandeld, waarbij de referent en een tolk aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat er sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank oordeelt dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt, gezien de afwezigheid van hechte persoonlijke banden en de mogelijkheid voor eiseres om haar gezinsleven in Ghana voort te zetten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de verblijfsvergunning.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.1615

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

V-nummer: [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. A. Berends),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. L. Denishin).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een verlening van een verblijfsvergunning regulier voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij [referent] (referent).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 16 mei 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 21 december 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eiseres en E.O. Tackey als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2.1.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder de verblijfsvergunning regulier voor het doel ‘verblijf als familie-of gezinslid’ heeft kunnen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het bestreden besluit
5. Eiseres heeft de Ghanese nationaliteit en is geboren op [datum] 2009. Zij woonde tot in 2014 bij haar moeder, die in dat jaar is overleden. Daarna woonde zij opeenvolgend bij verschillende familieleden en kennissen. Namens haar heeft [referent] (referent) een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf. Referent stelt de vader te zijn van eiseres. Hij heeft sinds 2018 het gezag over eiseres. Bij de aanvraag heeft referent onder meer de geboorteakte van eiseres, een afschrift van de inschrijving in het geboorteregister, een uitspraak van de rechtbank over het gezag en een afschrift van de inschrijving van het overlijden van de moeder van eiseres overgelegd. Deze documenten zijn door Bureau Documenten als positief beoordeeld.
5.1
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen. Er wordt volgens verweerder niet toegekomen aan een nadere beoordeling van de juistheid van de inhoud van de documenten of aan nader onderzoek naar de afstammingsrelatie.
Verweerder vindt namelijk dat eiseres niet feitelijk behoort en ook in Nigeria niet feitelijk behoorde tot het gezin van referent. Daarmee is volgens verweerder niet voldaan aan artikel 3.14 aanhef en onder c van het Vb [1] . Enkel biologische verwantschap of juridisch vaderschap is onvoldoende om van een beschermenswaardig gezinsleven uit te gaan. Er dient volgens verweerder sprake te zijn van daadwerkelijke hechte persoonlijke banden en die hebben eiseres en referent niet. Volgens verweerder staat vast dat eiseres niet is geboren uit een huwelijk of een met het huwelijk op één lijn te stellen relatie. Referent heeft verklaard dat hij nooit met de moeder van eiseres heeft samengewoond en het maar een korte, vluchtige relatie betrof. Referent heeft geen bewijs uit een objectieve bron overgelegd waaruit kan worden opgemaakt dat hij eiseres vanaf haar geboorte structureel en substantieel ondersteunt. Het geld dat hij overmaakt kan ook voor (één van) zijn zoons in Ghana bedoeld zijn. Referent heeft ook geen objectief bewijs overgelegd dat hij daadwerkelijk telefonisch contact met eiseres onderhoudt. Uit de verklaringen van referent is gebleken dat referent en eiseres weinig met elkaar delen, dat referent niet geïnteresseerd is in eiseres en niet veel gemeenschappelijk hebben. Referent heeft eiseres maar één keer gezien in 2014. Referent staat nergens samen met haar op de foto. Referent heeft daarna de zorg voor eiseres zeven jaar aan anderen overgelaten. Beslissingen over eiseres, of die nu belangrijk zijn of niet, laat hij over aan haar familie in Ghana. Referent heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bezig is met het opbouwen van een persoonlijke relatie. Daarvoor is het enkele feit dat referent een verblijfsaanvraag voor eiseres heeft ingediend onvoldoende. De belangenafweging valt in het nadeel van eiseres uit. Daarbij is in haar nadeel betrokken:
  • dat er geen hechte persoonlijke banden tussen referent en eiseres bestaan;
  • het gaat om een eerste toelating van eiseres;
  • het economisch belang van Nederland. Het gaat niet alleen om de vraag of referent eiseres kan onderhouden, maar ook om de bescherming van de arbeidsmarkt en de door de overheid betaalde voorzieningen. Dit is een zware wegingsfactor volgens verweerder, maar weegt minder zwaar omdat referent is vrijgesteld van het inkomensvereiste vanwege zijn AOW-gerechtigde leeftijd.
  • er is geen objectieve belemmering om het gezinsleven in Ghana op te bouwen en uit te oefenen; referent spreekt de taal en kent de cultuur, heeft daar familieleden wonen;
  • eiseres heeft altijd in Ghana gewoond.
Is artikel 3.14, aanhef en onder c, van het Vb, in samenhang met het beleid, een juiste implementatie van de Gezinsherenigingsrichtlijn [2] ?
6. Eiseres voert aan dat artikel 3.14 aanhef en onder c, van het Vb en het daarop gebaseerde beleid in strijd is met de Gezinsherenigingsrichtlijn. Op grond van artikel 4, eerste lid, onder c van de Gezinsherenigingsrichtlijn en paragraaf 2.2 van de Richtsnoeren daarbij, hebben leden van het kerngezin, waaronder minderjarige kinderen, recht op gezinshereniging indien er sprake is van gezag en deze tot last komen van de ouders. In artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b van de Gezinsherenigingsrichtlijn is opgenomen dat sprake moet zijn van werkelijk gezinsleven. Eiseres verwijst naar twee arresten van het HvJ EU [3] van 1 augustus 2022 [4] , XC en SW, BL en BC, waarin invulling wordt gegeven aan dat begrip. Dit begrip is niet op de juiste manier geïmplementeerd. Er worden in de richtlijn geen eisen gesteld met betrekking tot de hechtheid van de gezinsband, zoals de hechte persoonlijke banden die verweerder eist. Er is geen beoordelingsmarge omdat de Gezinsherenigingsrichtlijn precieze positieve verplichtingen oplegt als sprake is van een kerngezinslid. Eiseres verwijst naar een uitspraak van de Afdeling [5] van 5 januari 2023 [6] . Eiseres verzoekt de rechtbank om prejudiciële vragen te stellen aan het HvJ EU.
7. In de bepalingen van de Gezinsherenigingsrichtlijn waar eiseres op wijst is het volgende bepaald. Op grond van artikel 4, eerste lid, onder c van de Gezinsherenigingsrichtlijn geeft Nederland, als aan de voorwaarden in hoofdstuk IV en artikel 16 van die richtlijn is voldaan, toestemming tot toegang en verblijf aan de minderjarige kinderen, met inbegrip van geadopteerde kinderen, van de gezinshereniger, indien de gezinshereniger het gezag over de kinderen heeft en dezen te zijnen laste komen.
Uit artikel 16, eerste lid, aanheft en onder b, van de Gezinsherenigingsrichtlijn volgt dat Nederland het verzoek tot toegang en verblijf met het oog op gezinshereniging kan afwijzen wanneer de gezinshereniger geen werkelijk huwelijks- of gezinsleven (meer) onderhoudt met het gezinslid of de gezinsleden. Alsdan dient een belangenafweging op grond van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn plaats te vinden. [7]
7.1.
Op grond van artikel 3.14, aanhef en onder c, van het Vb wordt een verblijfsvergunning (op grond van artikel 3.13, eerste lid, van het Vb) verleend aan het minderjarige biologische of juridische kind van de referent/hoofdpersoon, dat naar het oordeel van onze minister feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van die hoofdpersoon en dat onder het rechtmatige gezag van die hoofdpersoon staat.
7.2
Uit paragraaf B7/3.2.1 van de Vc [8] volgt dat verweerder aanneemt dat het kind feitelijk behoort en al in het buitenland behoorde tot het gezin van de referent als tussen het kind en de referent sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [9] . In B7/3.2.1 wordt daarvoor verwezen naar paragraaf B7/3.8.1 van de Vc. Daarin staat, voor zover relevant, dat verweerder in ieder geval familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aanneemt tussen een minderjarige kind en – voor zover hier relevant – zijn erkenner of biologische vader (wiens kind niet uit een reëel huwelijk of niet-huwelijkse relatie is geboren) als uit de feiten en omstandigheden volgt dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden.
7.4
Volgens de Werkinstructie 2020/16 ‘Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM’ is ‘hechte persoonlijke banden’ een begrip van feitelijke aard. Of sprake is van hechte persoonlijke banden moet worden afgeleid uit een zorgvuldige en gemotiveerde weging van de feitelijke situatie. Een omstandigheid die kan duiden op hechte persoonlijke banden is bijvoorbeeld samenwoning. Ook als de relatie de gebruikelijke omgang ontstijgt, kan dit duiden op hechte persoonlijke banden, aldus de Werkinstructie in paragraaf 3.3.2.
8. De rechtbank stelt voorop dat uit de door verweerder aangehaalde uitspraken van de Afdeling van 18 juli 2018 [10] en 26 juli 2019 [11] volgt dat het beleid van verweerder, zoals vervat in paragraaf B7/3.8.1 van de Vc, in overeenstemming is met artikel 4, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 16, eerste lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn en de jurisprudentie van het HvJ EU en het EHRM inzake gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. In die uitspraken is onder meer overwogen [12] dat artikel 3.14 aanhef en onder c, van het Vb, waarin het vereiste om feitelijk tot het gezin van de gezinshereniger te behoren staat, een juiste implementatie is van het begrip ‘ten laste komen van’ in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c, gelezen in samenhang met artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. In die uitspraken is vervolgens geconcludeerd dat verweerder met de implementatie van de Gezinsherenigingsrichtlijn in de nationale wetgeving voldoet aan artikel 8 van het EVRM. Met andere woorden: verweerder mag aannemen dat een minderjarig kind feitelijk behoort tot het gezin van de hoofdpersoon en ten laste komt van de hoofdpersoon als bedoeld in artikel 4, eerste lid, letter c, van de Gezinsherenigingsrichtlijn als tussen hen gezinsleven bestaat als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
8.1
Zoals ook is geoordeeld in de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2018 [13] , volgtuit jurisprudentie van het EHRM dat als sprake is van een kind dat niet is geboren uit een huwelijk of een met het huwelijk op één lijn te stellen relatie, enkel biologische verwantschap onvoldoende is om beschermenswaardig gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen een biologische vader en zijn kind aan te nemen. Het al dan niet bestaan van beschermenswaardig gezinsleven is in essentie een kwestie van feitelijke aard en afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. In de regel is hiervoor samenwoning vereist, maar ook andere factoren kunnen bij uitzondering een rol spelen, zoals de aard van de relatie tussen de biologische ouders en de aantoonbare interesse in en inzet voor het kind door de biologische vader zowel voor als na de geboorte. Als een vaste relatie tussen de ouders ontbreekt, is enkel biologische verwantschap onvoldoende voor beschermenswaardig gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Hieruit volgt dat de invulling die de staatssecretaris in de Vc aan het begrip 'gezinsleven' geeft ook in overeenstemming is met de jurisprudentie van het EHRM.
8.2
De hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling leiden dus tot de conclusie dat artikel 3.14 aanhef en onder c, van het Vb, in combinatie met het beleid in B7/3.2.1 van de Vc zoals hiervoor is aangehaald, niet in strijd is met de Gezinsherenigingsrichtlijn.
8.3
Uit de door eiseres aangehaalde arresten blijkt niet dat voornoemde conclusie niet meer houdbaar is. Het kader dat in die arresten wordt geschetst [14] houdt in dat artikel 16, eerste lid, onder b, van de Gezinsherenigingsrichtlijn geen criteria bevat aan de hand waarvan kan worden bepaald of daadwerkelijk sprake is van werkelijke gezinsbanden, noch specifieke eisen stelt met betrekking tot de hechtheid van de betrokken gezinsbanden. Het begrip werkelijk gezinsleven dient eenvormig te worden uitgelegd, overeenkomstig de context van de bepaling en doel van de regeling. De bedoeling van de bepaling is om gezinsleven te beschermen en de mogelijkheid te bieden het gezinsleven voort te zetten of op te bouwen. Maar bloedverwantschap van de eerste graad in rechtstreeks opgaande lijn, of de juridische band tussen ouder en kind, volstaat op zich niet. Betrokkenen mogen zelf bepalen hoe zij hun gezinsleven wensen te leiden en er worden geen eisen gesteld over de hechtheid van hun gezinsband, maar dat geldt zolang de betrokkenen een werkelijk gezinsleven blijven leiden. Hieruit leidt de rechtbank af dat voor gezinshereniging in bepaalde mate sprake moet zijn of zijn geweest van een werkelijk gezinsleven tussen de betrokkenen. Als sprake is van een juridische of biologische band volstaat dat niet, ook al bestaat daarnaast de wens een gezinsleven op te bouwen. Het gezinsleven moet al in een zekere mate bestaan of hebben bestaan. Deze uitleg op zich staat niet op gespannen voet met de invulling die in Nederland is gegeven aan de Gezinsherenigingsrichtlijn door aan te sluiten bij artikel 8 van het EVRM.
8.4
Over het standpunt van eiseres dat verweerder met het stellen van het criterium ‘hechte persoonlijke banden’ in strijd met voornoemde jurisprudentie eisen stelt over de hechtheid van de gezinsband, overweegt de rechtbank het volgende. Het HvJ EU heeft bepaald dat er geen
specifiekeeisen met betrekking tot de hechtheid van de gezinsband mogen worden gesteld, omdat gezinsleden zelf mogen bepalen op welke wijze zij hun gezinsleven wensen in te vullen. Met het criterium ‘hechte persoonlijke banden’ is geen sprake van een dergelijke specifieke eis. Dit criterium omvat juist een veelheid van verschillende situaties en betekent dus geen concrete eis.
8.5
Gelet op het voorgaande slaagt de beroepsgrond van eiseres niet. Verweerder heeft de aanvraag terecht getoetst aan artikel 3.14, aanhef en onder c, van het Vb en zijn beleid, waaruit volgt dat het al dan niet bestaan van beschermenswaardig gezinsleven afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om hierover prejudiciële vragen aan het HvJ EU te stellen. Het begrip werkelijk gezinsleven en tot last komen van uit de Gezinsherenigingsrichtlijn zijn voldoende duidelijk af te leiden uit de huidige jurisprudentie van het HvJ EU.
Voldoet eiseres aan artikel 3.14 aanhef en onder c van het Vb en het beleid?
9. Eiseres voert aan dat zij wel behoorde en behoort tot het gezin van referent (c.q. gezinsleven met referent heeft) en dat sprake is van hechte persoonlijke banden. Referent ondersteunt eiseres al langere tijd financieel. Voordat de moeder van eiseres is overleden, maakte referent altijd geld naar haar over ten behoeve van de opvoeding en verzorging van eiseres. Daarna maakte hij geld over naar andere personen. Er zijn bewijzen overgelegd van Unity Monetary Services. Referent heeft op de hoorzitting verklaard dat het geld niet voor zijn andere kinderen is bedoeld. Referent is en voelt zich verantwoordelijk voor eiseres’ welzijn en haar levensonderhoud. Referent heeft een kopie van zijn paspoort overgelegd waaruit blijkt dat referent in 2014 op bezoek was bij eiseres en haar moeder (die toen al ziek was). Referent onderhoudt ook telefonisch contact met eiseres en is betrokken, zo goed en zo kwaad als dat gaat, bij haar leven. In dit licht had verweerder meer rekening moeten houden met de leeftijd van referent en zijn culturele achtergrond. Die omstandigheden kunnen van invloed zijn op de vraag in hoeverre van referent kan worden verwacht dat hij bijvoorbeeld tijdens de telefoongesprekken meer interesse toont in het dagelijks leven van eiseres.
Eiseres voert voorts aan dat verweerder in het kader van artikel 8 van het EVRM onvoldoende acht heeft geslagen op het feit dat zij hun band aan het opbouwen zijn. Artikel 8 van het EVRM kan zich ook uitstrekken tot de mogelijke relatie die zich kan ontwikkelen tussen een natuurlijke vader en een buitenechtelijk geboren kind. Referent heeft duidelijk verklaard dat hij zich verantwoordelijk voelt voor eiseres en wil zijn band met haar opbouwen en verstreken. Eiseres verwijst hierbij onder meer naar paragraaf 3.3.2 van de Werkinstructie 2020/16 en een uitspraak van de Afdeling [15] .
10 In paragraaf 3.3.2 van de Werkinstructie 2020/16 staat voor zover relevant het volgende. Tussen de biologische vader en zijn kind dat niet is geboren uit een huwelijk of relatie kan sprake zijn van beschermenswaardig familie- of gezinsleven als de vader beperkt invulling heeft (kunnen) gegeven aan het familieleven met zijn kind en zijn relatie wil ontwikkelen met het kind. De vader moet dan aannemelijk kunnen maken dat hij de band met zijn kind wil opbouwen of versterken, aldus de Werkinstructie.
11. Verweerder heeft zich, naar het oordeel van de rechtbank, niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres de gestelde hechte persoonlijke banden tussen haar en referent niet aannemelijk heeft gemaakt. Ter toelichting dient het volgende.
11.1
Over de financiële verhouding tussen referent en eiseres overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder stelt dat uit de door referent overgelegde stukken van Unity Monetary Services niet blijkt dat hij eiseres vanaf haar geboorte daadwerkelijk structureel en substantieel financieel heeft ondersteund en nog steeds ondersteunt. De rechtbank volgt verweerder hierin. De bedragen die uit die stukken blijken zijn in de jaren 2010 tot en met 2013 klein en incidenteel. Daarna nemen het aantal overmakingen en het jaarlijkse totaal daarvan echter wel toe (2017 circa € 1000, 2018 circa € 500, 2019 circa € 1000, 2020 circa € 2300 en 2021 circa € 1200). Er blijkt echter, zoals verweerder terecht heeft gesteld, niet duidelijk uit dat het geld ten behoeve van eiseres wordt overgemaakt. Namens eiseres is in een brief van 13 juli 2022 toegelicht wie de personen zijn aan wie de bedragen zijn overgemaakt. Dit zijn echter niet in alle gevallen de door referent gestelde verzorgers van eiseres. Dat maakt dat niet zeker is dat de overgemaakte bedragen zijn gebruikt voor eiseres.
11.2
Over de emotionele band tussen referent en eiseres overweegt de rechtbank het volgende. Referent en eiseres hebben nooit samengewoond. Zij hebben elkaar éénmaal, in 2014, ontmoet. Referent kan geen foto’s overleggen van deze ontmoeting. Referent heeft niet (met stukken) aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk telefonisch contact met eiseres onderhoudt. Het stuk met betrekking tot telefonische gesprekken met [naam 1] is daarvoor onvoldoende, omdat daaruit niet blijkt dat referent en eiseres toen met elkaar gesproken hebben. Uit de verklaringen van referent op de hoorzitting van 23 november 2022 blijkt verder dat hij weinig over eiseres kan vertellen, zoals haar karakter, hobby’s en toekomstplannen [16] . Referent verklaart dat hij niet veel gemeenschappelijks heeft om over te praten. De belangrijke beslissingen voor eiseres, zoals bijvoorbeeld de juiste school, worden overgelaten aan [naam 2] die op dat moment voor eiseres zorgde, aldus referent. Verweerder heeft zich daarom niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat hieruit niet blijkt dat referent op afstand een inhoudelijke vaderrol vervult in de opvoeding en het leven van eiseres. De mate en de intensiteit van het contact is daarvoor onvoldoende onderbouwd.
11.3
In dit kader is verder nog relevant dat ter zitting is gesteld dat referent en eiseres vanaf ongeveer 2018, toen het gezag werd geregeld, deel zijn gaan uitmaken van één gezin. Het is dan aan eiseres om te stellen en onderbouwen wat er, naast de wijziging van de juridische band, inhoudelijk veranderd is aan hun relatie. Gezien het voorgaande zijn de overmakingen rondom dat moment inderdaad toegenomen. Echter, gezien het voorgaande is niet zeker dat die verandering gelegen is in de relatie tussen referent en eiseres. En ook is geen bewijs ingebracht over de intensivering van de emotionele relatie.
11.4
De stelling van eiseres dat zij hun relatie aan het ontwikkelen zijn, blijkt verder ook niet uit de verklaringen van referent en de ingediende stukken. Daarbij komt dat volgens de Gezinsherenigingsrichtlijn, zoals overwogen in 8.3, al in enige mate sprake moet zijn of zijn geweest van een gezinsleven om bescherming te bieden aan het (opnieuw) opbouwen daarvan. Dat eiseres en referent hun gezinsleven zouden willen ontwikkelen betekent dus op zich niet dat sprake is van een beschermenswaardig recht op gezinsleven. Dit kan ook niet uit de Werkinstructie 2020/16 worden afgeleid, gezien de tekst. Het is dan ook niet ten onrechte dat verweerder geen hechte persoonlijke banden heeft aangenomen op grond van de wens om een gezinsleven te ontwikkelen.
11.5
Over de door eiseres overgelegde verklaring bij de aanvullende beroepsgronden overweegt de rechtbank het volgende. Deze geeft niet meer inzicht in de band die zij stelt te hebben met referent. Het beschrijft dat zij op dit moment verblijft bij haar tante, in Ghana naar school gaat, graag naar Nederland wil komen om verder te studeren en bij haar vader wil zijn voor begeleiding en steun. Eiseres heeft daarmee niets verklaard over hun persoonlijke relatie.
12. Verweerder heeft gezien het voorgaande niet ten onrechte geconcludeerd dat tussen eiseres en referent geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Dat betekent dat niet is voldaan aan de eis van artikel 3.14, eerste lid, aanhef en c, Vb.
Heeft verweerder een juiste belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM gemaakt?
13. Eiseres voert aan dat verweerder niet alle feiten en omstandigheden in de belangenafweging heeft betrokken. De belangen van eiseres als minderjarig kind zijn onvoldoende betrokken. De moeder van eiseres is overleden. Het betreft ten onrechte een standaard belangenafweging. Verweerder dient niet alleen te kijken naar objectieve belemmeringen om het gezinsleven in Ghana uit te oefenen, maar ook naar (zwaarwegende) subjectieve belemmeringen, zoals de lange verblijfsduur van referent in Nederland en de banden die hij met Nederland heeft opgebouwd. Verweerder had de lange verblijfsduur van referent in Nederland moeten betrekken. Het economisch belang van Nederland is niet onder alle omstandigheden doorslaggevend. Verweerder had eiseres ook moeten horen over haar belangen.
13.1
Voorts voert eiseres aan dat verweerder wel een belangenafweging heeft gemaakt op grond van artikel 8 EVRM, maar niet op grond van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. De belangenafweging uit artikel 17 kan gunstiger uitvallen dan die van artikel 8 EVRM. Zij verwijst hierbij naar een uitspraak van de Afdeling [17] .
14. De rechtbank overweegt dat zij bij een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in die afweging heeft betrokken. Beoordeeld dient te worden of zich zodanige feiten en omstandigheden voordoen dat uit het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven voor verweerder een positieve verplichting voortvloeit om aan eisers verblijf toe te staan. Uit jurisprudentie van het EHRM, onder meer het arrest Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland, volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op respect voor het familie- en gezinsleven, dan wel privéleven, een “fair balance” moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle feiten en omstandigheden die voor de belangenafweging van betekenis zijn kenbaar worden betrokken. Bij de afweging komt verweerder een zekere beoordelingsruimte toe. De rechtbank overweegt dat verweerder in deze situatie, omdat sprake is van een eerste toelating, en er dus geen sprake is van inmenging in het recht op gezinsleven, een ruimere beoordelingsmarge heeft. Alleen als sprake is van bijzondere omstandigheden moet verweerder de belangenafweging in het voordeel van eisers laten uitvallen [18] .
14.1
Hoewel uit het voorgaande volgt dat de rechtbank enigszins terughoudend moet toetsen of de uitkomst van de belangenafweging getuigt van een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van referent en eiseres en anderzijds het belang van de Nederlandse staat, omdat verweerder beoordelingsruimte heeft, geldt dit niet voor de toets of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken. Dit toetst de rechtbank vol [19] .
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden bij de belangenafweging heeft betrokken. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder acht heeft geslagen op de belangen van eiseres, zoals het belang van het kind om op te groeien bij zijn ouder(s) en dat het de gelegenheid moet krijgen om een band met de ouder(s) op te bouwen. Verweerder heeft daarbij betrokken dat de moeder van eiseres is overleden. Ook heeft verweerder acht geslagen op het feit dat referent sinds 1 mei 1998 een geldige verblijfsvergunning in Nederland heeft.
15.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd waarom hij de belangenafweging in het nadeel van eiseres en referent heeft laten uitvallen. Daarbij heeft hij zwaar in het nadeel kunnen betrekken dat er geen sprake is van een hechte persoonlijke banden en er dus geen sprake is van een gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Verder heeft verweerder in het nadeel kunnen betrekken dat er geen objectieve belemmering is om het gezinsleven in Ghana op te bouwen en uit te oefenen. Daarbij is betrokken dat referent de taal spreekt en de cultuur kent en nog familieleden in Ghana heeft wonen. Eiseres is in Ghana geboren, heeft er altijd gewoond, gaat er naar school en sport en heeft in Ghana familie van zowel vaderskant als moederskant. Zij is nog nooit in Nederland geweest en verweerder heeft er dan ook vanuit mogen gaan dat eiseres geen binding met Nederland heeft, behalve dat referent hier woont. Van subjectieve belemmeringen voor referent om in Ghana te wonen zijn niet gebleken. Dat referent al lang in Nederland woont en gewend is geraakt aan de Nederlandse cultuur, leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot een subjectieve belemmering. Verweerder heeft het economisch belang minder zwaar in het nadeel meegewogen omdat referent vanwege zijn AOW-gerechtigde leeftijd is vrijgesteld van het inkomensvereiste. Verweerder heeft alle omstandigheden in samenhang bezien en niet ten onrechte geconcludeerd dat het algemeen belang van Nederland, samen met de andere ten nadele van eiseres komende feiten en omstandigheden, zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van referent en eiseres.
16. De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat verweerder heeft kunnen afzien van het horen van eiseres. Het gehoor zou volgens de rechtbank achteraf gezien ook geen toegevoegde waarde hebben omdat een schriftelijke verklaring van eiseres is ingebracht en er niet is gesteld dat zij op een hoorzitting meer had verklaard dan wat daarin staat.
17. Eiseres haar verwijzing naar de belangenafweging uit artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn en de uitspraak van de Afdeling, treft geen doel. Uit die uitspraak volgt dat als iemand geen kerngezinslid als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn, de belangenafwegingen in artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn en 8 EVRM overeenkomen [20] . Gezien het voorgaande komt eiseres niet ten laste van referent en dus is zij geen kerngezinslid van referent. Een extra belangenafweging is niet nodig.
Conclusie en gevolgen
18. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de door eiseres gevraagde verblijfsvergunning heeft kunnen afwijzen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het Vreemdelingenbesluit 2000.
2.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie.
4.Arrest van het Europese Hof van Justitie van 1 augustus 2022, ECLI:EU:C:2022:618 en van 1 augustus 2022, ECLI:EU:C:2022:617
5.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Zie rechtsoverweging 2.1 van de uitspraak van de Afdeling van 5 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:27.
8.Vreemdelingencirculaire 2000.
9.Europees verdrag voor de rechten van de mens.
12.Zie rechtsoverwegingen 4.5 en 4.6 van ECLI:NL:RVS:2018:2366.
13.Zie rechtsoverweging 4.7 van ECLI:NL:RVS:2018:2366.
14.SW, BL en BV rechtsoverwegingen6 56 tot en met 62 en XC, overweging 57 tot en met 63.
16.Pagina 4 van het gehoorverslag.
18.Zie ECLI:NL:RVS:2021:2159, r.o. 7.3.
19.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:200.
20.Zie ECLI:NL:RVS:2023:27, r.o. 2.1.