ECLI:NL:RBDHA:2024:4091

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
C/09/655088 / HA ZA 23-917
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Collectieve vordering van Stichting Fair Huur tegen de Staat over de ingevoerde WOZ-cap met incident tot voeging van de Woonbond

In deze zaak heeft de Stichting Fair Huur een collectieve actie ingesteld tegen de Staat der Nederlanden, waarbij zij de onrechtmatigheid van de ingevoerde WOZ-cap aanvecht. De rechtbank moet in deze fase beoordelen of de Woonbond zich aan de zijde van de Staat mag voegen. De Woonbond, die opkomt voor de belangen van huurders en woningzoekenden, heeft aangevoerd dat de WOZ-cap negatieve gevolgen heeft voor haar achterban. De rechtbank oordeelt dat de Woonbond voldoet aan de voorwaarden voor ontvankelijkheid en dat de voeging kan worden toegestaan. De rechtbank wijst de incidentele vordering van de Woonbond toe, waardoor zij zich kan voegen aan de zijde van de Staat. De beslissing over de proceskosten wordt aangehouden tot het eindvonnis in de hoofdzaak. De zaak zal op 8 mei 2024 opnieuw op de rol komen voor het nemen van de conclusie van antwoord door de Staat en de Woonbond.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/655088 / HA ZA 23-917
Vonnis in incident van 27 maart 2024
in de zaak van

1.STICHTING FAIR HUUR VOOR VERHUURDERS ,

te Amsterdam ,
2.
[eisende partij sub 2],
te [plaats 1] ,
3.
FORTALEZA VASTGOED B.V.,
te Amsterdam ,
4.
MARSARE B.V.,
te Amsterdam ,
5.
[eisende partij sub 5],
te [plaats 2] ,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident
advocaat: mr. A.B. Lever te Zwolle,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Binnenlandse Zaken),
te Den Haag ,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. I.M. van der Heijden te Den Haag.
en
de vereniging
NEDERLANDSE WOONBOND
te Amsterdam ,
eiseres in het incident,
advocaat mr. R. Beets te Amsterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ Fair Huur ’, ‘ de Staat ’ en ‘de Woonbond’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de akte overleggen producties van Fair Huur , met producties 1 tot en met 30;
  • de incidentele conclusie tot in aanhangig geding van de Woonbond, met producties 1 tot en met 6;
  • de conclusie van antwoord in het voegingsincident van Fair Huur ;
  • de conclusie van antwoord in het voegingsincident van de Staat .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Waar deze zaak over gaat

2.1.
Deze zaak betreft een collectieve actie die Fair Huur heeft ingesteld tegen de Staat omdat volgens hen de ingevoerde WOZ-cap onverbindend moet worden verklaard dan wel buiten werking moet worden gesteld dan wel buiten toepassing moet worden gelaten, en de toepassing daarvan jegens hen een onrechtmatige daad oplevert.
2.2.
In deze fase van de collectieve actie moet de rechtbank beoordelen of de Woonbond zich in deze procedure aan de zijde van de Staat mag voegen.
2.3.
In dit tussenvonnis komt de rechtbank tot het oordeel dat de Woonbond voldoet aan de voorwaarden voor ontvankelijkheid en voeging. Dit betekent dat de rechtbank de voeging zal toestaan.

3.De feiten voor zover van belang in het incident

3.1.
De Woonbond is volgens haar statuten opgericht op 30 december 1990. Artikel 2 van haar statuten luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“ De vereniging heeft ten doel:
a. het bevorderen van wonen als sociaal grondrecht;
b. het behartigen van, en het opkomen voor de belangen van huurders, woningzoekenden (…) hierna te noemen “huurders en woningzoekenden”, in het algemeen en van haar leden in het bijzonder;
c. het bevorderen dat huurders en woningzoekenden lage woonlasten met een goede woningkwaliteit kunnen verkrijgen;
(…)
g. het voeren van juridische procedures voor huurders en/of woningzoekenden, zo nodig
in het kader van een collectieve actie in de zin van artikel 3:305a Burgerlijk Wetboek;
(…).”
3.2.
Artikel 5 van de statuten van Woonbond luidt, voor zover hier relevant, als volgt:
“1. Lid van de Vereniging kunnen zijn:
a. belangengroeperingen die tot doel hebben het behartigen van bewonersbelangen en in meerderheid uit huurders en woningzoekenden bestaan, hierna genoemd “lidorganisaties”;
b. Natuurlijke personen, hierna genoemd “persoonlijke leden”.
(…).”

4.Het geschil in de hoofdzaak en in het incident

4.1.
Fair Huur vorderen dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de Stichting aanwijst als exclusieve belangenbehartiger zoals bedoeld in artikel 1018 e Rv;
II.
Primair:het besluit huurprijzen woonruimte onderdeel 9.3 in Bijlage I, onder A in rubriek 9 onverbindend verklaart, althans deze buiten werking stelt wegens strijdigheid met hogere regelgeving, fundamentele rechtsbeginselen en ongeoorloofde discriminatie;
Subsidiair:
bepaalt dat het Besluit huurprijzen woonruimte onderdeel 9.3 in Bijlage I, onder A in rubriek 9 op bovenstaande gronden buiten toepassing dient/dienen te worden gelaten of de Staat beveelt deze te schorsen en/of niet uit te (doen) voeren en door zijn ambtenaren te doen uitvoeren, althans zulks bepaalt totdat zal zijn voorzien in een volledige, althans adequate, schadevergoedingsregeling voor individuele gevallen;
Meer subsidiair:
bepaalt dat het Besluit huurprijzen woonruimte onderdeel 9.3 in Bijlage I, onder A in rubriek 9 op bovenstaande gronden buiten toepassing dient / dienen te worden gelaten voor gevallen als die van eisers sub 2 t/m 4, althans ten aanzien van eisers sub 2 t/m 4, althans tot zal zijn voorzien voor die gevallen, althans wat betreft eisers sub 2 t/m 4, in een volledige, althans adequate, schadevergoedingsregeling voor individuele gevallen;
III. voor recht verklaart dat de Staat zich op bovenstaande gronden schuldig maakt aan onrechtmatige daad jegens alle eisers, althans eisers 2 t/m 4, en dientengevolge jegens alle eisers, althans eisers sub 2 t/m 4, aansprakelijk is voor alle door hen geleden en te lijden schade (waaronder gevolgschade) nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de Wet;
IV. de Staat veroordeelt in de kosten van deze procedure, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
4.2.
De Woonbond vordert in het incident dat de rechtbank toelaat dat zij zich aan de zijde van de Staat voegt en Fair Huur en de Staat beveelt om hun processtukken, inclusief producties, binnen vijf dagen na de datum van het vonnis in incident aan de Woonbond toe te sturen, met veroordeling van Fair Huur in de proceskosten.
4.3.
Hiertoe voert de Woonbond, samengevat, aan dat zij opkomt voor de belangen van huurders en woningzoekenden en zich inzet voor betaalbare huren en goede woningen in leefbare wijken. Voorbeelden van haar succesvol optreden afgelopen jaren zijn onder andere huurverlaging voor de laagste inkomens en een hogere inkomensgrens voor de sociale huur.
Haar doelen streeft zij onder andere na door het voeren van actie, zoals petities en demonstraties, het doen van eigen onderzoek, en door lokale en landelijke lobby.
Als de vorderingen van Fair Huur tegen de Staat in de hoofdzaak worden toegewezen, treft dat rechtstreeks een deel van haar achterban. Daarom heeft zij belang bij voeging aan de zijde van de Staat .
4.4.
Fair Huur en de Staat hebben zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

5.De beoordeling in het incident

Ontvankelijkheid ex artikel 3:305a BW

5.1.
De Woonbond komt niet op voor haar eigen belang, maar voor de belangen van andere personen. Zij heeft gesteld dat zij voldoet aan de voorwaarden voor ontvankelijkheid als neergelegd in artikel 3:305a BW. Hierover overweegt de rechtbank als volgt.
5.2.
Artikel 3:305a lid 1 luidt:
“ Een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid kan een rechtsvordering instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voor zover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt en deze belangen voldoende zijn gewaarborgd.”
5.3.
De huidige tekst van artikel 3:305a BW is ingevoerd per 1 januari 2020 met de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (hierna: de WAMCA), waarbij ook titel 14A van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is ingevoerd. De WAMCA heeft mogelijk gemaakt dat belangenorganisaties in een collectieve actie schadevergoeding vorderen. De wetgever beoogt hierdoor een efficiënte en effectieve collectieve afwikkeling van massaschade te bevorderen. De WAMCA is echter ook van toepassing op collectieve acties waarin iets anders dan schadevergoeding wordt gevorderd.
5.4.
De vraag rijst of een incidentele vordering tot voeging ook een “rechtsvordering” is als bedoeld in artikel 3:305a BW. Deze wetsbepaling behoort immers tot het vermogensrecht, terwijl artikel 217 Rv, dat de voeging regelt, behoort tot het procesrecht. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat artikel 3:305a BW in beginsel ook van (overeenkomstige) toepassing is op de vordering tot voeging van Woonbond, gelet op het volgende.
5.5.
Volgens de schakelbepaling van artikel 3:326 BW vinden de bepalingen van titel 11 – waartoe artikel 3:305a BW behoort – buiten het vermogensrecht overeenkomstige toepassing, voor zover de aard van de betrokken rechtsverhouding zich daartegen niet verzet. De rechtbank is van oordeel dat de aard van de rechtsverhouding in een incident tot voeging zich in beginsel niet verzet tegen overeenkomstige toepassing van artikel 3:305a BW. De rechtbank merkt op dat in uitspraken van het gerechtshof Den Haag ook van de toepasselijkheid van 3:305a BW op een vordering tot voeging is uitgegaan. [1]
5.6.
Het onder de WAMCA gewijzigde procesrecht sluit een incidentele vordering tot voeging evenmin uit. Een van de artikelen uit titel 14A Rv is artikel 1018b Rv. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat de tweede titel van het Eerste Boek van Rv van toepassing is, tenzij in titel 14A anders is bepaald. Tot die bedoelde tweede titel behoort de incidentele vordering tot voeging (artikel 217 Rv). Titel 14A Rv sluit de door Woonbond beoogde voeging niet uit.
5.7.
Uit het voorgaande volgt dat de Woonbond moet voldoen aan de in artikel 3:305a BW bedoelde voorwaarden voor ontvankelijkheid, tenzij de aard van de rechtsverhouding zich daartegen verzet (artikel 3:326 BW).
De voorwaarden voor ontvankelijkheid ex artikel 3:305a BW
5.8.
Op grond van artikel 3:305a BW is een vereniging ontvankelijk in haar rechtsvordering als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
de rechtsvordering strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen (lid 1);
de vereniging behartigt deze belangen ingevolge haar statuten (lid 1);
deze belangen zijn voldoende gewaarborgd omdat de vereniging representatief is, gelet op de achterban en de omvang van de vertegenwoordigde vordering, en zij voldoet aan een aantal nadere voorwaarden (lid 1, uitgewerkt in lid 2, onderdelen a tot en met e);
de bestuurders betrokken bij de oprichting van de vereniging, en hun opvolgers, hebben geen rechtstreeks of middellijk winstoogmerk, dat via de vereniging wordt gerealiseerd (lid 3 sub a);
de rechtsvordering heeft een voldoende nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer (lid 3 sub b);
de vereniging heeft in de gegeven omstandigheden voldoende getracht het gevorderde door het voeren van overleg met de verweerder te bereiken (lid 3 sub c);
de vereniging stelt bestuursverslagen en jaarrekeningen op (lid 5).
Gelijksoortige belangen van andere personen?
5.9.
Allereerst moet de rechtsvordering van de Woonbond strekken tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen.
5.10.
De Woonbond stelt in deze zaak op te komen voor de belangen van huurders en woningzoekenden. Haar achterban bestaat volgens de Woonbond in beginsel uit alle huurders en woningzoekenden in Nederland, maar meer specifiek komt zij in deze zaak op voor de collectieve belangen van huurders en woningzoekenden die rechtstreeks geraakt zouden worden door afschaffing van de WOZ-cap, aldus de Woonbond. Haar leden zijn volgens de statuten belangengroeperingen die het behartigen van bewonersbelangen tot doel hebben en in meerderheid uit huurders en woningzoekenden bestaan, alsook natuurlijke personen. Volgens de Woonbond zijn er ongeveer 1,6 miljoen hurende huishoudens via lokale huurdersorganisaties bij haar zijn aangesloten, en 10.000 individuele leden. De achterban is hiermee naar het oordeel van de rechtbank voldoende concreet omschreven en heeft gelijksoortige belangen, die zich lenen voor bundeling. De conclusie is dan ook dat de Woonbond aan het vereiste van ‘gelijksoortige belangen van andere personen’ voldoet.
Belangenbehartiging volgens statuten?
5.11.
De door de Woonbond behartigde belangen zijn vermeld in de statutaire doelomschrijving als hierboven onder 3.1. weergegeven. De Woonbond heeft toegelicht dat zij in haar feitelijke werkzaamheden opkomt voor die belangen, aangezien:
1) zij een vaste gesprekspartner is van de overheid op het gebied van zaken die samenhangen met huisvesting;
2) zij lobbyt en druk op de politiek probeert uit te oefenen, in welk kader zij brieven heeft geschreven aan de betreffende overheidsinstanties, zoals een brief aan de commissie van Wonen en Rijksdienst over de aanpassing van het woningwaarderingsstelsel (WWS) en een brief aan het ministerie van Binnenlandse Zaken over de volgens haar gewenste beperking van de invloed van de WOZ-waarde in het WWS;
3) zij regelmatig in de media het onderwerp huurprijzen aansnijdt;
4) zij op haar website onder meer artikelen plaatst over – met name – onderwerpen die relevant zijn voor huurders;
5) zij eigen onderzoek doet.
Deze toelichting, waarvan de juistheid niet is weersproken, is voldoende om te kunnen concluderen dat de Woonbond de in de statuten bedoelde belangen feitelijk behartigt.
Belangen voldoende gewaarborgd?
5.12.
Onder dit waarborgvereiste moet allereerst worden beoordeeld of de Woonbond voldoende representatief is. Hiervoor is van belang van welk type collectieve actie in dit geval sprake is.
5.13.
Collectieve acties kunnen worden onderscheiden in groepsacties en algemeen belangacties. Groepsacties zijn acties waarbij de personen om wier belangen het gaat zijn te individualiseren. Bij groepsacties gaat het om de behartiging van de gebundelde belangen van een bepaald of bepaalbaar aantal individuele personen, terwijl het bij algemeen belangacties gaat om de behartiging van algemene belangen die niet individualiseerbaar zijn omdat zij toekomen aan een veel grotere groep personen die diffuus en onbepaald is. Bij een algemeen belangactie zal de vordering veelal gericht zijn op de bescherming van een ideëel belang, en dus niet strekken tot vergoeding van schade. Een algemeen belang raakt eenieder in de maatschappij of in ieder geval een grote groep burgers die zich in vergelijkbare omstandigheden bevinden.
5.14.
Aangezien de Woonbond zich wenst te voegen ter behartiging van de belangen van haar achterban, moet haar collectieve actie (in overwegende mate) als een groepsactie worden aangemerkt. Bij representativiteit in geval van een groepsactie moet in beginsel mede worden gelet op de achterban en de omvang van de vertegenwoordigde vordering. Bij een vordering tot voeging is echter geen sprake is van een (eigen) vermogensrechtelijke vordering van de voegende partij (hier de Woonbond), tegen de wederpartij (in dit geval Fair Huur ). Een beoordeling van de omvang van de vertegenwoordigde vordering is om die reden niet aan de orde, zodat de toetssteen van “de achterban” resteert.
5.15.
Uit de wetgeschiedenis van de WAMCA blijkt over de representativiteitseis, voor zover nu van belang, het volgende. Voor elke collectieve vordering moet de belangenorganisatie duidelijk maken voor wie zij opkomt. Dit betekent niet dat steeds een lijst met namen en andere gegevens van de achterban hoeft te worden overgelegd. Voldoende is dat de belangenorganisatie nauwkeurig omschrijft voor welke groep van personen zij opkomt. Het doel van de representativiteitseis is te voorkomen dat een belangenbehartiger kan procederen zonder de ondersteuning van een achterban. Bij aanvang moet daarom duidelijk zijn dat een belangenbehartiger kwantitatief gezien voor een voldoende groot deel van de groep opkomt. Wat genoeg is, verschilt per geval en kan alleen bepaald worden in relatie tot het totaal aantal gedupeerden. Dit kan bijvoorbeeld worden getoetst op basis van de bij een vereniging aangesloten leden of door middel van het aantal gedupeerden dat zich actief voor de vordering heeft aangemeld. [2]
5.16.
De rechtbank is van oordeel dat de Woonbond voldoende representatief is om voor haar achterban op te treden. Daartoe is het volgende redengevend. Niet in geschil is dat huurders en woningzoekenden in Nederland gevolgen zullen ondervinden van stijgende huurprijzen als de WOZ-cap wordt losgelaten. Daarmee is voldoende aannemelijk dat de achterban van de Woonbond belang heeft bij de voegingsvordering van de Woonbond teneinde aan de zijde van de Staat verweer te kunnen voeren tegen de vordering van Fair Huur Mede gezien de omstandigheid dat het om een voegingsvordering gaat, is de rechtbank van oordeel dat het aantal van 1,6 miljoen via huurdersorganisaties bij de Woonbond aangesloten hurende huishoudens en 10.000 bij haar aangesloten individuele leden, welke aantallen niet zijn weersproken, een voldoende representatief deel vormt van de achterban die wordt getroffen door een verandering in de wetgeving als beoogd met de vorderingen van Fair Huur Aan het representativiteitsvereiste is voldaan.
5.17.
Aan de orde is vervolgens de vraag of de Woonbond moet voldoen aan de voorwaarden van artikel 3:305a lid 2, onderdelen a tot en met e, en lid 5 BW. De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is, gelet op de aard van de rechtsvordering van de Woonbond. De rechtbank baseert zich daarbij op de uitzondering als vervat in artikel 3:305a lid 6 BW.
Hebben de bestuurders van de Woonbond geen winstoogmerk?
5.18.
De Woonbond heeft gesteld dat zij geen winstoogmerk heeft. Daarbij strekt de rechtsvordering van de Woonbond niet tot schadevergoeding, maar tot afwijzing van de vordering van Fair Huur Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Is er een voldoende nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer?
5.19.
De rechtsvordering van de Woonbond heeft een voldoende nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer, nu de hoofdzaak is ingesteld tegen de Staat en betrekking heeft op de huursituatie in Nederland.
Het overlegvereiste
5.20.
De rechtbank is van oordeel dat het overlegvereiste niet van toepassing is op de Woonbond, nu dit niet is toegesneden op een rechtsvordering tot voeging aan de zijde van de Staat . Doel van dit vereiste is dat degene die een collectieve vordering instelt, eerst moet hebben geprobeerd het gevorderde door het voeren van overleg met de wederpartij te bereiken. Nu de Woonbond geen eigen vordering instelt (tegen Fair Huur ) is dit niet aan de orde.
Artikel 1018c Rv
5.21.
Artikel 1018c Rv bevat nog een enkele voorwaarde voor ontvankelijkheid. Het bepaalde in artikel 1018c lid 1 tot en met 4 Rv ziet echter op de dagvaarding in de hoofdzaak en is dus niet zonder meer van toepassing op een vordering tot voeging.
5.22.
Op grond van artikel 1018c lid 5 Rv kan inhoudelijke behandeling van de
collectieve vordering van een vereniging alleen plaatsvinden indien en nadat de rechtbank heeft beslist:
a. a) dat de betreffende vereniging, in dit geval de Woonbond, voldoet aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a BW of dat niet aan de vereisten van lid 2, onderdelen a tot en met e, en lid 5 behoeft te worden voldaan op grond van lid 6 van dit artikel;
b) dat de betreffende vereniging, in dit geval de Woonbond, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het voeren van deze collectieve vordering efficiënter en effectiever is dan het instellen van een individuele vordering, doordat de te beantwoorden feitelijke en juridische vraagstukken in voldoende mate gemeenschappelijk zijn, het aantal personen tot bescherming van wier belangen de vordering strekt voldoende is en, indien de vordering strekt tot schadevergoeding, dat zij alleen dan wel gezamenlijk een voldoende groot financieel belang hebben; en
c) dat niet summierlijk van de ondeugdelijkheid van de collectieve vordering blijkt op het moment waarop het geding aanhangig wordt.
5.23.
Voorwaarde a) is hiervoor al besproken, en daaraan is voldaan. Aan voorwaarde b) is eveneens voldaan, omdat het niet efficiënt en effectief zou zijn als elke aangeslotene een eigen voegingsvordering zou instellen. Met betrekking tot voorwaarde c) volgt uit de hierna volgende beoordeling dat de vordering tot voeging niet summier ondeugdelijk is.
Voeging?
5.24.
Artikel 217 Rv bepaalt, voor zover hier van belang, dat ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding kan vorderen zich daarin te mogen voegen.
5.25.
Voeging is de figuur waarbij de derde zich schaart aan de zijde van één van beide partijen, en dus niet méér beoogt dan toewijzing (bij voeging aan de zijde van eiser) of afwijzing (bij voeging aan de zijde van gedaagde) van de vorderingen in de hoofdzaak.
Voor het aannemen van belang bij voeging is voldoende dat de partij die voeging vordert nadelige gevolgen kan ondervinden van de uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde de derde zich voegt. [3] Onder nadelige gevolgen verstaat de Hoge Raad de feitelijke of juridische gevolgen van de toe- of afwijzing van de vordering of het gezag van gewijsde dat de in de procedure gegeven eindbeslissingen kunnen hebben voor degene die voeging vordert. [4] In precedentwerking is niet voldoende belang gelegen, ook niet als het gaat om sterk op elkaar gelijkende zaken tussen deels dezelfde partijen. [5]
5.26.
Een gevoegde partij aan de zijde van de gedaagde is bevoegd zelfstandig en op zelfstandig aangevoerde gronden verweer te voeren. De rechter kan een vordering in beginsel niet toewijzen of afwijzen op gronden die door een gevoegde partij zijn aangevoerd, maar door de gedaagde zelf niet konden worden ingeroepen. [6] Een gevoegde partij kan niet verhinderen dat de gedaagde bepaalde feiten erkent, met als gevolg dat deze komen vast te staan. Hij moet het geding aanvaarden in de stand waarin het zich ten tijde van de voeging bevindt. De stellingen van een partij die zich heeft gevoegd aan de zijde van gedaagde worden door de rechter betrokken in de beoordeling van de tegen die gedaagde ingestelde vordering, behalve voor zover die stellingen strijdig zijn met de stellingen van gedaagde. [7]
5.27.
De Staat en Fair Huur hebben geen verweer gevoerd tegen de incidentele vordering tot voeging en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.28.
De Woonbond heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat haar achterban nadelige gevolgen kan ondervinden van een toewijzing van de vorderingen in de hoofdzaak. Daaruit volgt dat de Woonbond voldoende belang heeft bij voeging aan de zijde van de Staat , nu zij beide belang erbij hebben dat de WOZ-cap in stand blijft en in zoverre eenzelfde uitkomst van het geding beogen.
5.29.
Nu de incidentele vordering van de Woonbond in het beginstadium van de procedure is ingesteld, en een mondelinge behandeling is gepland op 2 december 2024, een termijn waarbinnen de Woonbond – net als de Staat – nog voldoende gelegenheid heeft om een conclusie van antwoord in te dienen, zal toewijzing van de incidentele vordering geen onredelijke of onnodige vertraging van deze procedure tot gevolg hebben, wat overigens ook niet door Fair Huur of de Staat is aangevoerd. De eisen van een goede procesorde staan aan toewijzing van de vordering tot voeging dus niet in de weg.
Conclusie
5.30.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering tot voeging kan worden toegewezen.
5.31.
De Woonbond heeft gevorderd om Fair Huur en de Staat te bevelen om hun processtukken, inclusief producties, binnen vijf dagen na de datum van het vonnis in incident aan de Woonbond toe te sturen. De rechtbank zal deze vordering, die Fair Huur en de Staat niet hebben bestreden, toewijzen.
5.32.
De beslissing over de proceskosten in het incident wordt aangehouden tot het eindvonnis in de hoofdzaak.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
staat de Woonbond toe zich in de hoofdzaak aan de zijde van de Staat te voegen;
6.2.
beveelt Fair Huur en de Staat om hun processtukken, inclusief producties, binnen vijf dagen na de datum van dit vonnis aan Woonbond toe te sturen;
6.3.
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindvonnis in de hoofdzaak;
6.4.
gelast de griffier om zorg te dragen voor publicatie van dit vonnis in het Centraal register voor collectieve vorderingen;
in de hoofdzaak
6.5.
bepaalt dat de zaak op de rol van 8 mei 2024 zal komen voor het nemen van de conclusie van antwoord door de Staat en door Woonbond;
6.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Luiten, mr. P. Dondorp en mr. C.J-A. Seinen en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2024.
3051

Voetnoten

1.Vgl. Hof Den Haag 25 april 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:735 en ECLI:NL:GHDHA:2023:736.
2.
3.HR 14 maart 2008, ECLI:NL:HR 2008:BC6692 en HR 6 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5241.
4.HR 11 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2534 en HR 15 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1787.
5.HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1602.
6.HR 6 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3241,
7.HR 22 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9067.