ECLI:NL:RBDHA:2024:4024

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
NL24.817
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake de tijdige beslissing op de asielaanvraag van eiseres

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiseres beoordeeld, die stelt dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig heeft beslist op haar asielaanvraag van 14 maart 2022. De rechtbank heeft op 7 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiseres als haar gemachtigde, mr. G.J. van der Graaf, en de gemachtigde van de staatssecretaris, mr. J.D. Albarda, aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de beslistermijn van zes maanden heeft overschreden, aangezien de verantwoordelijkheid van Nederland voor de behandeling van de asielaanvraag op 26 oktober 2022 is vastgesteld. De rechtbank legt de staatssecretaris een beslistermijn van acht weken op om alsnog een besluit te nemen en bepaalt dat er een dwangsom van € 100 per dag moet worden betaald voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Eiseres krijgt ook een proceskostenvergoeding van € 875 toegewezen, omdat haar beroep gegrond is verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om tijdig te beslissen op asielaanvragen en de gevolgen van het niet naleven van deze termijnen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.817

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. G.J. van der Graaf),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat de staatssecretaris volgens haar niet op tijd heeft beslist op de asielaanvraag van
14 maart 2022. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
2.1.
Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND bepaald dat artikelen 4:17 tot en met 4:19, afdeling 8.2.4a (waarin de artikelen 8:55c en 8:55d staan) en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Dit artikel sluit dus uit dat in een asielzaak een rechterlijke dwangsom wordt opgelegd en een bestuurlijke dwangsom wordt verbeurd.
2.2.
In de uitspraak van 24 maart 2022 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats artikel 1 van de Tijdelijke wet, voor zover daarin is bepaald dat de rechtbank de staatssecretaris geen rechterlijke dwangsom kan opleggen als hij te laat beslist op een aanvraag om het verlenen van een verblijfsvergunning asiel, onverbindend verklaard wegens strijd met artikel 47 van het EU-Handvest. [2] In haar uitspraak van 30 november 2022 is de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) tot hetzelfde oordeel gekomen. [3] Het gevolg van dit oordeel is dat de rechtbank wel een rechterlijke dwangsom kan opleggen.
3. De rechtbank beoordeelt daarom in deze uitspraak of het beroep van eiseres ontvankelijk en gegrond is. Omdat zij onder 4 deze vraag bevestigend beantwoordt, legt de rechtbank de staatssecretaris onder 5.3 een beslistermijn op en legt zij onder 6 de staatssecretaris een dwangsom op.
Is het beroep van eiseres ontvankelijk en gegrond?
4. Het beroep is ontvankelijk en gegrond. Eiseres heeft de aanvraag ingediend op
14 maart 2022. De staatssecretaris moet uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. [4] In het geval van eiseres heeft de staatssecretaris echter eerst onderzoek gedaan of overdracht aan een andere lidstaat op grond van de Dublinverordening kon plaatsvinden. In een dergelijk geval is artikel 42, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 van toepassing. Hierin staat dat de beslistermijn aanvangt op het moment dat de verantwoordelijkheid van Nederland voor de behandeling van de asielaanvraag vaststaat. Door het verstrijken van de uiterste overdrachtstermijn is Nederland op 26 oktober 2022 verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de asielaanvraag en vanaf die datum is de beslistermijn van zes maanden gaan lopen. Daarnaast heeft de staatssecretaris met de inwerkingtreding van WBV 2022/22 de beslistermijn met ingang van 27 september 2022 verlengd met negen maanden. [5] Omdat de maximale termijn voor de behandeling van een asielaanvraag van 21 maanden begint te lopen vanaf het moment dat een vreemdeling een asielaanvraag doet [6] en de beslistermijn op de asielaanvraag niet verder kan worden verlengd dan die 21 maanden, is de beslistermijn voor de aanvraag van eiseres geëindigd op
14 december 2023. Eiseres heeft de staatssecretaris op 19 december 2023, dus na het verstrijken van de beslistermijn, in gebreke gesteld. Eiseres heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan de staatssecretaris op?
5. De bestuursrechter kan een termijn stellen voor het nemen van het besluit of het verrichten van een andere handeling. [7]
5.1.
De staatssecretaris verzoekt in het verweerschrift, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020, [8] om aan te sluiten bij de termijn van zestien weken (het zogenoemde 8+8-wekenmodel) voor het nemen van een besluit.
5.2.
Uit het dossier blijkt dat in het geval van eiseres een aanmeldgehoor heeft plaatsgevonden, maar dat zij nog niet gehoord is over haar asielmotieven. In de genoemde uitspraak acht de Afdeling in een dergelijk geval het zogenoemde 8+8-wekenmodel passend. De rechtbank stelt echter vast dat in deze zaak de maximale termijn van 21 maanden uit artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn is verstreken. [9] In deze gevallen legt de rechtbank in beginsel een termijn van acht weken op om een besluit op de aanvraag te nemen, tenzij bijzondere omstandigheden aanleiding geven om van dit uitgangspunt af te wijken. [10] Omdat van bijzondere omstandigheden niet is gebleken, zal de rechtbank de staatssecretaris opdragen om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken. Voor zover eiseres heeft betoogd dat haar aanvraag mede gezien moet worden als een aanvraag om gezinshereniging, zodat een maximale beslistermijn van negen maanden zou gelden [11] en die omstandigheid in de op te leggen beslistermijn moet worden verdisconteerd, leidt dit betoog niet tot een andere conclusie. Eiseres heeft namelijk een asielaanvraag gedaan en niet een aanvraag om gezinshereniging. Daarbij komt dat de in artikel 5, vierde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn bedoelde termijn ziet op de beslistermijn. [12] Deze termijn moet worden onderscheiden van de nadere termijn die de rechtbank oplegt. Bij het bepalen van een passende nadere termijn maakt de rechtbank een afweging, waarbij zij rekening houdt met het belang van zowel een snelle als een zorgvuldige besluitvorming.
5.3.
Dit betekent dat de staatssecretaris binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
Welke dwangsom legt de rechtbank op?
6. De rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris een dwangsom moet betalen voor elke dag waarmee de onder 5.3 genoemde termijn wordt overschreden. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom in deze zaak vast op een bedrag van € 100 per dag voor elke dag waarmee de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en de staatssecretaris de onder 5.3 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en de onder 6 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 875 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en is verschenen op de zitting. De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de staatssecretaris aan eiseres een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 875 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit de artikelen 6:2 en 6:12 van de Awb.
2.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 24 maart 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:2641.
3.ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3353.
4.Dit staat in artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
5.Stcrt. 2022, nr. 25775.
6.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 6 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19148.
7.Dit volgt uit artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
8.ABRvS 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
9.Zie nogmaals Rb. Den Haag (zp Arnhem), 6 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19148.
10.Zie Rb. Den Haag (zp Arnhem) 15 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:12538.
11.Eiseres wijst op artikel 5, vierde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
12.Rb. Den Haag, (zp Arnhem), 17 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3590, onder 5.