ECLI:NL:RBDHA:2024:4015

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
NL24.6094
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Syrische nationaliteit, heeft op 7 november 2023 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag werd niet in behandeling genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De reden hiervoor was dat Bulgarije verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien eiser eerder op 21 september 2023 in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming had ingediend. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat hij in Bulgarije onder slechte omstandigheden gedetineerd is geweest en dat hij daar geen adequate bescherming kan verwachten.

De rechtbank heeft de zaak op 14 maart 2024 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank overweegt dat verweerder in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Bulgarije, zoals eerder bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Eiser moet aannemelijk maken dat in zijn geval niet van dit beginsel kan worden uitgegaan, wat een hoge drempel van bewijs vereist. De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij na overdracht aan Bulgarije in een onmenselijke situatie terecht zal komen.

De rechtbank wijst erop dat eiser niet heeft aangetoond dat zijn detentie in Bulgarije onrechtmatig was en dat hij niet heeft geprobeerd te klagen bij de Bulgaarse autoriteiten. De rechtbank oordeelt dat de asielaanvraag van eiser ongegrond is en dat hij geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is informatie gegeven over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.6094

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.J.A. Rinkes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.S. Hartog).

Procesverloop

Bij besluit van 16 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is aanwezig M. Fayez. Verschenen is de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1994 en de Syrische nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 7 november 2023 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Volgens verweerder zijn de autoriteiten van Bulgarije verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiser op 21 september 2023 in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft daarom op 4 december 2023 een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. [2] Op 12 december 2023 hebben de autoriteiten van Bulgarije dit verzoek geaccepteerd.
3. Eiser voert daartegen aan ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser stelt dat hij in Bulgarije een maand gedetineerd is geweest, zodat hij zijn handtekening zou zetten voor een asielaanvraag. De omstandigheden in detentie waren zeer slecht. Daarnaast is tegen eiser geweld gebruikt. Voor eiser bestond geen mogelijkheid om te klagen bij de autoriteiten. Immers, hij was gedetineerd. Ter onderbouwing van zijn standpunten wijst eiser op de rapporten van AIDA van 2022 en 2024. Daarnaast wijst eiser op uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaatsen Haarlem [3] , Zwolle [4] en Rotterdam. [5]
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Verweerder mag in beginsel ten opzichte van Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) geoordeeld in haar uitspraken van 16 augustus 2023 [6] en in meerdere recente uitspraken bevestigd. [7] Eiser moet aannemelijk maken dat in zijn geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [8]
5. In de uitspraken van de Afdeling wordt ingegaan op de omstandigheden van asielzoekers die op grond van de Dublinverordening zijn overgedragen aan Bulgarije. De toegang tot opvangvoorzieningen [9] , de toegang tot medische zorg, de toegang tot rechtsbijstand en de toepassing van vreemdelingendetentie [10] in Bulgarije komt hierbij aan de orde. De Afdeling oordeelt dat ten aanzien van Bulgarije wel kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het betreft recente uitspraken waardoor de door eiser aangehaalde uitspraken en rapporten zijn achterhaald. Eiser heeft verder niet gewezen op nieuwe informatie waaruit blijkt dat er in Bulgarije sprake is van systeemfouten. [11] Verweerder wijst er in dit verband verder terecht op dat eiser niet heeft gesteld en dat niet is gebleken dat eisers gestelde detentie onrechtmatig is geweest en in strijd met internationale richtlijnen. Daarnaast heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij na overdracht aan Bulgarije in een dergelijke situatie terecht zal komen. In het geval van voorkomende problemen kan eiser klagen bij de daartoe aangewezen autoriteiten. Niet is gebleken dat eiser hiertoe de mogelijkheid niet had toen hij werd vrijgelaten uit de detentie of dat hij geprobeerd heeft te klagen bij de Bulgaarse autoriteiten of de (hoogste) rechter in Bulgarije.
De rechtbank is daarom van oordeel dat ervan uit moet worden gegaan dat eiser in Bulgarije adequaat zal worden behandeld.
6. Het beroep van eiser op het arrest X van het Hof van Justitie van 29 februari 2024 [12] leidt niet tot een ander oordeel. Het Hof heeft in dat arrest namelijk beslist dat de Dublinverordening zo moet worden uitgelegd dat een vreemdeling op grond van de Dublinverordening kan worden overgedragen aan een lidstaat die aan zijn grensposten overgaat tot pushbacks en bewaring van derdelanders die aan zijn grens een verzoek om internationale bescherming wensen in te dienen. Van een overdracht moet worden afgezien wanneer er ernstige, op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat er in geval van overdracht een reëel risico bestaat om bij of na die overdracht te worden onderworpen aan onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van dat artikel 4 van het Handvest. [13] Daarvan is, zoals geoordeeld onder overweging 5, in dit geval niet gebleken.
7. Voor zover eiser aanvoert dat verweerder de asielaanvraag van eiser aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening slaagt dat beroep niet. Eiser heeft geen bijzondere individuele omstandigheden aangevoerd, anders dan de omstandigheden die hiervoor al zijn beoordeeld, die maken dat overdracht aan Bulgarije van onevenredige hardheid getuigt.
8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Van 11 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20675, van 1 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:2062 en van 15 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:206.
4.Van 3 oktober 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:3871.
5.Van 22 januari 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:1131.
7.Zie bij voorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 8 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3424, 11 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3434, 13 oktober 2023 ECLI:NL:RVS:2023:3796, 16 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3806 en 29 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:870.
8.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) in de zaak Jawo van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
9.Zie de uitspraak van 16 augustus 2023.
10.Zie voor de laatste drie punten de uitspraak van 16 oktober 2023.
11.Als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.
12.ECLI:EU:C:2024:195.
13.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.