ECLI:NL:RBDHA:2024:206

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
NL24.14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan eiser is opgelegd op 10 november 2023. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 4 januari 2024 gesloten en besloten dat de zaak niet op zitting behandeld zou worden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen gronden heeft ingediend tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. Tevens heeft de rechtbank eerder, op 23 november 2023, de rechtmatigheid van de maatregel getoetst en vastgesteld dat deze tot het sluiten van het onderzoek op 16 november 2023 rechtmatig was. De huidige beoordeling richt zich op de periode na deze datum. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om te oordelen dat het voortduren van de maatregel van bewaring niet langer rechtmatig is, bij afweging van alle betrokken belangen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Vruwink-Eertink, griffier, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open, conform de relevante wetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.14

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. C.Z.A.M. Skanderova),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. De staatssecretaris heeft op 10 november 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
1.3.
Eiser heeft hierop gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 4 januari 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting zal worden behandeld. [1]

Beoordeling

2. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn.
3. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
4. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en deze zittingsplaats van 23 november 2023 in de zaak NL23.33943 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek (op 16 november 2023) dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, ter beoordeling of sinds 16 november 2023 het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser geen gronden heeft ingediend tegen het voortduren van de maatregel van bewaring.
6. De rechtbank ziet ambtshalve [2] geen aanleiding voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring, bij afweging van alle daarbij betrokken belangen, op dit moment niet langer rechtmatig kan worden geacht.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Vruwink-Eertink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Dit is mogelijk op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000.
2.HvJEU 8 november 2023, ECLI:EU:C:2022:858.