ECLI:NL:RBDHA:2024:3727

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
NL23.23929
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en afwijzing wijziging verblijfsdoel in het kader van gezinsleven

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die was verleend voor verblijf als familie- of gezinslid bij haar ex-partner. De rechtbank behandelt ook het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiseres, geboren in 1975 en van Jordaanse nationaliteit, had een verblijfsvergunning die op 15 juli 2022 werd ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf 26 januari 2022, de datum waarop de rechtbank de echtscheiding tussen eiseres en haar verblijfgever uitsprak. Eiseres had een aanvraag ingediend om het doel van haar verblijfsvergunning te wijzigen naar verblijf bij haar zoon, maar deze aanvraag werd afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de verblijfsvergunning terecht was, omdat eiseres niet meer voldeed aan de voorwaarden waaronder de vergunning was verleend. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar zoon, en dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt. Het beroep wordt ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.23929 en NL23.23930
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Nizamoeddin),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Kersbergen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 1] ’ en de afwijzing van haar aanvraag tot wijziging van het verblijfsdoel en beoordeelt de voorzieningenrechter haar verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1.
Bij besluit van 15 juli 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf 26 januari 2022 en haar aanvraag voor het wijzigen van het doel van haar verblijfsvergunning afgewezen.
1.2.
Bij besluit van 26 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, vergezeld van haar zoon [naam 2] , Z. Hamidi als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1975 en heeft de Jordaanse nationaliteit. Eiseres is met ingang van 24 januari 2019 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 1] (hierna: verblijfgever, ex-partner). Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor het wijzingen van het doel van haar verblijfsvergunning in een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf als familie-of gezinslid’ bij haar zoon, [naam 2] (referent).
3. Verweerder heeft de verblijfsvergunning ingetrokken, omdat eiseres niet langer voldoet aan de beperking waaronder deze is verleend. De rechtbank heeft namelijk per 26 januari 2022 de echtscheiding uitgesproken. Verder is de afwijzing van de aanvraag tot wijziging van het verblijfsdoel niet in strijd met artikel 8 van het EVRM [1] , omdat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referent en eiseres. De belangenafweging is in het nadeel van eiseres uitgevallen.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Eiseres vindt dat verweerder de vergunning ten onrechte met ingang van 26 januari 2022 heeft ingetrokken. Verweerder stelt ten onrechte dat de echtscheiding in het BRP is geregistreerd. Eiseres heeft een afschrift van het huwelijksgoederenregister overgelegd waaruit blijkt dat enkel het verzoek, maar niet de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven. Zij stelt dat zij nog steeds een affectieve relatie met haar verblijfgever onderhoudt. Verder hoeft volgens eiseres geen sprake te zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, maar is juist het jongvolwassenenbeleid van toepassing. Ten aanzien van de belangenafweging vindt eiseres dat deze ten onrechte in haar nadeel is uitgevallen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Intrekking van de verblijfsvergunning
5. Volgens artikel 19 van de Vw [2] , in samenhang gelezen met artikel 18, eerste lid, van de Vw, kan de verblijfsvergunning worden ingetrokken als niet meer wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend. Voor een verblijfsvergunning voor verblijf bij partner zijn deze beperking en de voorwaarden daarvan verder uitgewerkt in artikel 3.17 van het Vb [3] : de verblijfsvergunning wordt verleend als de vreemdeling en de hoofdpersoon (de partner) samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren.
Niet in geschil is dat de rechtbank op 26 januari 2022 de echtscheiding heeft uitgesproken. Ook is niet in geschil dat eiseres en haar ex-partner meerdere maanden uit elkaar zijn geweest en dat eiseres enige tijd in een opvang voor vrouwen heeft gewoond.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de verblijfsvergunning van eiseres met terugwerkende kracht per 26 januari 2022 heeft kunnen intrekken. De rechtbank overweegt hiertoe dat volgens de hoogste bestuursrechter volgt uit het stelsel van de Vw dat de wetgever met het toekennen van de bevoegdheid om een verblijfsvergunning in te trekken, omdat niet meer wordt voldaan aan het doel waarvoor deze is verleend, óók heeft beoogd een besluit tot intrekking te kunnen laten terugwerken tot het tijdstip waarop niet meer aan dat doel werd voldaan. [4] Eiseres voldeed op 26 januari 2022 niet meer aan de voorwaarden van de verblijfsvergunning. Uit het door verweerder overgelegde overzicht van de BRP [5] blijkt dat de echtscheidingsbeschikking op 19 september 2022 is ingeschreven. Bovendien heeft eiseres tijdens de hoorzitting in bezwaar op 10 mei 2023 aangegeven dat de echtscheiding sinds een jaar definitief is en dat ze een vriendschappelijke omgang met elkaar hebben, maar dat ze niet weer samenkomen. Dat uit het huwelijksgoederenregister blijkt dat het echtscheidingsverzoek is ingeschreven, maar niet de beschikking, doet niet af aan de BRP registratie en de eigen verklaringen van eiseres. De verklaring van eiseres ter zitting, dat zij in juni 2023 samen met haar verblijfgever naar Jordanië is gereisd en dat er sindsdien tussen hen weer een begin van een affectieve relatie is, betekent niet dat verweerder de verblijfsvergunning niet had mogen intrekken. Eiseres heeft verweerder voor het bestreden besluit namelijk niet op de hoogte gesteld van deze ontwikkeling en deze ook in beroep niet onderbouwd. Ook woont zij nog steeds alleen.
Afwijzing van de aanvraag
A. Jongvolwassenenbeleid
6. Uit het beleid [6] van verweerder volgt dat verweerder uitsluitend aanneemt dat sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, als het meerderjarige kind:
- jongvolwassen is;
- met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
- niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
- geen zelfstandig gezin heeft gevormd door het aangaan van een huwelijk of relatie.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing is op referent. Verweerder heeft er in dit kader op kunnen wijzen dat referent niet samenwoont met eiseres, maar met zijn vader. Dat eiseres op dit moment alleen woont omdat referent zich pas na 10 maanden bij haar mag voegen, maakt dat niet anders, omdat dit een onzekere toekomstige gebeurtenis is. Ook heeft verweerder terecht van belang geacht dat referent in zijn eigen inkomen voorziet en dat hij eiseres af en toe financieel ondersteunt en niet andersom. De uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 juli 2023, [7] waar eiseres naar verwijst, kan haar niet baten. In die uitspraak was namelijk niet in geschil dat de vreemdeling, die een verblijfsvergunning asiel had gekregen na een gedwongen vlucht uit Syrië op minderjarige leeftijd, onder het jongvolwassenenbeleid viel.
B. Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
7. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [8] volgt dat het al dan niet bestaan van ‘een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie’ tussen een meerderjarig kind en diens ouder(s) in essentie een kwestie van feitelijke aard is en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Elementen zoals financiële of materiële afhankelijkheid, de gezondheid van een van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst kunnen bij de beoordeling van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden van belang zijn. Verweerder mag hierbij zwaarwegend, maar niet doorslaggevend gewicht toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven. Verder volgt eveneens uit vaste rechtspraak [9] dat verweerder daarbij de vraag mag betrekken of de banden tussen een vreemdeling en een referent zo sterk zijn dat de vreemdeling zonder de referent niet in staat is om zelfstandig te functioneren.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet is gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent. Met verweerder stelt de rechtbank vast dat eiseres en referent weliswaar een diepe genegenheid hebben voor elkaar, maar dat dit normaal is tussen ouders en hun kinderen. De rechtbank is met verweerder eens dat het te ver gaat om te stellen dat eiseres en referent het zonder elkaar niet zullen redden. Zo heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat hoewel eiseres haar zoon helpt door korte aanwijzingen te geven om zijn stotteren te verminderen, referent geenszins alleen hulp van eiseres zou kunnen ontvangen. Zo is referent doorverwezen naar een logopedist en krijgt hij hulp van een casemanager Arbeidsontwikkeling om een passende plek op de arbeidsmarkt te vinden vanwege zijn stotteren. Ter zitting is nog naar voren gebracht dat referent op dit moment parttime werkt als souschef in een restaurant. Verweerder heeft er verder op mogen wijzen dat eiseres in Jordanië over een goede startkwalificatie beschikt, zodat zij in financieel opzicht niet van referent afhankelijk is. Ook heeft verweerder in dit verband mogen betrekken dat eiseres behandeld wordt voor haar medische klachten en gesprekken heeft met een psycholoog, zodat zij ook wat dit betreft niet van haar zoon afhankelijk is. Verweerder stelt verder niet ten onrechte dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat referent samen met haar woont, nu referent nog ingeschreven staat in het BRP op het adres van zijn vader. Eiseres heeft ter zitting bevestigd dat zij op dit moment alleen woont. Dat dit in de toekomst mogelijk anders zal zijn is voor deze beoordeling dan ook niet relevant.
Belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM
8. Uit vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de hoogste bestuursrechter volgt dat verweerder bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van gezinsleven een “fair balance” moet vinden tussen het belang van de vreemdeling en diens familie enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. [10] De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in die belangenafweging heeft betrokken. Deze maatstaf impliceert verder dat de rechter de door verweerder gemaakte belangenafweging enigszins terughoudend moet toetsen. [11]
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze ‘fair balance’ heeft gemaakt en deugdelijk gemotiveerd het standpunt heeft ingenomen dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt. De rechtbank begrijpt dat het bestreden besluit negatieve gevolgen heeft voor eiseres, maar dit is onvoldoende om tot een voor haar gunstige uitkomst te komen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
9.1.
In de belangenafweging heeft verweerder in het nadeel kunnen meewegen dat er geen sprake is van familie-of gezinsleven tussen referent en eiseres. Verweerder heeft verder in het nadeel van eiseres mogen meewegen dat zij sterke banden heeft met het land van herkomst, omdat zij 44 jaar in Jordanië heeft gewoond en nog maar redelijk kort in Nederland is. Daarnaast is zij in Jordanië opgegroeid en heeft zij daar behalve haar vader en zussen nog twee meerderjarige kinderen wonen. Ook heeft zij in Jordanië een goede startkwalificatie weten te verwerven en mag zij geacht worden in ieder geval zelfstandig te kunnen voorzien in haar eigen levensonderhoud. Dat eiseres zich binnen een jaar tijd heeft weten aan te passen aan het leven in de Nederlandse maatschappij, onder andere door taallessen te volgen, haar rijbewijs te halen en te leren zwemmen is bewonderenswaardig, maar maakt het bovenstaande niet anders. Verweerder heeft verder in het nadeel van eiseres mogen betrekken dat zij nog altijd een beroep doet op de publieke middelen. In beroep is weliswaar een arbeidsovereenkomst overgelegd, maar deze dateert van na het bestreden besluit en dat eiseres daadwerkelijk een zelfstandig inkomen heeft, is niet onderbouwd. Verder heeft verweerder in het nadeel kunnen wegen dat er geen sprake is van een objectieve belemmering om het familieleven in Jordanië uit te oefenen. Ook in het geval van referent worden de banden met Jordanië sterker geacht. Ook referent is daar geboren en getogen en heeft er zijn jeugd doorgebracht. Bovendien spreek hij de taal, kent hij de cultuur en heeft hij daar een opleiding gevolgd. Verweerder heeft kunnen overwegen dat als referent bij zijn vader in Nederland wenst te blijven, hij op afstand goed contact kan blijven onderhouden met eiseres. Dat verweerder in de belangenafweging aan de stotterproblematiek van referent onvoldoende gewicht heeft toegekend, volgt de rechtbank gelet op het terughoudende toetsingskader niet. Voldoende is dat verweerder deze problematiek in de belangenafweging heeft betrokken en deugdelijk heeft gemotiveerd waarom dit de belangenafweging niet in het voordeel van eiseres laat uitvallen. Eiseres stelt verder dat niet is meegenomen hoe het voor referent zal zijn zonder ouder in Nederland. Verweerder heeft er in dit verband op kunnen wijzen dat naast de mogelijkheid dat referent met eiseres mee terug naar Jordanië zou kunnen gaan, referent bij zijn vader woonachtig is en dus niet zonder ouder in Nederland zal zijn. Dat referent geen werk verwacht te vinden in Jordanië vanwege zijn stotteren en dat zijn spraakstoornis in Jordanië niet sociaal geaccepteerd is, heeft eiseres niet onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond.
11. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [12]
12. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep

of verzet open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) 10 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1252 en van 12 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1044.
5.Basisregistratie personen.
6.Paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 6 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:695, en 16 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:758.
10.Onder meer uiteengezet in de uitspraken van de Afdeling van 11 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:73 en 28 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:974.
11.Zie de uitspraak van de Afdeling van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964.
12.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.