ECLI:NL:RBDHA:2023:11057

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
NL22.23202
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen machtiging tot voorlopig verblijf op grond van artikel 8 EVRM voor familiehereniging

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de afwijzing van aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor een Syrische familie die bij hun zoon/broer in Nederland wil verblijven. De aanvragen zijn afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat de belangen van de Nederlandse overheid zwaarder wegen dan die van de familie. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging heeft meegenomen, en dat de afhankelijkheid van de referent van zijn familie niet voldoende is gewogen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangenafweging opnieuw moet worden uitgevoerd. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvragen in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht, en dat de belangen van de familie niet op een zorgvuldige manier zijn afgewogen. De rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris het griffierecht en proceskosten aan de eisers moet vergoeden.

Uitspraak

áRECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.23202

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

mede namens haar minderjarige kinderen:
[naam 1] ,
[naam 2]
[naam 3] ,
en haar meerderjarige zoon:
[naam 4] ,eiser
V-nummers: [nummer 1] , [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] , [nummer 4]
samen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. C. Chen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: M. Latul).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvragen om verstrekking van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van ‘Verblijf als familie- of gezinslid’ op grond van artikel 8 van het EVRM [1] . Eisers willen verblijven bij hun zoon/broer [naam 5] (hierna: referent).
1.1
Verweerder heeft deze aanvragen met het besluit van 21 maart 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 19 januari 2023 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2
Eisers hebben beroep ingesteld.
1.3
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
2. De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen. Verder was referent aanwezig met [tolk] als tolk. Het onderzoek is ter zitting geschorst om partijen te laten reageren op een uitspraak van de Afdeling [2] van 9 december 2022 [3] . Na het inbrengen van het verweerschrift op 2 juni 2023 en de reactie van eisers op 8 juni 2023 heeft de rechtbank, zoals afgesproken, het onderzoek gesloten zonder het houden van een nadere zitting

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt in deze zaak of verweerder de belangenafweging in het kader van het jongvolwassenenbeleid goed heeft uitgevoerd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet alle relevante feiten en omstandigheden heeft meegenomen in de belangenafweging en niet kenbaar in onderlinge samenhang heeft gewogen. Het bestreden besluit kan daarom niet standhouden. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Waar gaat deze zaak om?

4. Eiseres is geboren op [datum 6] 1970. Zij woont met haar drie minderjarige kinderen, geboren op respectievelijk [datum 2] [datum 3] en [datum 4] , en een meerderjarige zoon, geboren op [datum 5] , in Syrië. Zij hebben allemaal de Syrische nationaliteit. Referent is geboren op [datum 7] 2002, en heeft vanwege de oorlog Syrië in 2018 verlaten. Hij is sinds 2021 in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hij heeft op 7 september 2021 aanvragen voor eisers ingediend.
5. In het bestreden besluit heeft verweerder geconcludeerd dat het jongvolwassenbeleid [4] op referent van toepassing is. Er is sprake van familie- en gezinsleven tussen referent en eiseres, en tussen referent en zijn minderjarige broertjes en zusje. Aangezien eiser een jongvolwassene is die deel uitmaakt van het gezin van eiseres, neemt verweerder ten aanzien van hem ook familie- en gezinsleven aan in de zin van artikel 8 van het EVRM. De belangen van eisers en referent om hun gezinsleven in Nederland te kunnen uitoefenen wegen volgens verweerder echter minder zwaar dan de belangen van de Nederlandse overheid. Daarom heeft verweerder de aanvragen van eisers afgewezen.

Is de belangenafweging verdisconteerd in het jongvolwassenenbeleid?

6. Verweerder heeft in het verweerschrift van 2 juni 2023 gesteld dat bij een beroep op artikel 8 van het EVRM altijd een belangenafweging moet worden gemaakt. Als vastgesteld wordt dat iemand onder het jongvolwassenenbeleid valt, betekent dit alleen dat is vastgesteld dat men onder de reikwijdte van het begrip familie- of gezinsleven valt in de zin van artikel 8 van het EVRM. Vervolgens moet de vraag of dit familieleven beschermenswaardig is beantwoord worden in een belangenafweging [5] . Verweerder heeft erop gewezen dat de verruimde gezinshereniging in de artikelen 3.23a, tweede lid, 3.24, 3.24a en 3.25 van de Vb [6] in 2012 [7] is afgeschaft. Dit om de gezinshereniging te beperken tot het kerngezin en daarbuiten tot die gevallen waarin de niet-toelating van de vreemdeling in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM. Indien verweerder een belangenafweging niet in het nadeel van de vreemdeling mag laten uitvallen als een meerderjarig kind onder het jongvolwassenenbeleid valt, zou dit feitelijk nog steeds een uitvoering zijn van verruimde gezinshereniging, maar dan onder de noemer van artikel 8 van het EVRM. Dit doet afbreuk aan de bewuste keuze om de verruimde gezinshereniging af te schaffen, aldus verweerder.
7. Allereerst wijst de rechtbank erop dat het jongvolwassenenbeleid in september 2016 [8] is ingevoerd, na het afschaffen van de mogelijkheid tot verruimde gezinshereniging. Zoals in het beleid van verweerder is opgenomen moet verweerder uitgaan van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM indien aan het jongvolwassenenbeleid wordt voldaan, zonder dat daarbij sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Bij de vaststelling of het jongvolwassenenbeleid van toepassing is moet verweerder in ieder individueel geval bepalen welk gewicht toekomt aan de relevante feiten en omstandigheden zoals leeftijd, gezinsband, het voorzien in eigen onderhoud en de relatiestatus van de jongere. Als verweerder het jongvolwassenenbeleid van toepassing acht, zoals hier, dan moet verweerder vervolgens bepalen of weigering van het verblijf van de vreemdeling in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Daarvoor neemt verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in ogenschouw en brengt deze tot uitdrukking in een belangenafweging. De beroepsgrond van eisers dat toepassing van het jongvolwassenbeleid betekent dat de aanvragen om die reden al hadden moeten worden toegewezen, slaagt daarom niet.

Kon verweerder de belangenafweging in het nadeel van eisers en referent laten uitvallen?

8. Uit de uitspraak van de Afdeling van 9 december 2022 volgt dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging moet betrekken. Ook moet verweerder de feiten en omstandigheden op basis waarvan verweerder tot de conclusie is gekomen dat het jongvolwassenenbeleid van toepassing is, betrekken bij de belangenafweging of sprake is van beschermenswaardig familieleven. De afhankelijkheid van referent van eisers staat vast, omdat verweerder het jongvolwassenenbeleid van toepassing heeft geacht en deze afhankelijkheid moet
kenbaarin zijn voordeel worden betrokken in die belangenafweging. Verder moet verweerder alle relevante feiten en omstandigheden
kenbaar in onderlinge samenhangbeoordelen. De belangenafweging moet een “fair balance
zijn tussen de belangen van referent en eisers enerzijds en de belangen van verweerder anderzijds.
9. Tussen partijen is niet in geschil dat het jongvolwassenenbeleid op referent van toepassing is. Verweerder heeft dit gebaseerd op de feiten en omstandigheden dat referent ten tijde van zijn vertrek uit Syrië minderjarig was, dat de scheiding van de gezinsleden geen vrijwillig karakter had als gevolg van een vluchtsituatie, dat referent nooit fulltime heeft gewerkt, niet heeft voorzien in zijn eigen onderhoud en dat hij niet gehuwd is (geweest) of kinderen heeft.
10. In het bestreden besluit heeft verweerder een belangenafweging gemaakt. In dat kader heeft hij erop gewezen dat sprake is van eerste toelating, waardoor het besluit geen inmenging in het gezinsleven vormt. De Nederlandse staat heeft daarom een ruimere beoordelingsmarge om aan haar eigen belangen een zwaarder gewicht toe te kennen. Referent wordt weliswaar als jongvolwassene beschouwd, maar aan de andere kant overweegt verweerder dat hij 21 jaar oud is, in staat is geweest om alleen naar Nederland te reizen en zich sinds zijn vertrek uit Syrië zelfstandig staande heeft weten te houden in Nederland met eisers op afstand. Daarbij heeft referent in Syrië en in Nederland een bijbaan gehad om bij te dragen aan de kosten van levensonderhoud van zijn gezin. Verweerder concludeert daarom dat referent over een zekere mate van zelfstandigheid beschikt. In het voordeel betrekt verweerder dat niet gebleken is van antecedenten die de openbare orde in Nederland schaden. In het nadeel van eisers en referent betrekt verweerder verder dat de bijbaan van referent en zijn studiefinanciering niet voldoende zullen zijn om te voorzien in de kosten van levensonderhoud van eisers. Ook kan referent niet voorzien in hun huisvesting. Daarmee is het aannemelijk dat eisers bij overkomst een zekere tijd ten laste zullen komen van de algemene middelen. Ook weegt mee in hun nadeel dat eiseres een beroep zal doen op de algemene middelen voor de kosten van medische zorg. Uit de overgelegde medische stukken volgt verder niet dat eiseres voor bepaalde zorg afhankelijk is van referent of dat deze zorg alleen in Nederland beschikbaar is. Verweerder betrekt verder dat niet is gebleken van een wederzijdse afhankelijkheidsrelatie. Niet gebleken is dat eisers zonder de fysieke aanwezigheid van referent niet kunnen functioneren. Aangenomen wordt dat ook in de toekomst op afstand invulling gegeven kan worden aan het gezinsleven. De binding van eisers met het land van herkomst is groter dan met Nederland.
Verweerder concludeert dat de zelfstandigheid van referent, het economisch belang en de banden met Nederland versus de banden met Syrië allen negatief meewegen in de belangenafweging. Dat sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen maakt niet dat er een zwaar positief gewicht aan kan worden gehecht en dat de belangenafweging daarom positief uitvalt voor eisers en referent. Het gezinsleven tussen referent en zijn minderjarige broertjes en zusje prevaleert niet boven het gezinsleven tussen eiseres en haar minderjarige kinderen. In de basis geldt dat Nederland een restrictief toelatingsbeleid hanteert. De wetgever heeft er bewust voor gekozen om meerderjarige kinderen en hun ouders, broers en zussen niet in Nederland te herenigen. Slechts in zeer bijzondere omstandigheden kan dit anders zijn. Van zulke bijzondere omstandigheden is in dit geval niet gebleken. Daarom wegen de belangen van de Nederlandse staat zwaarder dan die van eisers en referent. De weigering om eisers verblijf toe te staan levert geen schending van artikel 8 van het EVRM op.
10.1
In het verweerschrift van 2 juni 2023 heeft verweerder het volgende aangegeven. Uit het bestreden besluit volgt niet nadrukkelijk dat alle feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang zijn beoordeeld, maar dit is wel het geval. Hoewel de formulering van het bestreden besluit op punten te wensen over laat en op zichzelf geen bijzondere omstandigheden nodig zijn om een eventuele schending van artikel 8 EVRM te kunnen aannemen (zoals staat vermeld in het besluit), volgt uit het besluit dat er gelet op de belangenafweging geen sprake is van een schending van artikel 8 EVRM en dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die deze conclusie anders maken. Ook meent verweerder dat de conclusie dat geen sprake is van zodanige wederzijdse afhankelijkheid dat de een niet zonder de ander kan functioneren geen geheel zuivere toets is, maar daarmee is wel de mate van afhankelijkheid van referent aan eisers getoetst en dit is de juiste toets. In geval van een motiveringsgebrek verzoekt verweerder om het beroep gegrond te verklaren met instandlating van de rechtsgevolgen.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerders belangenafweging niet deugdelijk en niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden en acht de gegeven motivering ontoereikend om verweerders conclusie dat de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt te kunnen dragen.
Op de eerste plaats heeft verweerder in het bestreden besluit een verkeerd toetsingskader toegepast door te stellen dat er bijzondere omstandigheden nodig zijn om een eventuele schending van artikel 8 van het EVRM aan te nemen, terwijl het jongvolwassenenbeleid van toepassing is. Bovendien heeft verweerder niet kenbaar in het voordeel van eisers en referent in de belangenafweging betrokken dat referent afhankelijk is van eiseres terwijl dat wel zou moeten omdat het jongvolwassenenbeleid van toepassing is. Verweerder heeft ook erkend dat de uitgevoerde toets dat geen sprake is van wederzijdse afhankelijkheid niet zuiver is. Ook heeft verweerder erkend dat niet kenbaar alle relevante feiten en omstandigheden in onderling verband zijn gewogen. De rechtbank concludeert dat dus ook in dit opzicht het besluit niet deugdelijk is. Dat eisers en referent het gezinsleven op afstand kunnen voortzetten zoals ze dat nu doen, is ook een onjuiste toets in het kader van de belangenafweging, omdat verweerder een objectieve belemmering heeft aangenomen. Verweerder heeft de objectieve belemmering op die manier niet kenbaar in het voordeel van eisers en referent betrokken. Daarbij merkt de rechtbank op dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe het feit dat referent als jongvolwassene is aangemerkt, is afgezet tegen de omstandigheid dat de overkomst van zijn gezinsleden ten laste komt van de Nederlandse staat. Immers, als iemand als jongvolwassene wordt aangemerkt betekent dit dat hij niet in zijn eigen onderhoud voorziet en dus niet in staat zal zijn om de kosten van huisvesting en medische kosten te dragen voor zijn overkomende gezinsleden.
De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb [9] . De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, omdat ook de motivering in het verweerschrift de belangenafweging niet kan dragen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus), omdat verweerder in het verweerschrift al een nieuwe motivering heeft gegeven, die het gebrek niet herstelt.
12.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
12.2.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 19 januari 2023;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, rechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
4.Zoals dat volgt uit paragraaf B7/3.8.1 en verder van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc)
5.Verweerder verwijst naar uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006
6.Vreemdelingenbesluit 2000
7.Staatsblad 2012, 148
8.Besluit van 4 september 2016, nummer WBV 2016/11
9.Algemene wet bestuursrecht