Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt in deze zaak of verweerder de belangenafweging in het kader van het jongvolwassenenbeleid goed heeft uitgevoerd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet alle relevante feiten en omstandigheden heeft meegenomen in de belangenafweging en niet kenbaar in onderlinge samenhang heeft gewogen. Het bestreden besluit kan daarom niet standhouden. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak om?
4. Eiseres is geboren op [datum 6] 1970. Zij woont met haar drie minderjarige kinderen, geboren op respectievelijk [datum 2] [datum 3] en [datum 4] , en een meerderjarige zoon, geboren op [datum 5] , in Syrië. Zij hebben allemaal de Syrische nationaliteit. Referent is geboren op [datum 7] 2002, en heeft vanwege de oorlog Syrië in 2018 verlaten. Hij is sinds 2021 in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hij heeft op 7 september 2021 aanvragen voor eisers ingediend.
5. In het bestreden besluit heeft verweerder geconcludeerd dat het jongvolwassenbeleidop referent van toepassing is. Er is sprake van familie- en gezinsleven tussen referent en eiseres, en tussen referent en zijn minderjarige broertjes en zusje. Aangezien eiser een jongvolwassene is die deel uitmaakt van het gezin van eiseres, neemt verweerder ten aanzien van hem ook familie- en gezinsleven aan in de zin van artikel 8 van het EVRM. De belangen van eisers en referent om hun gezinsleven in Nederland te kunnen uitoefenen wegen volgens verweerder echter minder zwaar dan de belangen van de Nederlandse overheid. Daarom heeft verweerder de aanvragen van eisers afgewezen.
Is de belangenafweging verdisconteerd in het jongvolwassenenbeleid?
6. Verweerder heeft in het verweerschrift van 2 juni 2023 gesteld dat bij een beroep op artikel 8 van het EVRM altijd een belangenafweging moet worden gemaakt. Als vastgesteld wordt dat iemand onder het jongvolwassenenbeleid valt, betekent dit alleen dat is vastgesteld dat men onder de reikwijdte van het begrip familie- of gezinsleven valt in de zin van artikel 8 van het EVRM. Vervolgens moet de vraag of dit familieleven beschermenswaardig is beantwoord worden in een belangenafweging. Verweerder heeft erop gewezen dat de verruimde gezinshereniging in de artikelen 3.23a, tweede lid, 3.24, 3.24a en 3.25 van de Vbin 2012is afgeschaft. Dit om de gezinshereniging te beperken tot het kerngezin en daarbuiten tot die gevallen waarin de niet-toelating van de vreemdeling in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM. Indien verweerder een belangenafweging niet in het nadeel van de vreemdeling mag laten uitvallen als een meerderjarig kind onder het jongvolwassenenbeleid valt, zou dit feitelijk nog steeds een uitvoering zijn van verruimde gezinshereniging, maar dan onder de noemer van artikel 8 van het EVRM. Dit doet afbreuk aan de bewuste keuze om de verruimde gezinshereniging af te schaffen, aldus verweerder.
7. Allereerst wijst de rechtbank erop dat het jongvolwassenenbeleid in september 2016is ingevoerd, na het afschaffen van de mogelijkheid tot verruimde gezinshereniging. Zoals in het beleid van verweerder is opgenomen moet verweerder uitgaan van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM indien aan het jongvolwassenenbeleid wordt voldaan, zonder dat daarbij sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Bij de vaststelling of het jongvolwassenenbeleid van toepassing is moet verweerder in ieder individueel geval bepalen welk gewicht toekomt aan de relevante feiten en omstandigheden zoals leeftijd, gezinsband, het voorzien in eigen onderhoud en de relatiestatus van de jongere. Als verweerder het jongvolwassenenbeleid van toepassing acht, zoals hier, dan moet verweerder vervolgens bepalen of weigering van het verblijf van de vreemdeling in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Daarvoor neemt verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in ogenschouw en brengt deze tot uitdrukking in een belangenafweging. De beroepsgrond van eisers dat toepassing van het jongvolwassenbeleid betekent dat de aanvragen om die reden al hadden moeten worden toegewezen, slaagt daarom niet.
Kon verweerder de belangenafweging in het nadeel van eisers en referent laten uitvallen?
8. Uit de uitspraak van de Afdeling van 9 december 2022 volgt dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging moet betrekken. Ook moet verweerder de feiten en omstandigheden op basis waarvan verweerder tot de conclusie is gekomen dat het jongvolwassenenbeleid van toepassing is, betrekken bij de belangenafweging of sprake is van beschermenswaardig familieleven. De afhankelijkheid van referent van eisers staat vast, omdat verweerder het jongvolwassenenbeleid van toepassing heeft geacht en deze afhankelijkheid moet
kenbaarin zijn voordeel worden betrokken in die belangenafweging. Verder moet verweerder alle relevante feiten en omstandigheden
kenbaar in onderlinge samenhangbeoordelen. De belangenafweging moet een “fair balance
”zijn tussen de belangen van referent en eisers enerzijds en de belangen van verweerder anderzijds.
9. Tussen partijen is niet in geschil dat het jongvolwassenenbeleid op referent van toepassing is. Verweerder heeft dit gebaseerd op de feiten en omstandigheden dat referent ten tijde van zijn vertrek uit Syrië minderjarig was, dat de scheiding van de gezinsleden geen vrijwillig karakter had als gevolg van een vluchtsituatie, dat referent nooit fulltime heeft gewerkt, niet heeft voorzien in zijn eigen onderhoud en dat hij niet gehuwd is (geweest) of kinderen heeft.
10. In het bestreden besluit heeft verweerder een belangenafweging gemaakt. In dat kader heeft hij erop gewezen dat sprake is van eerste toelating, waardoor het besluit geen inmenging in het gezinsleven vormt. De Nederlandse staat heeft daarom een ruimere beoordelingsmarge om aan haar eigen belangen een zwaarder gewicht toe te kennen. Referent wordt weliswaar als jongvolwassene beschouwd, maar aan de andere kant overweegt verweerder dat hij 21 jaar oud is, in staat is geweest om alleen naar Nederland te reizen en zich sinds zijn vertrek uit Syrië zelfstandig staande heeft weten te houden in Nederland met eisers op afstand. Daarbij heeft referent in Syrië en in Nederland een bijbaan gehad om bij te dragen aan de kosten van levensonderhoud van zijn gezin. Verweerder concludeert daarom dat referent over een zekere mate van zelfstandigheid beschikt. In het voordeel betrekt verweerder dat niet gebleken is van antecedenten die de openbare orde in Nederland schaden. In het nadeel van eisers en referent betrekt verweerder verder dat de bijbaan van referent en zijn studiefinanciering niet voldoende zullen zijn om te voorzien in de kosten van levensonderhoud van eisers. Ook kan referent niet voorzien in hun huisvesting. Daarmee is het aannemelijk dat eisers bij overkomst een zekere tijd ten laste zullen komen van de algemene middelen. Ook weegt mee in hun nadeel dat eiseres een beroep zal doen op de algemene middelen voor de kosten van medische zorg. Uit de overgelegde medische stukken volgt verder niet dat eiseres voor bepaalde zorg afhankelijk is van referent of dat deze zorg alleen in Nederland beschikbaar is. Verweerder betrekt verder dat niet is gebleken van een wederzijdse afhankelijkheidsrelatie. Niet gebleken is dat eisers zonder de fysieke aanwezigheid van referent niet kunnen functioneren. Aangenomen wordt dat ook in de toekomst op afstand invulling gegeven kan worden aan het gezinsleven. De binding van eisers met het land van herkomst is groter dan met Nederland.
Verweerder concludeert dat de zelfstandigheid van referent, het economisch belang en de banden met Nederland versus de banden met Syrië allen negatief meewegen in de belangenafweging. Dat sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen maakt niet dat er een zwaar positief gewicht aan kan worden gehecht en dat de belangenafweging daarom positief uitvalt voor eisers en referent. Het gezinsleven tussen referent en zijn minderjarige broertjes en zusje prevaleert niet boven het gezinsleven tussen eiseres en haar minderjarige kinderen. In de basis geldt dat Nederland een restrictief toelatingsbeleid hanteert. De wetgever heeft er bewust voor gekozen om meerderjarige kinderen en hun ouders, broers en zussen niet in Nederland te herenigen. Slechts in zeer bijzondere omstandigheden kan dit anders zijn. Van zulke bijzondere omstandigheden is in dit geval niet gebleken. Daarom wegen de belangen van de Nederlandse staat zwaarder dan die van eisers en referent. De weigering om eisers verblijf toe te staan levert geen schending van artikel 8 van het EVRM op.
10.1In het verweerschrift van 2 juni 2023 heeft verweerder het volgende aangegeven. Uit het bestreden besluit volgt niet nadrukkelijk dat alle feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang zijn beoordeeld, maar dit is wel het geval. Hoewel de formulering van het bestreden besluit op punten te wensen over laat en op zichzelf geen bijzondere omstandigheden nodig zijn om een eventuele schending van artikel 8 EVRM te kunnen aannemen (zoals staat vermeld in het besluit), volgt uit het besluit dat er gelet op de belangenafweging geen sprake is van een schending van artikel 8 EVRM en dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die deze conclusie anders maken. Ook meent verweerder dat de conclusie dat geen sprake is van zodanige wederzijdse afhankelijkheid dat de een niet zonder de ander kan functioneren geen geheel zuivere toets is, maar daarmee is wel de mate van afhankelijkheid van referent aan eisers getoetst en dit is de juiste toets. In geval van een motiveringsgebrek verzoekt verweerder om het beroep gegrond te verklaren met instandlating van de rechtsgevolgen.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerders belangenafweging niet deugdelijk en niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden en acht de gegeven motivering ontoereikend om verweerders conclusie dat de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt te kunnen dragen.
Op de eerste plaats heeft verweerder in het bestreden besluit een verkeerd toetsingskader toegepast door te stellen dat er bijzondere omstandigheden nodig zijn om een eventuele schending van artikel 8 van het EVRM aan te nemen, terwijl het jongvolwassenenbeleid van toepassing is. Bovendien heeft verweerder niet kenbaar in het voordeel van eisers en referent in de belangenafweging betrokken dat referent afhankelijk is van eiseres terwijl dat wel zou moeten omdat het jongvolwassenenbeleid van toepassing is. Verweerder heeft ook erkend dat de uitgevoerde toets dat geen sprake is van wederzijdse afhankelijkheid niet zuiver is. Ook heeft verweerder erkend dat niet kenbaar alle relevante feiten en omstandigheden in onderling verband zijn gewogen. De rechtbank concludeert dat dus ook in dit opzicht het besluit niet deugdelijk is. Dat eisers en referent het gezinsleven op afstand kunnen voortzetten zoals ze dat nu doen, is ook een onjuiste toets in het kader van de belangenafweging, omdat verweerder een objectieve belemmering heeft aangenomen. Verweerder heeft de objectieve belemmering op die manier niet kenbaar in het voordeel van eisers en referent betrokken. Daarbij merkt de rechtbank op dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe het feit dat referent als jongvolwassene is aangemerkt, is afgezet tegen de omstandigheid dat de overkomst van zijn gezinsleden ten laste komt van de Nederlandse staat. Immers, als iemand als jongvolwassene wordt aangemerkt betekent dit dat hij niet in zijn eigen onderhoud voorziet en dus niet in staat zal zijn om de kosten van huisvesting en medische kosten te dragen voor zijn overkomende gezinsleden.
De beroepsgrond slaagt.