ECLI:NL:RBDHA:2024:3725

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
NL23.17965
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning mensenhandel met terugwerkende kracht en beoordeling van evenredigheid en hoorplicht

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, verleend op basis van de Verblijfsregeling Mensenhandel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 11 november 2022 de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken, en dit besluit is in bezwaar bevestigd op 26 mei 2023. De rechtbank heeft op 31 oktober 2023 het onderzoek ter zitting gestart, maar dit werd geschorst wegens het ontbreken van een tolk. Het onderzoek werd op 12 januari 2024 voortgezet met de betrokken partijen en een tolk. Eiseres, geboren in 1989 en van Marokkaanse nationaliteit, had een verblijfsvergunning mensenhandel van 31 januari 2022 tot 31 januari 2023. De intrekking van de vergunning is gebaseerd op het feit dat het Openbaar Ministerie het strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van haar aangifte heeft beëindigd, waardoor niet langer voldaan werd aan de voorwaarden waaronder de vergunning was verleend. De rechtbank oordeelt dat de intrekking met terugwerkende kracht per 10 mei 2022 rechtmatig is, omdat eiseres niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor het behoud van de vergunning. De rechtbank concludeert dat de intrekking niet onevenredig is en dat de hoorplicht niet is geschonden, omdat er geen twijfel bestond over de uitkomst van het bezwaar. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.17965 (beroep) en NL23.17966 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Deniz).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van de Verblijfsregeling Mensenhandel (hierna: verblijfsvergunning mensenhandel) [1] en beoordeelt de voorzieningenrechter haar verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1.
Bij besluit van 11 november 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken. Met het bestreden besluit van 26 mei 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft op 31 oktober 2023 een aanvang gemaakt met het onderzoek ter zitting. Omdat op dat moment geen tolk beschikbaar was heeft de rechtbank op verzoek van eiseres het onderzoek ter zitting geschorst. Op 12 januari 2024 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting voortgezet. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, Z. Hamidi als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1989 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Verweerder heeft aan eiseres, voor de periode van 31 januari 2022 tot 31 januari 2023, een verblijfsvergunning mensenhandel verleend. Verweerder heeft deze verblijfsvergunning met het primaire besluit met terugwerkende kracht per 10 mei 2022 ingetrokken, omdat het Openbaar Ministerie op die datum heeft besloten dat het strafrechtelijk onderzoek – naar aanleiding van de aangifte van eiseres [2] – voortijdig wordt beëindigd aangezien er onvoldoende aanknopingspunten zijn om tot een verdenking van arbeidsuitbuiting [3] te komen. Hiermee wordt niet langer voldaan aan de beperking waaronder de vergunning aan eiseres is verleend. [4] De intrekking is volgens verweerder niet in strijd met het recht op familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM [5] .
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Het feit dat er geen vervolging is ingesteld naar aanleiding van de aangifte van eiseres betekent niet dat eiseres geen slachtoffer is van mensenhandel en arbeidsuitbuiting, nu hiertegen ook een klacht is ingediend bij het Gerechtshof Den Haag. Verder ligt de dagvaarding voor het instellen van een loonvordering al klaar, maar kan deze nog niet betekend worden omdat er nog geen adres kan worden gevonden van de ex-werkgever van eiseres. Verder zou eiseres nog aanspraak kunnen maken op een verblijfsvergunning wegens seksuele uitbuiting. Door haar psychische gesteldheid heeft zij hiervan geen aangifte kunnen doen. Verder heeft verweerder de verblijfsvergunning ten onrechte met terugwerkende kracht ingetrokken en niet aan het evenredigheidsbeginsel getoetst. Ook heeft verweerder in dat licht geen rekening gehouden met de lopende procedure voor de aanvraag van een verblijfsvergunning als langdurig ingezetene. Tot slot heeft verweerder de hoorplicht geschonden, omdat er geen sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaarschrift.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Intrekken verblijfsvergunning
4. Op grond van artikel 19 en artikel 18, eerste lid, onder f van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden ingetrokken indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden. [6] In deze zaak geldt dat een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden kan worden verleend aan de vreemdeling die zonder verblijfstitel slachtoffer is geworden van arbeidsgerelateerde uitbuiting, voor zover er sprake is van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de voormalig werkgever en de vreemdeling hieraan medewerking verleent, of, indien dat opsporings- of vervolgingsonderzoek reeds is afgerond, voor zover sprake is van een loonvorderingsprocedure bij de kantonrechter als bedoeld in artikel 23, vijfde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen. [7]
4.1.
Gelet op het standpunt van eiseres dat een verblijfsvergunning niet met terugwerkende kracht kan worden ingetrokken, stelt de rechtbank het volgende voorop. Volgens de hoogste bestuursrechter volgt uit het stelsel van de Vw dat de wetgever met het geven van de bevoegdheid om een verblijfsvergunning in te trekken, omdat niet meer wordt voldaan aan het doel waarvoor de vergunning is verleend, óók heeft bedoeld een besluit tot intrekking te kunnen laten terugwerken tot het tijdstip waarop niet meer aan dat doel werd voldaan. [8] De rechtbank vindt deze uitleg niet onjuist en ziet ook in de aangehaalde publicatie van mr. Boeles [9] geen aanleiding om van deze vaste rechtspraak af te wijken. Anders dan eiseres stelt is dus niet vereist dat wet- of regelgeving expliciet de bevoegdheid tot intrekking met terugwerkende kracht aan verweerder geeft.
4.2.
Voor wat betreft het intrekken van de vergunning wegens het niet voldoen aan de gestelde beperking overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat het Openbaar Ministerie het strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van de aangifte van eiseres op 10 mei 2022 voortijdig heeft beëindigd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat geen sprake meer is van een situatie zoals genoemd in artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder g van het Vb en de verblijfsvergunning om die reden heeft ingetrokken. Het Openbaar Ministerie heeft het strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van de aangifte van eiseres voortijdig beëindigd, omdat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om tot een verdenking van arbeidsuitbuiting te komen. Het instellen van een klacht tegen het niet overgaan tot vervolging bij het Gerechtshof maakt dit, anders dan eiseres stelt, niet anders. Ook heeft eiseres niet, nadat verweerder hiervoor een termijn heeft geboden en deze op verzoek van eiseres eenmaal heeft verlengd, de bedoelde loonvorderingsprocedure bij de kantonrechter aanhangig gemaakt. Het in concept gereed hebben van de dagvaarding voor het instellen van de loonvorderingsprocedure is hiervoor niet voldoende. Dat het adres van de ex-werkgever nog niet bekend is kan, anders dan eiseres stelt, daar niets aan af doen. Verweerder geeft zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat er sprake is van een loonvorderingsprocedure en dat zij hierom niet in bezit kan blijven van de verblijfsvergunning.
4.3.
In artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder d, van het Vb staat dat de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden kan worden verleend aan de vreemdeling die zonder verblijfstitel slachtoffer is geworden van mensenhandel en hiervan om zwaarwegende redenen geen aangifte kan of wil doen of anderszins geen medewerking kan of wil verlenen aan de strafrechtelijke opsporing en vervolging van de mensenhandelaar. De stelling van eiseres dat het verblijf niet beëindigd had mogen worden, omdat zij niet in staat zou zijn om over het seksueel misbruik te praten, volgt de rechtbank niet. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat eiseres wel aangifte heeft gedaan en ook haar medewerking heeft verleend aan de strafrechtelijke opsporing en vervolging van de mensenhandelaar. Dat eiseres niet over het seksueel misbruik kon verklaren maar wel over de rest maakt niet dat zij geen medewerking heeft verleend aan het strafrechtelijk onderzoek. Eiseres heeft enkel niet over een specifiek gedeelte van de arbeidsuitbuiting kunnen verklaren.
4.4.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de verblijfsvergunning mensenhandel op goede gronden met terugwerkende kracht per 10 mei 2022 heeft ingetrokken.
Evenredigheid
5. De bestuursrechter toetst als de (on)evenredigheid van een besluit in geschil is en dat besluit (mede) berust op een beleidsregel, ook de evenredigheid van de beleidsregel. Uit jurisprudentie van ABRvS volgt dat als een beleidsregel zelf niet onrechtmatig is, de bestuursrechter toetst of op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) al dan niet van het beleid moest worden afgeweken. Bij de beoordeling spelen aspecten zoals de geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid een rol. [10]
5.1
De rechtbank is van oordeel dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet onevenredig is. Verweerder heeft in het bestreden besluit, met verwijzing naar het primaire besluit, gewogen of de intrekking evenredig is in het licht van het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM. Bovendien heeft eiseres geen concrete punten genoemd ter motivering van haar standpunt dat de intrekking van de verblijfsvergunning onevenredig is. De verwijzing naar de uitspraak van 6 juli 2023 [11] van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, slaagt evenmin. In die zaak heeft verweerder de verblijfsvergunning pas na twee jaar na de melding dat de relatie was beëindigd ingetrokken, na eerder de aanvraag voor wijziging van het verblijfsdoel te hebben afgewezen. Ook heeft verweerder in die zaak informatie versterkt die de suggestie kan wekken dat het met het verblijfsrecht goed zat. In de zaak van eiseres heeft verweerder twee dagen na de sepotbeslissing al een intrekkingsbesluit genomen.
Hoorplicht
6. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftenprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord. Verweerder mag slechts van horen afzien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. [12] Gelet op de motivering van het primaire besluit en wat eiseres daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, mocht verweerder afzien van het horen van eiseres.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond.
8. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [13] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder g van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Eiseres heeft op 13 januari 2022 aangifte gedaan van mensenhandel (artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht) bij de politie.
3.In de zin van artikel 274f van het Wetboek van Strafrecht.
4.Gelet op artikel 19 en 18 eerste lid, onder f van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
5.Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Zie ook B8/4/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
7.Artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder g van het Vb.
8.Zie onder meer uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 26 maart 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA3399, 10 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1252, en 12 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1044.
9.Pieter Boeles, Wat is de ruimte voor intrekking van verblijfsvergunningen met terugwerkende kracht?’, Asiel & Migrantenrecht 2019-3.
10.Uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
12.Uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, Zie ook artikel 7:2 en 7:3 van de Awb.
13.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).