ECLI:NL:RBDHA:2023:15337

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
NL22.15631
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning met terugwerkende kracht na beëindiging relatie

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning met terugwerkende kracht. De verblijfsvergunning was verleend op basis van haar huwelijk, dat in mei 2019 beëindigd werd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de vergunning op 20 april 2021 ingetrokken, maar de rechtbank oordeelt dat deze intrekking onevenredig is. Eiseres had in de periode na de beëindiging van haar huwelijk geen onjuiste informatie verstrekt en de intrekking met terugwerkende kracht is niet toegestaan volgens de Gezinsherenigingsrichtlijn. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de tijdsduur tussen de melding van de beëindiging van de relatie en de intrekking van de vergunning. De rechtbank vernietigt het besluit van de staatssecretaris en draagt deze op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht en de proceskosten aan eiseres vergoed moeten worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.15631
[v nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren van [geboortedatum] 1987 met de Surinaamse nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. E.C. Gelok),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. R.P.G.H. Belluz).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres met terugwerkende kracht.
1.1.
Verweerder heeft de verblijfsvergunning met het besluit van 20 april 2021 met terugwerkende kracht ingetrokken. Met het bestreden besluit van 15 juli 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de intrekking gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek bij beslissing van 23 december 2022 heropend. Op 18 januari 2023 en 7 februari 2023 heeft de rechtbank reacties van verweerder en eiseres ontvangen. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek met instemming van partijen zonder het houden van een nadere zitting gesloten.
Achtergrond
3.1
Per 27 februari 2018 is aan eiseres een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verstrekt voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’, bij haar toenmalige huwelijkspartner [naam] (referent) in Nederland. Op 20 mei 2019 heeft referent een melding gemaakt bij verweerder dat de relatie tussen eiseres en hem is verbroken. Vervolgens heeft eiseres op 26 augustus 2019 eveneens melding gedaan van de verbroken relatie en ontbinding van het huwelijk per 17 juni 2019. Verder heeft eiseres op 26 augustus 2019 een aanvraag ingediend om het doel van haar verblijfvergunning te wijzigen van verblijf bij familie- of gezinslid naar verblijf om te werken in loondienst.
3.2
Bij besluit van 20 april 2021 heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiseres voor verblijf als familie- of gezinslid bij referent ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf 20 mei 2019 vanwege beëindiging van de relatie. Bij besluit van 15 oktober 2021 heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres tegen dat besluit kennelijk ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 10 mei 2022 [1] heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het besluit van 15 oktober 2021 vernietigd wegens schending van de hoorplicht. Bij besluit van 15 juli 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiseres nogmaals ongegrond verklaard na eiseres gehoord te hebben.
3.3
In het besluit van 19 mei 2022 is aan eiseres een verblijfsvergunning met het verblijfsdoel 'arbeid in loondienst' verleend met ingang van 20 mei 2021, geldig tot 20 mei 2024. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt omdat zij het niet eens is met de ingangsdatum. Hierop was ten tijde van het sluiten van het onderzoek niet onherroepelijk beslist.
Het bestreden besluit
4. Verweerder motiveert het bestreden besluit als volgt. Uitgangspunt is dat de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht wordt ingetrokken vanaf de datum waarop niet (meer) wordt voldaan aan de voorwaarden. Uit geen van de artikelen in de Gezinsherenigingsrichtlijn kan worden afgeleid dat het intrekken met terugwerkende kracht niet is toegestaan. Deze richtlijn is ook geïmplementeerd in het nationale recht. Hoewel de intrekking enige tijd op zich heeft laten wachten, kan tijdsverloop niet afdoen aan het feit dat niet langer aan de voorwaarden van de eerder verleende verblijfsvergunning wordt voldaan en kan tijdsverloop op zich niet worden aangemerkt als bijzondere omstandigheid die maakt dat dient te worden afgezien van intrekking met terugwerkende kracht. Eiseres werd geacht te weten dat het eindigen van het huwelijk gevolgen kon hebben voor het verblijfsrecht. De stellingen van eiseres dat zij als gevolg van de intrekking met terugwerkende kracht toeslagen moet terug betalen en er sprake is van een verblijfsgat, volgt verweerder niet.
Heropening
5. In de heropeningsbeslissing van 23 december 2022 heeft de rechtbank verweerder vragen gesteld ten aanzien van het doel, de noodzaak en de evenredigheid van de intrekking met terugwerkende kracht. Verweerder heeft hierop op 18 januari 2023 gereageerd. Vervolgens heeft eiseres bij brief van 7 februari 2023 haar reactie gegeven.
Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank beoordeelt de intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres met terugwerkende kracht. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7.1
Eiseres heeft aangevoerd dat het intrekken van de vergunning met terugwerkende kracht onevenredig is. Dat geldt vooral in het geval dat door de betrokkene geen onjuiste informatie is verstrekt. In dat geval laat de Gezinsherenigingsrichtlijn [2] intrekking met terugwerkende kracht ook niet toe.
7.2
Verweerder is bevoegd om een verblijfsvergunning in te trekken indien niet meer wordt voldaan aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend. [3] Deze bevoegdheid is in de Vreemdelingencirculaire 2000 ingevuld. Daarin staat dat de IND de verblijfsvergunning regulier intrekt met ingang van de datum waarop niet (meer) werd voldaan aan de voorwaarden.
7.3
De bestuursrechter toetst als de (on)evenredigheid van een besluit in geschil is en dat besluit (mede) berust op een beleidsregel, ook de evenredigheid van de beleidsregel. Uit de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022 [4] volgt dat als een beleidsregel zelf niet onrechtmatig is, de bestuursrechter toetst of op grond van artikel 4:84 van de Awb al dan niet van het beleid moest worden afgeweken. Bij de beoordeling spelen aspecten zoals de geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid een rol.
7.4
Verweerder heeft aangevoerd dat in zijn algemeenheid het doel van de Nederlandse overheid is om een restrictief toelatingsbeleid te voeren. Dit is in het belang van het economisch welzijn, de openbare orde en de volksgezondheid. Verweerder heeft er daarnaast op gewezen dat de regeling van belang is om correct eventuele toekomstige vervolgaanspraken inzake het verblijfsrecht te kunnen bepalen. Dat zou met name van belang zijn bij de beoordeling van een mogelijk toekomstig verzoek om naturalisatie. Verweerder heeft echter niet concreet gemaakt waaruit dit doel zou blijken. De rechtbank acht dit beleid in zijn algemeenheid niet onredelijk. Ook acht de rechtbank dit middel in zijn algemeenheid geschikt. Zo wordt het achterhouden van informatie, waardoor iemand verblijfsrecht houdt op oneigenlijke gronden, niet beloond. De rechtbank ziet in de Gezinsherenigingsrichtlijn en de rechtspraak geen aanknopingspunten voor het oordeel dat intrekking met terugwerkende kracht van een vergunning gebaseerd op deze richtlijn in strijd is met de richtlijn.
7.5
Aan de orde is vervolgens of intrekking met terugwerkende kracht in dit geval evenredig is.
7.6
De rechtbank stelt vast dat eerst de ex-partner van eiseres en toen zijzelf hebben gemeld dat hun huwelijk was beëindigd. Vervolgens heeft verweerder pas een kleine twee jaar later de vergunning van eiseres ingetrokken. Dit is bijzonder laat. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hieraan ten onrechte onvoldoende gewicht heeft toegekend Verweerder wijst erop dat eiseres niet heeft betwist dat haar relatie per 20 mei 2019 is geëindigd en dat zij wist of had moeten begrijpen dat zij niet langer voldeed aan de voorwaarden voor haar verblijf in Nederland. De rechtbank deelt dat standpunt niet. Verweerder heeft de verblijfsvergunning niet ingetrokken op een moment dat eiseres dit had kunnen verwachten. Daarentegen heeft verweerder informatie verstrekt aan eiseres die de suggestie kan wekken dat het met haar verblijfsrecht op dat moment wel goed zat. Eiseres heeft namelijk om wijziging van haar verblijfsvergunning gevraagd. Verweerder heeft het wijzigingsverzoek in eerste instantie afgewezen maar niet de verblijfsvergunning op grond van huwelijk ingetrokken. In het besluit van 18 november 2019 waarin de aanvraag om wijziging van het verblijfsdoel is afgewezen staat: “Uw aanvraag is afgewezen. Gezien u momenteel nog een verblijfsvergunning heeft in het kader van doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] ’, heeft dit besluit verder geen rechtsgevolgen voor u.” De rechtbank acht het daarom onredelijk dat verweerder eiseres tegenwerpt dat zij er rekening mee had moeten houden dat haar verblijfsvergunning alsnog met terugwerkende kracht ingetrokken zou worden.
7.7
Wat betreft het belang om correct te kunnen bepalen van toekomstige verblijfsaanspraken geldt ook dat eiseres een melding heeft gedaan. Het is aan verweerder te wijten dat daar geruime tijd niets mee is gedaan.
7.8
Verweerder heeft verder alleen naar het belang van het beschermen van het economisch welzijn, de openbare orde en de volksgezondheid in het algemeen verwezen. Er is geen enkele aanwijzing is dat de openbare orde en de volksgezondheid in het geding zouden zijn indien verweerder zou afzien van de terugwerkende kracht van de intrekking. Eiseres wijst er in haar reactie naar het oordeel van de rechtbank verder terecht op dat verweerder het belang van het beschermen van het economisch welzijn in dit kader niet nader heeft toegelicht noch op stukken heeft gewezen waaruit dit zou blijken. Immers, in de periode waarop de terugwerkende kracht betrekking heeft, heeft eiseres gewerkt en daarmee juist het economisch welzijn gediend. Eiseres heeft geen beroep gedaan op de openbare middelen. Voor zover het zou gaan over de arbeidsmarkt, merkt de rechtbank op dat eiseres toen over een verblijfsvergunning beschikte en dat dit door de late besluitvorming voor rekening van verweerder komt.
7.9
Eiseres heeft er verder nog op gewezen dat zij het risico loopt dat zij zorgpremies moet terugbetalen als haar verblijfsvergunning met terugwerkende kracht wordt ingetrokken. Verweerder heeft aangevoerd dat het bij de evenredigheidsbeoordeling moet gaan om het voorkomen van onnodige gevolgen en dat harde gevolgen niet per definitie onevenredig hoeven te zijn. De rechtbank merkt hierover allereerst op dat de gevolgen in dit geval onnodig zijn. Er is immers geen goede reden waarom verweerder de vergunning niet eerder heeft ingetrokken. Daarnaast volgt de rechtbank niet het standpunt van verweerder dat niet aannemelijk is dat de toeslagen zullen worden teruggevorderd. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2019. [5] Daarin staat dat een intrekking van een verblijfsvergunning met terugwerkende kracht leidt tot het vervallen van het verblijfsrecht. Daarmee is er ook geen aansluitend rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder g of h, van de Vw 2000. Dit houdt in dat er dan geen aanspraak bestaat op een tegemoetkoming. Verweerder gaat daar ten onrechte aan voorbij. Dat de Belastingdienst op dit moment nog niet is overgegaan tot een herziening van de zorgtoeslag, maakt niet dat dit niet na afloop van de onderhavige procedure gebeurt.
7.1
Nog los van de vraag of er door de intrekking met terugwerkende kracht een verblijfsgat zal ontstaan, nu dit nog niet vast staat gelet op de andere nog lopende procedure van eiseres, alles in samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat verweerder de betrokken belangen niet juist heeft beoordeeld en daarmee deze belangen niet op de juiste manier heeft afgewogen. Daarmee is het bestreden besluit ook niet juist gemotiveerd. Gelet hierop is het besluit in strijd met artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
8.1
Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
8.2
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden. Verder ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vast op € 2.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de nadere schriftelijke reactie, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1). Indien aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 15 juli 2022;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een hoogte van € 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Peters, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL21.17399.
2.Richtlijn 2003/86/EG.
3.Artikel 19 in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000.