12. Omdat eiser de toegang tot Nederland is geweigerd, valt eiser niet onder de regels van de Terugkeerrichtlijn⁵ maar zijn in deze zaak de nationale regels over de ongewenstverklaring en het nationale openbare orde begrip van toepassing. Het is tussen partijen niet in geschil dat verweerder op grond van artikel 67 van de Vw en het beleid in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) bevoegd was om eiser ongewenst te verklaren. Partijen verschillen van mening over de vraag of verweerder in het geval van eiser in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik kon maken.
12. De rechtbank stelt vast dat het in deze zaak gaat om een besluit dat berust op een discretionaire bevoegdheid (artikel 67, eerste lid, aanhef, en onder c, van de Vw). Dit betekent dat verweerder beoordelingsruimte heeft en de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen moet afwegen. Hoe verweerder gebruik maakt van deze discretionaire ruimte is uitgewerkt in beleidsregels. Deze beleidsregels staan in paragraaf A4/3.1 van de Vc.
12. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in haar uitspraak van 2 februari 2022⁶ uiteengezet hoe de rechtbank, in gevallen waarin het bestreden besluit berust op een discretionaire bevoegdheid die is ingevuld met beleidsregels, moet toetsen aan het evenredigheidsbeginsel. Deze toets houdt het volgende in: als de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, toetst de rechtbank de belangenafweging die ten grondslag ligt aan het besluit aan de norm neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. De toetsing aan het evenredigheidsbeginsel is afhankelijk van een veelheid aan factoren en verschilt daarom van geval tot geval. Geschiktheid, noodzaak en evenwichtigheid spelen een rol, maar de toetsing daaraan kan niet in alle gevallen op dezelfde wijze plaatsvinden. De Afdeling heeft verder in deze uitspraak overwogen dat artikel 3:4, tweede lid, van de Awb ook geldt voor beleidsregels. Als de (on)evenredigheid van het bestreden besluit tussen partijen in geschil is en dat besluit (mede) op een beleidsregel berust, dan toetst de rechtbank, al dan niet uitdrukkelijk, ook de evenredigheid van de beleidsregel. Als de beleidsregel zelf niet onrechtmatig is, toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de norm van artikel 4:84 van de Awb. Daarbij gelden dezelfde maatstaven als bij toetsing van een besluit (rechtstreeks) aan de norm van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Onder ‘bijzondere omstandigheden’ in artikel 4:84 van de Awb worden zowel niet in de beleidsregel verdisconteerde omstandigheden als reeds in de beleidsregel verdisconteerde omstandigheden begrepen.
12. In de eerste alinea van paragraaf A4/3.1 van de Vc staat dat verweerder bij een besluit tot ongewenstverklaring de belangen van de vreemdeling afweegt tegenover het algemeen belang van de Nederlandse staat. Eiser stelt dat deze belangenafweging een ‘wassen neus’ is, nu verderop in deze paragraaf de ongewenstverklaring op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw dwingend is voorgeschreven bij een veroordeling wegens een misdrijf tot – in dit geval – een gevangenisstraf waarbij het (totale) onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf ten minste één dag bedraagt. De rechtbank volgt eiser daarin niet. Anders dan eiser betoogt, is paragraaf A4/3.1 van de Vc