ECLI:NL:RBDHA:2024:2873

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
10176571 EL 22-63
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleasezaak tussen DEXIA NEDERLAND B.V. en gedaagde over leaseovereenkomsten en schadevergoeding

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, staat de effectenleaseovereenkomst centraal die tussen DEXIA NEDERLAND B.V. en de gedaagde is gesloten. De gedaagde heeft in het verleden meerdere leaseovereenkomsten ondertekend, waaronder de 'Capital Effect' en 'Triple Effect' overeenkomsten. DEXIA vordert betaling van een bedrag van € 2.655,76, terwijl de gedaagde verweer voert en stelt dat hij nog een vordering op DEXIA heeft vanwege onjuist advies van een tussenpersoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat DEXIA onrechtmatig heeft gehandeld door haar zorgplicht te schenden en dat er een causaal verband bestaat tussen de schade van de gedaagde en de onrechtmatige daad van DEXIA. De rechtbank oordeelt dat DEXIA niets meer aan de gedaagde verschuldigd is, nadat de schadevergoeding is uitgekeerd. De vordering van DEXIA wordt afgewezen en DEXIA wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Den Haag
Zaaknummer: 10176571 EL 22-63
vonnis van de kantonrechter van 29 februari 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
gemachtigde: USG Legal Professionals.
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces.
Partijen worden hierna Dexia en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 september 2022;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek, tevens houdende wijziging van eis;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.2. De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft de volgende leaseovereenkomsten (hierna: de overeenkomsten) ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
[nummer 1]
25-08-1999
Spaarleasen
II.
[nummer 2]
06-04-2000
Capital Effect
III.
[nummer 3]
09-01-2001
Triple Effect
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten eindafrekeningen opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
21-06-2006
- € 1.253,66
Nee
II.
21-06-2006
- € 599,21
€ 285,89, via verrekening met dividendopbrengsten.
III.
21-06-2006
- € 8.681,61
Nee.
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [gedaagde] verder op grond van de overeenkomsten – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 18.508,31 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [gedaagde] verder € 2.451,75 aan dividenden ontvangen en € 2.100,79 aan fiscaal voordeel genoten.
2.4.
Bij brief van 18 juni 2022 heeft Dexia [gedaagde] uitgenodigd om in gesprek te gaan en te onderzoeken of partijen tot afronding van het effectenleasedossier kunnen komen. Partijen zijn niet tot afronding van het dossier gekomen.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Dexia vordert thans, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskosten:
[gedaagde] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.655,76, te vermeerderen met de wettelijke rente,
zal verklaren voor recht dat Dexia, na betaling aan [gedaagde] van een bedrag van € 258,31, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2007, met betrekking tot de overeenkomsten met contractnummers [nummer 2] , [nummer 1] en [nummer 3] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is,
[gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer tegen de vorderingen en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van Dexia, althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Dexia in de proceskosten en de nakosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

algemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [gedaagde] .
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[gedaagde] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
de verklaring voor recht
4.4.
Dexia vordert onder meer een verklaring voor recht die ertoe strekt het niet-bestaan van een recht vast te stellen. In haar visie is zij, na verrekening van een door haar te betalen bedrag, niets meer aan [gedaagde] verschuldigd.
4.5.
[gedaagde] betwist dit en stelt nog een vordering op Dexia te hebben vanwege de advisering door een tussenpersoon en de schending van artikel 41 NR 1999 of artikel 25 NR 1995. Ook stelt [gedaagde] dat Dexia de overeenkomsten op een onjuist moment heeft beëindigd en dat Dexia nog een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is.
4.6.
In beginsel is het aan de schuldeiser van een vordering om te bepalen of en op welk moment hij zijn vordering in rechte geldend wil maken. Anderzijds dient het procesrecht er ook toe om bescherming te bieden aan een schuldenaar die jarenlang wordt genoodzaakt rekening te houden met een onduidelijke, mogelijk nog jegens hem geldend te maken vordering. Daartoe is in dit geval de door Dexia gevraagde verklaring voor recht een geëigend middel, gelet op de huidige stand van de jurisprudentie. Voor zover [gedaagde] een beroep doet op het afwachten van de jurisprudentie, wordt hij daarin niet gevolgd.
verjaring
4.7.
Dexia stelt dat een eventuele vordering van [gedaagde] inmiddels is verjaard. Dit verweer wordt niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
met betrekking tot de overeenkomsten II. en III.
tussenpersoon
4.8.
[gedaagde] heeft de overeenkomsten met de contractnummers [nummer 2] en [nummer 3] met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Spaaradvies Eurolife. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven.
Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.9.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [gedaagde] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [gedaagde] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [gedaagde] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [gedaagde] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [gedaagde] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.10.
[gedaagde] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[gedaagde] kende een financieel adviseur van Spaaradvies Eurolife, [adviseur] (hierna: de adviseur), vanuit het café en van voetbal. De adviseur had al aan meerdere bekenden van [gedaagde] de effectenleaseproducten van Bank Labouchere geadviseerd. De adviseur vroeg in 2000 of [gedaagde] ook interesse had in een financieel adviesgesprek. [gedaagde] was wel geïnteresseerd en zodoende is een afspraak gemaakt voor een huisbezoek. De adviseur heeft [gedaagde] vervolgens thuis bezocht. Hierbij werd onder meer besproken wat de financiële situatie en wensen waren van [gedaagde] . [gedaagde] gaf aan graag vermogen op te willen bouwen voor een financiële reserve in de toekomst. De adviseur gaf aan dat hij hier wel een product voor had. De adviseur adviseerde [gedaagde] om een Capital Effect overeenkomst van Bank Labouchere af te sluiten met een maandelijkse inleg van ongeveer NLG 100,-. Volgens de adviseur kon [gedaagde] hiermee aanzienlijk vermogen opbouwen voor een financiële reserve in de toekomst. De adviseur zette zijn advies kracht bij door te laten zien dat hij een Golf GTI had kunnen kopen door het geld wat hij vanuit de aandelen had verkregen. Vervolgens heeft de adviseur verteld wat voor rendement er uit dit soort overeenkomsten kwam en hij gaf hier voorbeelden bij van mensen uit de buurt die een paar jaar eerder deze contracten waren aangaan. Door het mooie beeld wat door de adviseur geschetst werd, en het feit dat [gedaagde] geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten had, vertrouwde [gedaagde] op de deskundigheid van de adviseur en is hij akkoord gegaan met het afsluiten van de Capital Effect overeenkomst. De aanvraag is toen door de adviseur geregeld en naar Bank Labouchere verzonden. De overeenkomst is op een later moment door [gedaagde] ondertekend. [gedaagde] heeft een Capital Effect overeenkomst afgesloten met een maandelijkse inleg van NLG 98,84.
Ongeveer een jaar later, omstreeks januari 2001, heeft [gedaagde] weer contact opgenomen met de adviseur. Naar aanleiding van de mooie rendementen die behaald werden met het Capital Effect en de dividenden die ontvangen werd door [gedaagde] , was hij opnieuw benieuwd naar zijn financiële mogelijkheden. Er is vervolgens nog een afspraak gemaakt voor een huisbezoek. Tijdens dit gesprek in 2001 werden de financiële situatie van [gedaagde] nogmaals doorgesproken. Tiemans gaf aan nog steeds te wens te hebben om vermogen op te bouwen voor de toekomst. Zodoende heeft de adviseur tijdens dit gesprek een nieuwe overeenkomst aan [gedaagde] aangeraden, ditmaal het Triple Effect. De adviseur adviseerde [gedaagde] om deze overeenkomst af te sluiten met een maandelijkse inleg van ongeveer NLG 250,-. [gedaagde] kreeg door de mooie verhalen van de adviseur het gevoel dat hij meer moest inleggen om meer geld uit de overeenkomst te krijgen en vertrouwde erop dat hij op deze wijze nóg meer vermogen voor een financiële reserve in de toekomst kon aanleggen. Dit werd ook nog eens door de adviseur benadrukt. De adviseur gaf namelijk aan dat hij met dit bedrag aan inleg zeker een mooi rendement zou behalen waarmee hij een financiële reserves kon aanleggen in de toekomst. Zodoende heeft [gedaagde] het advies wederom opgevolgd. De adviseur heeft de aanvraag voor het Triple Effect geregeld. De overeenkomst is weer op een later moment door [gedaagde] ondertekend. [gedaagde] heeft een Triple Effect overeenkomst afgesloten met een maandelijkse inleg van NLG 250,91. In geen van de contactmomenten heeft de adviseur [gedaagde] gewezen op de specifieke risico’s. Zo heeft de adviseur er niet op gewezen dat met de inleg de rentelasten voor een lening (de effectenleaseovereenkomsten) werden betaald en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomsten. Als [gedaagde] had geweten van deze risico’s en de daadwerkelijke constructie, had hij de overeenkomsten nooit afgesloten. Aangezien [gedaagde] geen beleggingservaring had en hij vertrouwde op de deskundigheid en de mooie verhalen van de adviseur, heeft hij de adviezen van de adviseur opgevolgd.
4.11.
[gedaagde] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, voor zover van belang, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van de overeenkomst van 6 april 2000 met contractnummer [nummer 2] op naam van [gedaagde] , genaamd ‘Capital Effect Maandbetaling’, voorzien van het adviseursnummer:
[adviseursnummer],
- een kopie van de overeenkomst van 9 januari 2001 met contractnummer [nummer 3] op naam van [gedaagde] , genaamd ‘Triple Effect Maandbetaling’, voorzien van het adviseursnummer:
[adviseursnummer],
- een kopie van een getekende verklaring van [adviseur] van 31 augustus 2021, waarin te lezen is:
‘(…).2. Klopt het dat u in het jaar 2000 werkzaam was bij Spaaradvies Eurolife? Hoelang heeft u hier gewerkt?
Ja, ongeveer een jaar. Iets meer of minder zou ook kunnen. Het was gevestigd in Noord­Brabant. We werkte daar in de regio.
3. Kunt u uw werkzaamheden omschrijven?
Allround advies geven over financiële zaken. Ik had vooral veel ervaring met bijvoorbeeld belastingaangiftes invullen. Ik had hiervoor als belastingadviseur ook gewerkt. Maar ook hypotheekadvies, of advies over verzekeringen en lijfrentes of advies over spaarproducten. Wij hadden wel verstand van allerlei financiële zaken.
4. Was het gebruikelijk dat u bij de klanten thuis kwam om te adviseren? (huisbezoek)
Meer op kantoor. Mensen konden dan binnenlopen voor advies over bijvoorbeeld spaarproducten. Ik kwam niet (vaak) bij mensen thuis op bezoek. Het was meer binnenlopen.(…).6. Heeft u tijdens u werkzaamheden ooit iemand van Dexia op kantoor gezien of contact gehad met iemand van Dexia?
Nee, geen contact met Dexia. Dat zou je aan de werkgever moeten vragen, die zou dit wel moeten weten.(…).13. Financiële situatie?
Ja, je kijkt wel naar de financiële situatie.
14. Financiële wensen?
Je bekijkt natuurlijk wat een geschikt product is voor verschillende wensen en situaties. (…).’.
4.12.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [gedaagde] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [gedaagde] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [gedaagde] en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [gedaagde] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia4.13. [gedaagde] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [gedaagde] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. [5] Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [gedaagde] , had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomsten met [gedaagde] , actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomsten met [gedaagde] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [gedaagde] door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.14. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [gedaagde] de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [gedaagde] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [gedaagde] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
conclusie4.15. Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] het door Dexia gevorderde bedrag, in ieder geval voor zover zij ziet op overeenkomst III. niet verschuldigd is en verder dat niet ten volle kan worden vastgesteld dat Dexia op grond van deze overeenkomsten niets meer aan [gedaagde] is verschuldigd. Wat Dexia nog wel aan [gedaagde] is verschuldigd kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheiddoor [gedaagde] , behoudens het daarin berekende fiscale voordeel, niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist.
[gedaagde] heeft bij conclusie van dupliek gesteld dat Dexia bij het fiscale voordeel niet ook het fiscale voordeel onder overeenkomst I. mag rekenen. Daarin wordt hij gevolgd. Hier staat immers enkel de schade in verband met overeenkomsten II. en III. ter discussie, zodat enkel het voordeel dat genoten is onder die overeenkomsten meegenomen dient te worden.
In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164).
4.16.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige verweren van [gedaagde] ten aanzien van overeenkomsten II. en III. niet inhoudelijk besproken te worden. Hetzelfde geldt voor het verzoek van [gedaagde] aan de rechtbank om gebruik te maken van de bevoegdheid ex artikel 22 Rv, omdat hij daar gelet op het voorgaande geen belang meer bij heeft.
met betrekking tot overeenkomst I.
onjuist moment van beëindiging4.17. Partijen zijn het erover eens dat de overeenkomst met contractnummer [nummer 1] op een onjuist moment beëindigd is. Dexia heeft bij conclusie van repliek een nieuwe eindafrekening opgesteld, welke door [gedaagde] niet langer is betwist, zodat van de juistheid daarvan uitgegaan wordt. Daaruit volgt dat [gedaagde] een bedrag van € 82,74 verschuldigd was aan restschuld. Volgens het Hofmodel zou tweederde hiervan voor rekening van Dexia komen en diende [gedaagde] dus slechts 1/3e deel hiervan, € 27,58, te betalen. Gelet op de verrekeningen via dividenden, die volgens Dexia in totaal € 2.397,64 heeft bedragen, resteert er geen door [gedaagde] te betalen bedrag. De vordering van Dexia met betrekking tot betaling door [gedaagde] is daarom niet toewijsbaar.
met betrekking tot alle overeenkomsten
buitengerechtelijke kosten4.18. Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.19.
De vorderingen van Dexia zullen worden toegewezen als na te melden. Omdat [gedaagde] inhoudelijk gelijk krijgt is Dexia aan te merken als de in overwegende mate in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00Totaal € 677,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten met contractnummers [nummer 2] , [nummer 1] en [nummer 3] niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is, nadat is overgegaan tot uitbetaling van de schadevergoeding als onder 4.15. weergegeven,
5.2.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] tot en met heden worden vastgesteld op € 677,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.3.
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 februari 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
typ: FM

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
5.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.