In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2024, in de zaak SGR 23/3121, is het verzoek van eiser om herziening van de invordering van een eindafrekening na afmelding als wanbetaler op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) afgewezen. Eiser had in zijn herzieningsverzoek, dat dateert van 8 september 2019, verzocht om terugbetaling van een bedrag van € 1.500,- dat eerder was ingevorderd door het Centraal Administratiekantoor (CAK). De rechtbank oordeelde dat eiser geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden had aangedragen die een herziening van het invorderingsbesluit rechtvaardigden. Eiser was in 2013 als wanbetaler aangemeld en had in 2017 een eindafrekening ontvangen van het CAK, waartegen hij bezwaar had gemaakt. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het CAK ten onrechte het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk had verklaard, maar in deze uitspraak werd de afwijzing van het herzieningsverzoek door het CAK in redelijkheid geacht. Eiser had geen nieuwe feiten aangedragen die de afwijzing konden onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat het CAK het verzoek om herziening terecht had afgewezen. Daarnaast werd eiser een schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, waarbij het CAK en de Staat ieder voor een deel verantwoordelijk werden gehouden voor de proceskosten.