ECLI:NL:RBDHA:2024:2531

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
NL24.5385
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling in het kader van uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, voldoende heeft gemotiveerd dat de uitzetting van eiser meer tijd zal vergen, omdat eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de duur van de bewaring op dat moment onvoldoende grond vormt om de belangenafweging in het voordeel van eiser te laten uitvallen.

De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij verweerder op 25 juli 2023 de maatregel van bewaring heeft opgelegd op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Op 16 januari 2024 heeft verweerder deze maatregel met maximaal twaalf maanden verlengd. Eiser heeft zijn beroep tegen dit verlengingsbesluit ingesteld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de gronden voor bewaring nog steeds van toepassing zijn. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf en er is een terugkeerbesluit uitgevaardigd.

De rechtbank heeft ook overwogen dat er zicht op uitzetting bestaat, ondanks de stelling van eiser dat dit niet het geval is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat verweerder voldoende voortvarend handelt in de uitzettingsprocedure en dat eiser niet actief meewerkt aan zijn uitzetting. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5385

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
v-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Wortel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Bouius).

Procesverloop

Verweerder heeft op 25 juli 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Bij besluit van 16 januari 2024 (het verlengingsbesluit) heeft verweerder de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000.
Verweerder heeft de rechtbank op 13 februari 2024 in kennis gesteld van het verlengingsbesluit. Een kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2024 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen in het detentiecentrum Rotterdam. Tevens is een tolk verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Verweerder moet in het verlengbesluit conform het beleid van paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) nagaan of er voldaan is aan de voorwaarden voor verlenging, of er nog voldoende gronden voor de bewaring zijn, of de bewaring voor de vreemdeling onevenredig bezwarend is en of er zicht op uitzetting bestaat. Als dit voldoende is gemotiveerd, wordt hiermee voldaan aan alle uit de Terugkeerrichtlijn en het arrest Mahdi voortvloeiende vereisten voor het nemen van een verlengingsbesluit.
Voorwaarden voor de verlenging van de maatregel
2. Volgens artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000 mag de maatregel van bewaring met twaalf maanden worden verlengd, onder meer als de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting. Naar oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat de uitzetting meer tijd zal vergen, op grond dat eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting. Door eiser is een kopie van zijn Oekraïense verblijfsvergunning en een kopie van een Frans document van zijn vader overgelegd. Niet is gebleken dat eiser zelf actie heeft ondernomen om aan (originele) documenten van de Marokkaanse autoriteiten te komen. De rechtbank is voorts van oordeel dat het verlengingsbesluit is genomen binnen de daarvoor gestelde termijn van zes maanden.
Grondslag
De rechtbank is van oordeel dat eiser nog steeds valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf en aan hem is een terugkeerbesluit uitgereikt.
Bewaringsgronden
3. In het verlengingsbesluit heeft verweerder overwogen dat eiser op 25 juli 2023 in bewaring is gesteld, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en/of omdat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft de volgende gronden voor bewaring uit artikel 5.1b van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) ten grondslag gelegd aan het besluit tot verlening van de bewaringstermijn:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
Het verlengingsbesluit verwijst naar de gronden van bewaring zoals opgenomen in de maatregel van 25 juli 2023. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan het verlengingsbesluit ten grondslag liggen niet heeft bestreden. De rechtbank is niet gebleken dat de gronden, zoals die eerder door de rechtbank zijn getoetst [1] , zich niet langer voordoen. Gelet hierop bestaat nog altijd het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, danwel de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Zicht op uitzetting en voortvarendheid
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. De Marokkaanse autoriteiten hebben op 26 oktober 2023 al te kennen gegeven dat geen match is gevonden op basis van eisers vingerafdrukken. Bij de nieuwe aanvraag voor een laissez-passer (lp) heeft verweerder een kopie van de Oekraïense verblijfsvergunning van eiser gevoegd, terwijl dit document al van meet af aan door eiser is overgelegd. Verweerder handelt niet voortvarend door het document in dit stadium te betrekken bij de lp-aanvraag. Eiser stelt dat de belangenafweging in zijn voordeel zou moeten uitvallen.
4.1.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat geen reactie is ontvangen van de Oekraïense universiteit, waardoor het niet gelukt is om een kopie van eisers Marokkaanse paspoort te verkrijgen.
4.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat zicht op uitzetting naar Marokko binnen redelijke termijn ontbreekt. Deze rechtbank heeft in de uitspraak van 25 januari 2024 reeds geoordeeld dat er voor verweerder voldoende reden was om op 2 januari 2024 een nieuwe lp-aanvraag te doen. [2] Dat een kopie van de Oekraïense verblijfsvergunning van eiser van meet af aan is overgelegd en niet eerder is gebruikt, maakt het voorgaande niet anders. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder kennelijk eerst heeft geprobeerd een kopie van het Marokkaanse identiteitsbewijs waarmee eiser zich zou hebben ingeschreven bij de Oekraïense Universiteit te achterhalen. Toen dat niet lukte of een reactie op de vraag uitbleef heeft verweerder besloten het kopie van de Oekraïense verblijfsvergunning te gebruiken voor een nieuwe lp-aanvraag. De rechtbank acht verder onvoldoende aanknopingspunten aanwezig om te concluderen dat de Marokko in algemene zin weigert om lp’s te verstrekken, of dat voor eiser in het bijzonder geen lp wordt afgegeven. Verder is de rechtbank niet gebleken dat eiser, zoals van hem wel mag worden verwacht, actief en volledig heeft meegewerkt aan zijn uitzetting. [3] Nu eiser zijn uitzetting belemmert is daarmee in beginsel het zicht op uitzetting al gegeven. Het komt voor rekening en risico van eiser dat de bewaring langer voortduurt, omdat hij niet aan zijn meewerkplicht voldoet.
4.3.
De rechtbank is voort van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. Verweerder rappelleert regelmatig op de lp-aanvraag en voert op regelmatige basis vertrekgesprekken met eiser.
5. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser waaruit blijkt dat hij niet wil terugkeren naar Marokko, is verweerder er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. [4]
6. De rechtbank overweegt dat de duur van de bewaring bij de belangenafweging moet worden betrokken. Naarmate de bewaring voortduurt, wordt het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld groter. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, dat hij geen medewerking verleent aan zijn verwijdering, dat uit eisers houding ook niet kan worden afgeleid dat hij voornemens is zijn medewerking te verlenen. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, oordeelt de rechtbank dat er geen feiten of omstandigheden zijn die, gelet op de duur van deze bewaring, voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn de bewaring bij een afweging van de belangen op te heffen. De duur van de bewaring vormt naar het oordeel van de rechtbank op dit moment onvoldoende grond om de belangenafweging in het voordeel van eiser te laten uitvallen. Door eiser zijn verder geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht waarin verweerder aanleiding had moeten zien voor de conclusie dat de bewaring niet langer kan voortduren.
7. De rechtbank ziet ook ambtshalve geen aanleiding voor het oordeel dat het verlengingsbesluit niet rechtmatig is.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr.A.E. Geçer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:11901.
2.De uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 25 januari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:822.
3.Zie de Afdelingsuitspraken van 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:85 en van 2 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2210.
4.De uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674.