In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, een derdelander van Marokkaanse nationaliteit, die eerder rechtmatig verblijf had in Oekraïne. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 25 juli 2023 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep op 4 augustus 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren in het detentiecentrum Rotterdam.
De rechtbank overwoog dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had zijn paspoort en andere documenten in Oekraïne achtergelaten en had niet aangetoond dat hij bij zijn inreis in Nederland beschikte over geldige reisdocumenten. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden 3a, 3b en 3d, evenals de lichte gronden 4c en 4d, voldoende waren om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. Eiser had niet voldoende meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit, en had zich gedurende anderhalf jaar niet gemeld bij de autoriteiten.
De rechtbank oordeelde verder dat verweerder voldoende voortvarend handelde in de uitzettingsprocedure en dat er zicht op uitzetting naar Marokko was. Eiser had geweigerd mee te werken aan de aanvraag van een laissez-passer en had geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.