ECLI:NL:RBDHA:2024:2511

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
NL23.38415
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en aanvang beslistermijn

In deze zaak heeft eiser, een Turkse nationaliteit, op 7 december 2023 beroep ingesteld tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat er volgens hem niet tijdig op zijn asielaanvraag is beslist. Eiser heeft op 28 juli 2022 een loopbrief ontvangen en op 27 november 2022 een asielaanvraag ingediend door het ondertekenen van het M35-H-formulier. De staatssecretaris heeft op 30 januari 2024 een verweerschrift ingediend, waar eiser op heeft gereageerd. De rechtbank heeft de zaak op 31 januari 2024 behandeld, maar eiser is niet verschenen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beslistermijn voor de asielaanvraag is aangevangen op de datum van ondertekening van het M35-H-formulier en niet op de datum van afgifte van de loopbrief. Dit betekent dat de beslistermijn op 27 februari 2024 verstrijkt. De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling van eiser prematuur was, omdat deze is gedaan voordat de beslistermijn was verstreken. Daarom is het beroep wegens niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.38415

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. E. Arslan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: drs. J.M. Sidler).

Inleiding

1. Eiser heeft op 7 december 2023 beroep ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet tijdig op zijn asielaanvraag heeft beslist.
1.1
Verweerder heeft op 30 januari 2024 een verweerschrift ingediend.
1.2
Eiser heeft op 30 januari 2024 op dit verweerschrift gereageerd en aanvullende gronden van beroep ingediend.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2024 op zitting behandeld
.Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande afmelding niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 1967 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiser is naar eigen zeggen op 22 juli 2022 Turkije uitgereisd en op 27 juli 2022 Nederland ingereisd. Eiser heeft zich vervolgens gemeld bij het Aanmeldcentrum Ter Apel en heeft daar op 28 juli 2022 de zogenoemde ‘loopbrief’ ontvangen.
2.1
Op 27 november 2022 heeft de vreemdelingenpolitie (AVIM) eiser gehoord ter vaststelling van zijn identiteit en heeft eiser door middel van het ondertekenen van het zogenoemde M35-H-formulier een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2.2
Op 9 februari 2023 heeft eiser zijn aanmeldgehoor gehad voor zijn asielaanvraag.
2.3
Op 21 november 2023 heeft eiser een ingebrekestelling naar verweerder verstuurd, waarin gesteld wordt dat de asielaanvraag op 28 juli 2022 is ingediend en dat de beslistermijn voor deze aanvraag op 28 oktober 2023 is afgelopen.
2.4
Vervolgens heeft eiser op 7 december 2023 beroep ingesteld wegens niet tijdig beslissen. Tot op heden is door verweerder nog niet op de asielaanvraag van eiser beslist.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
3. Eiser stelt in beroep dat de beslistermijn voor zijn asielaanvraag is gestart op 28 juli 2022, de dag dat aan hem de loopbrief is uitgereikt
.Eiser stelt vervolgens dat de beslistermijn voor zijn asielaanvraag na vijftien maanden is geëindigd op 28 oktober 2023. Verweerder is sinds die datum in verzuim en de ingebrekestelling van 21 november 2023 is daarom terecht en niet prematuur ingediend. Eiser heeft vervolgens meer dan twee weken later en dus niet prematuur beroep wegens niet tijdig beslissen ingesteld. Het beroep is daarom gegrond.
3.1
In het verweerschrift heeft verweerder gemotiveerd betoogd dat de uitspraak [1] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), over de status van de loopbrief in de Dublinprocedure niet betekent dat de loopbrief ook als begin van de beslistermijn van een asielaanvraag in Nederland heeft te gelden. Verweerder stelt dat het moment van ondertekening van het M35-H-formulier als start van de beslistermijn heeft te gelden en heeft ter onderbouwing van dit standpunt verwezen naar relevante bepalingen van de Procedurerichtlijn, de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) en jurisprudentie van de Afdeling en het Hof van Justitie. De recente uitspraak [2] van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, die oordeelt dat de datum van de loopbrief als ingangsdatum van de eerste verblijfsvergunning heeft te gelden, maakt het voorgaande volgens verweerder niet anders, nu het verzoek van verweerder om een voorlopige voorziening in het hoger beroep tegen deze uitspraak is toegewezen [3] en de toepassing van deze uitspraak daarmee tot zover is geschorst.
3.2
In de aanvullende gronden van beroep heeft eiser - onder verwijzing naar een notitie van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) van 18 januari 2023 - betoogd dat reeds bij het uiten van een asielwens de Procedurerichtlijn geactiveerd wordt en om die reden het moment van ‘doen’ van een asielverzoek als bedoeld in artikel 6 van de Procedurerichtlijn bepalend is voor het vaststellen van de ingangsdatum van een asielvergunning. Het hanteren van een ingangsdatum die later is dan het moment van het enkele uiten van de asielwens is in strijd met het declaratoire karakter van het vluchtelingschap, zoals bedoeld in artikel 13 van de Definitierichtlijn, enerzijds en het nuttig effect en de doelstelling van de Procedurerichtlijn anderzijds.
3.3
Verweerder heeft op zitting gemotiveerd gereageerd op de aanvullende beroepsgronden van eiser en gewezen op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem. [4]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Niet in geschil is dat besluit WBV 2022/22 [5] , houdende wijziging van de Vc, van toepassing is op de asielaanvraag van eiser en dat verweerder daarbij de beslistermijn voor deze asielaanvraag rechtmatig heeft verlengd tot maximaal vijftien maanden. Partijen twisten in beroep enkel over de vraag of de beslistermijn is aangevangen op de datum van de afgifte van de loopbrief óf op de datum van de ondertekening van het M35-H-formulier. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Juridisch kader
5. De beslistermijn voor asielaanvragen is vastgelegd in artikel 42, eerste lid, van de Vw. Deze bepaling luidt - voor zover voor deze zaak relevant - als volgt:
“Op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, (…), wordt binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.”
5.1
De rechtbank overweegt dat uit de formulering van deze wettelijke bepaling volgt dat de beslistermijn start op het moment van ontvangst van de asielaanvraag. Dit betekent dat de rechtbank moet beoordelen of bij afgifte van de loopbrief al sprake is van een ontvangen asielaanvraag of pas bij ondertekening van het M35-H-formulier.
5.2
Uit vaste jurisprudentie [6] van de Afdeling volgt dat voor de systematiek van de Vw geen van het algemene bestuursrecht afwijkend aanvraagbegrip wordt gehanteerd. Voor de uitleg van dit begrip dient dan ook aansluiting gezocht te worden bij het aanvraagbegrip zoals bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De bepalingen van afdeling 4.1.1 van de Awb over ‘de aanvraag’ zijn daarmee van overeenkomstige toepassing op asielaanvragen als bedoeld in artikel 28 van de Vw. Eén van de bepalingen van deze afdeling is artikel 4:2, eerste lid, van de Awb en luidt als volgt:
“De aanvraag wordt ondertekend en bevat ten minste:
de naam en het adres van de aanvrager;
de dagtekening;
een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.”
Naast deze vormvereisten is in artikel 37, eerste lid, van de Vw bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld kunnen worden over de wijze van indiening van asielaanvragen. In artikel 3.108c, eerste lid, van het Vb is bepaald dat indiening van een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd geschiedt op een door verweerder te bepalen wijze. Onder paragraaf A6 van de Vc is vervolgens bepaald dat voor een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd het zogenoemde M35-H-formulier wordt gebruikt.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat een asielaanvraag naar nationaal recht pas als ingediend - en daarmee door verweerder als ontvangen - beschouwd kan worden vanaf het moment dat het M35-H-formulier is ingevuld en ondertekend. Vanaf dat moment voldoet de aanvraag namelijk aan de wettelijke vereisten voor indiening.
5.4
De rechtbank is van oordeel dat deze nationaalrechtelijke eisen voor het indienen van asielaanvragen in lijn zijn met de Procedurerichtlijn. Artikel 42, eerste lid van de Vw betreft een implementatie van artikel 31, derde lid, van de Procedurerichtlijn. Dat artikel regelt de behandelingsprocedure voor een verzoek om internationale bescherming, waarmee naar Nederlands recht onder andere een aanvraag om een asielvergunning voor bepaalde tijd wordt bedoeld. [7] Het derde artikellid draagt de lidstaten van de Europese Unie op ervoor te zorgen dat de behandeling van een verzoek om internationale bescherming binnen zes maanden na indiening daarvan wordt afgerond, welke termijn onder bepaalde voorwaarden mag worden verlengd. Op grond van de Procedurerichtlijn begint de termijn voor afronding van een verzoek om internationale bescherming dus vanaf het moment van indiening. Uit artikel 6, tweede lid, van de Procedurerichtlijn volgt dat die richtlijn onderscheid maakt tussen het ‘doen’ (‘make’ in de Engelse taalversie) van een asielaanvraag, en het ‘indienen’ (‘lodge’ in de Engelse taalversie) van een dergelijke aanvraag. Het ‘indienen’ van de asielaanvraag mag op grond van artikel 6, derde lid, van de Procedurerichtlijn aan formele vereisten worden onderworpen, zoals indiening in persoon en op een aangewezen plaats. In artikel 6, vierde lid, van de Richtlijn is vervolgens bepaald dat sprake is van indiening, zodra de bevoegde autoriteiten een door de vreemdeling ingediend formulier of, indien voorgeschreven naar nationaal recht, een officieel rapport hebben ontvangen. Deze werkwijze komt overeen met de in rechtsoverweging 5.2 beschreven nationale regelgeving voor het indienen van asielaanvragen.
Wat is de status van de loopbrief?
6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat bij afgifte van de loopbrief nog geen sprake is van een ontvangen aanvraag als bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de Vw. Redengevend daarvoor is dat de loopbrief niet voldoet aan de wettelijke indieningsvereisten voor asielaanvragen. De rechtbank stelt namelijk vast dat de loopbrief niet volgens het model van het M35-H-formulier is opgemaakt. Op de loopbrief zijn enkel de door de vreemdeling zelf opgegeven personalia, de hoeveelheid bagage en een foto weergegeven. In de loopbrief wordt geen vergunning vermeld die wordt aangevraagd. Daarbij is dit document ook niet voorzien van een handtekening, maar is het een in zijn geheel door de IND opgesteld document. De rechtbank concludeert dat de loopbrief daarmee enkel fungeert als een bewijs dat de vreemdeling op het Aanmeldcentrum Ter Apel verschenen is.
Afdelingsuitspraak 21 september 2023
7. De recente uitspraak van de Afdeling, waarin geoordeeld is dat de claimtermijn voor Dublinclaimanten, gelet op artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening, aanvangt met afgifte van de loopbrief, doet aan het voorgaande geen afbreuk. Die termijn is de termijn waarbinnen een lidstaat waar een asielaanvraag is ingediend waarvoor een andere lidstaat verantwoordelijk is, die andere lidstaat kan verzoeken om de aanvrager over of terug te nemen. In deze zaak gaat het echter niet om de claimtermijn van de Dublinverordening, maar om de termijn waarbinnen op een asielaanvraag beslist moet worden. De rechtsregel die uit de uitspraak van de Afdeling voortvloeit heeft dan ook geen betekenis voor de asielaanvraag van eiser. Dit wordt bevestigd door het arrest
Mengesteabvan het Hof van Justitie. [8] Het Hof heeft daarin overwogen dat artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening - ondanks veel overeenkomsten - verschilt van artikel 6, vierde lid, van de Procedurerichtlijn, welke laatste bepaling - zoals beschreven in rechtsoverweging 5.4 van deze uitspraak - van belang is voor het bepalen van het begin van de beslistermijn van een asielaanvraag. Volgens het Hof van Justitie dienen beide bepalingen geplaatst te worden binnen de context van twee verschillende procedures, die elk hun eigen eisen hebben en met name wat betreft de termijnen aan verschillende regelingen zijn onderworpen, zoals volgt uit artikel 31, derde lid, van de Procedurerichtlijn.
Uitspraken zittingsplaatsen ’s-Hertogenbosch en Haarlem en notitie VWN
8. Ook de genoemde uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen ’s-Hertogenbosch en Haarlem en de notitie van VWN maken het voorgaande niet anders, alleen al omdat beide uitspraken en de notitie niet gaan over de bepaling van de aanvang van de beslistermijn voor een asielaanvraag, maar over de bepaling van de ingangsdatum van een verleende asielvergunning. Daar komt bij dat bij het opstellen van de Procedurerichtlijn het belang bij een voortvarende behandeling van een asielaanvraag is meegewogen. Het valt daarom niet in te zien hoe een verwijzing naar dit belang de specifieke regeling over de aanvang van de beslistermijn zoals vastgelegd in artikel 31, derde lid, van diezelfde Procedurerichtlijn opzij zou kunnen zetten.
Conclusie over de aanvang van de beslistermijn
9. In antwoord op de hoofdvraag van dit geschil is de rechtbank van oordeel dat de beslistermijn voor asielaanvragen zoals bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de Vw aanvangt met het ondertekenen van het daartoe bestemde M35-H-formulier en niet met afgifte van de loopbrief.
Toepassing van de conclusie over de aanvang van de beslistermijn op het beroep
10. De rechtbank komt vervolgens toe aan de vraag wat het oordeel over de aanvang van de beslistermijn betekent voor het beroep.
10.1
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag, kan een belanghebbende daartegen in beroep gaan. Voordat een dergelijk beroep kan worden ingesteld, moet deze belanghebbende schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat het in gebreke is tijdig een besluit te nemen. Als er twee weken na de ingebrekestelling nog steeds geen besluit is genomen door het bestuursorgaan, dan kan de betrokkene beroep wegens niet tijdig beslissen instellen bij de rechtbank. [9]
10.2
Met inachtneming van rechtsoverweging 9 van deze uitspraak stelt de rechtbank vast dat de beslistermijn voor de asielaanvraag van eiser aangevangen is op
27 november 2022, de dag waarop eiser zijn verzoek om internationale bescherming met het M35-H-formulier heeft ondertekend en ingediend bij verweerder. Uitgaande van de maximaal verlengde beslistermijn van vijftien maanden stelt de rechtbank vervolgens vast dat de beslistermijn voor eisers asielaanvraag verstrijkt op 27 februari 2024.
10.3
Daarmee staat vast dat verweerder op 21 november 2023 prematuur in gebreke is gesteld. Met een premature ingebrekestelling is niet voldaan aan de vereisten [10] voor het instellen van een beroep wegens niet tijdig beslissen. Het beroep wegens niet tijdig beslissen dient daarom niet-ontvankelijk verklaard te worden.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep wegens niet tijdig beslissen is niet-ontvankelijk, omdat dit beroep is ingesteld op een moment dat de beslistermijn voor eisers asielaanvraag nog niet verlopen was. Op grond van dit beroep bestaat voor de rechtbank geen aanleiding om verweerder op te dragen om alsnog een besluit op de asielaanvraag van eiser te nemen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, voorzitter, mr. M.J.L. van der Waals en mr. drs. J. de Vries, leden, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 21 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3569, rechtsoverwegingen 9.1 en 9.2.
2.Zie de uitspraak van 11 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:21115.
3.Zie de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 19 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:179.
4.Zie de uitspraak van 19 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:15961.
5.Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 21 september 2022, nummer WBV 2022/22, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 28 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2098 en ECLI:NL:RVS:2018:2157, rechtsoverweging 3.1.
7.Dit volgt onder andere uit de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW4264, rechtsoverwegingen 2.8.4 en 2.8.5.
8.Zie het arrest van 26 juli 2017, ECLI:EU:C:2017:587, zaaknummer C-670/16, rechtsoverwegingen 99-102.
9.Zie artikel 6:2, aanhef en onder b, artikel 6:12, eerste en tweede lid, en artikel 8:1 van de Awb.
10.Op grond van artikel 6:12, tweede lid van de Awb.