Procesverloop
Eiser heeft zich op 3 augustus 2022 in Ter Apel gemeld. Op 3 september 2023 heeft hij zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) ondertekend.
Op 7 februari 2023 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Eiser heeft vervolgens op 16 februari 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Op 6 maart 2023 heeft eiser verweerder opnieuw in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag en op 24 maart 2023 nogmaals beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Bij besluit van 26 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder alsnog op de aanvraag beslist en deze ingewilligd. Verweerder heeft de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend van 3 september 2022 tot 3 september 2027.
De gemachtigde van eiser heeft zijn beroep bij brief van 3 juli 2023 gehandhaafd en aanvullende gronden ingediend gericht tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft op 12 september 2023 een verweerschrift ingediend. Eiser heeft daarop op 13 september 2023 gereageerd. Verweerder heeft vervolgens op 20 september 2023 een aanvullend verweerschrift ingediend. Eiser heeft op 20 oktober 2023 aanvullende gronden ingediend. Verweerder heeft op 24 oktober 2023, op verzoek van de rechtbank, een aanvullend verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Ten aanzien van de beroepen voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit
1. Eiser heeft ter zitting het beroep van 16 februari 2023 ingetrokken. Eiser heeft ook het beroep van 24 maart 2023 ingetrokken voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Deze behoeven dan ook geen bespreking meer.
2. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft op grond van het bepaalde in artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede betrekking op het besluit van 26 juni 2023.
Ten aanzien van het beroep tegen het besluit op de aanvraag
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de datum van ondertekening van de aanvraag hanteert als ingangsdatum van de aan hem verleende verblijfsvergunning. Hij betoogt dat hij op 3 augustus 2022 in Ter Apel bij het uiten van zijn asielwens een loopbrief heeft gekregen met de datum waarop hij zijn aanvraag zou kunnen indienen. Deze loopbrief heeft te gelden als bewijs dat eiser een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Bij inwilliging van de aanvraag moet dan ook de datum van de loopbrief de ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning zijn. Eiser verwijst ter onderbouwing van zijn beroep naar het arrest Mengesteabvan het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) van 26 juli 2017 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 21 september 2023.
4. Verweerder stelt dat niet moet worden uitgegaan van de datum van de loopbrief. Op dat moment was de aanvraag immers nog niet ingediend. Eisers beroep op het arrest Mengesteab kan niet slagen omdat het in dat arrest ging om de uitleg van artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening. Verweerder ziet zich in dit standpunt gesteund door de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 27 juli 2023. Verweerder heeft verder verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 28 juli 2023waarin is overwogen dat uit het arrest Mengesteab volgt dat artikel 6 van de Procedurerichtlijn en artikel 20 van de Dublinverordening van elkaar verschillen; het gaat om twee verschillende procedures die elk hun eigen eisen stellen en met name wat betreft de termijnen aan verschillende regelingen zijn onderworpen. Voor wat betreft eisers beroep op de uitspraak van de Afdeling van 21 september 2023 wijst verweerder er op dat uit die uitspraak niet is af te leiden dat de Afdeling meent dat de gevolgen van deze uitspraak verder strekken dan enkel Dublinzaken. Niet is gebleken dat de Afdeling hiermee ook terugkomt op bestendige rechtspraak over artikel 6 van de Procedurerichtlijn.Volgens verweerder is met het melden met de wens om een asielaanvraag in te dienen en het daarop ontvangen van een loopbrief nog geen sprake van een asielaanvraag in de zin van artikel 6, tweede en derde lid, van de Procedurerichtlijn en artikel 36 van de Vw 2000. Door verweerder wordt er nadrukkelijk op gewezen dat er verschillen in bewoordingen zitten tussen artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening en artikel 6 van de Procedurerichtlijn. Verweerder acht ook van belang dat in artikel 6 van de Procedurerichtlijn verschillende fases worden beschreven tot de asielaanvraag daadwerkelijk is ingediend en dat die in lijn zijn met de nationale procedure.
5. De rechtbank overweegt het volgende.
6. Artikel 20 van de Dublinverordening luidt, voor zover van belang, als volgt:
(…)
2. Een verzoek om internationale bescherming wordt geacht te zijn ingediend vanaf het tijdstip waarop de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat een door de verzoeker ingediend formulier of een door de autoriteiten opgesteld proces-verbaal hebben ontvangen.
(…)
7. In artikel 6 van de Procedurerichtlijn is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
(…)
2. De lidstaten zorgen ervoor dat een persoon die een verzoek om internationale bescherming heeft gedaan, daadwerkelijk de mogelijkheid heeft om het zo snel mogelijk in te dienen. (…)
3. Onverminderd lid 2 kunnen de lidstaten eisen dat verzoeken om internationale bescherming persoonlijk en/of op een aangewezen plaats worden ingediend.
4. Niettegenstaande lid 3 wordt een verzoek om internationale bescherming geacht te zijn ingediend zodra de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat een door een verzoeker ingediend formulier, of, indien voorgeschreven naar nationaal recht, een officieel rapport, hebben ontvangen.
(…)
8. In het arrest Mengesteab, overweging 103, heeft het Hof van Justitie overwogen dat artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening aldus moet worden uitgelegd dat een verzoek om internationale bescherming wordt geacht te zijn ingediend wanneer een door een overheidsinstantie opgesteld document dat geldt als bewijs dat een derdelander om internationale bescherming heeft verzocht, is ontvangen door de instantie die is belast met de uitvoering van de verplichtingen die uit genoemde verordening voortvloeien en in voorkomend geval ook wanneer alleen de belangrijkste inlichtingen in een dergelijk document, maar niet het document zelf of een afschrift daarvan, door die instantie zijn ontvangen.
9. In haar uitspraak van 21 september 2023 heeft de Afdeling geoordeeld dat een loopbrief kan worden beschouwd als een door een overheidsinstantie opgesteld document dat als bewijs geldt dat een vreemdeling om internationale bescherming heeft verzocht. Omdat een loopbrief wordt afgegeven bij de aanmeldbalie van de IND, is de instantie die belast is met de uitvoering van de verplichtingen die uit de Dublinverordening voortvloeien, te weten de IND, hiermee langs die weg bekend. Dit betekent dat een vreemdeling ten tijde van de afgifte van een loopbrief geacht wordt een verzoek om internationale bescherming in de zin van artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening te hebben ingediend.
10. Tussen partijen is niet in geschil dat het moment van de indiening van de asielaanvraag leidend is voor de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De zaak draait om de vraag wanneer de asielaanvraag moet worden geacht te zijn ingediend.
11. Naar het oordeel van de rechtbank is dat in het geval van eiser 3 augustus 2023. Eiser heeft zijn verzoek om internationale bescherming gedaan op 3 augustus 2023 en dat is getuige de loopbrief die eiser ter bevestiging hiervan heeft ontvangen diezelfde dag geregistreerd. Door de Afdeling is in de uitspraak van 21 september 2023 geoordeeld dat een loopbrief kan worden beschouwd als een door een overheidsinstantie opgesteld document dat als bewijs geldt dat een vreemdeling om internationale bescherming heeft verzocht. Ten gevolge hiervan wordt met de afgifte van de loopbrief een vreemdeling geacht een verzoek om internationale bescherming te hebben ingediend in de zin van artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening.
11. Anders dan verweerder ziet de rechtbank geen grond om te oordelen dat dit voor een verzoek om internationale bescherming in de zin van artikel 6 van de Procedurerichtlijn anders zou zijn. Daartoe overweegt de rechtbank dat in de Engelstalige versie van zowel artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening als artikel 6, derde en vierde lid, van de Procedurerichtlijn wordt gesproken over “lodge” als het gaat om de indiening van een verzoek om internationale bescherming. Ook wordt er zowel in artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening als artikel 6, vierde lid, van de Procedurerichtlijn gesproken over een “report”. De rechtbank ziet geen reden om te concluderen dat aan het in artikel 6, vierde lid, van de Procedurerichtlijn genoemde “report” een andere betekenis moet worden toegekend dan aan het “report” zoals omschreven in artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening, temeer daar de Dublinverordening en de Procedurerichtlijn regelingen zijn die beide deel uitmaken van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel.
13. Anders dan de Nederlandse vertaling van artikel 6, vierde lid van de Procedurerichtlijn doet vermoeden, is niet vereist dat in het nationale recht is
voorgeschrevendat het verzoek om internationale bescherming met een officieel rapport kan worden ingediend. Uit zowel de Engelse tekst van dit artikel als uit het arrest Mengesteab, overweging 101, volgt dat artikel 6, vierde lid, van de Procedurerichtlijn verschilt van artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening omdat in artikel 6, vierde lid, van de Procedurerichtlijn enkel rekening kan worden gehouden met een door de autoriteiten opgesteld document indien het nationale recht daarin
voorziet. Naar het oordeel van de rechtbank voorziet het nationale recht in deze mogelijkheid. Dat licht de rechtbank hierna toe.
14. Uit de hierboven aangehaalde uitspraak van de Afdeling volgt dat een “report”, in dit geval de loopbrief, geldt als bewijs van het doen van een verzoek om internationale bescherming en dat de vreemdeling daarmee geacht wordt een verzoek om internationale bescherming te hebben ingediend. Zoals hierboven is overwogen, wordt een loopbrief afgegeven bij de aanmeldbalie van de IND. De IND is aldus bekend met het verzoek. De IND is de instantie die belast is met de beoordeling van asielaanvragen. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt in artikel 1:3 dat aanvraag wordt gedefinieerd als het verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen. Het nationale recht voorziet in de mogelijkheid een incomplete aanvraag in te dienen die op een later moment wordt aangevuld, in welk geval de datum van de incomplete aanvraag geldt als aanvraagdatum. De rechtbank ziet zich in dat oordeel gesteund door de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2018.
15. De rechtbank is daarom van oordeel dat het verzoek om internationale bescherming dat eiser heeft geuit op 3 augustus 2022 moet worden aangemerkt als aanvraag die eiser heeft aangevuld op 3 september 2022 met het formulier M35-H. Verweerder is bij de inwilliging van eisers asielaanvraag ten onrechte uitgegaan van 3 september 2023 als ingangsdatum van de verblijfsvergunning. Het beroep is gegrond. Hetgeen eiser voor het overige heeft aangevoerd behoeft daarom geen bespreking meer.
16. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover het betreft de ingangsdatum van de verleende vergunning. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien, zoals bedoeld in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt dat de aan eiser verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als ingangsdatum 3 augustus 2022 heeft, de datum dat de asielwens van eiser is geregistreerd door verweerder en aan hem een loopbrief is afgegeven. De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning loopt dus van 3 augustus 2022 tot 3 augustus 2027.
17. Verder veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.