ECLI:NL:RBDHA:2024:22993

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
NL24.30000 en NL24.30001
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van Dublinverordening met betrekking tot de meerderjarigheid van eiser

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 september 2024, met zaaknummers NL24.30000 en NL24.30001, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Syrische nationaliteit en geboren op 2 januari 2007, heeft asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag is door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft eerder op 25 juli 2024 een mondelinge uitspraak gedaan waarin het beroep van eiser gegrond werd verklaard, maar de minister heeft de aanvraag opnieuw afgewezen op basis van de geboortedatum die in Kroatië geregistreerd staat, namelijk 1 mei 2004, waardoor eiser als meerderjarig wordt beschouwd.

De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser zijn minderjarigheid niet heeft aangetoond. Eiser heeft een persoonlijk uittreksel overgelegd, maar de rechtbank concludeert dat dit document niet als identificerend kan worden beschouwd, omdat het niet voldoet aan de vereisten die zijn neergelegd in de Vreemdelingencirculaire. De rechtbank wijst erop dat de informatie op het uittreksel niet overeenkomt met de verklaringen van eiser, wat de minister in staat stelde om te twijfelen aan de echtheid van de documenten.

De rechtbank bevestigt dat de minister zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft kunnen beroepen, wat inhoudt dat de minister mag vertrouwen op de naleving van mensenrechtenverdragen door andere lidstaten, in dit geval Kroatië. Eiser heeft niet aangetoond dat er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die een overdracht aan Kroatië onevenredig hard zouden maken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er inmiddels uitspraak is gedaan in het beroep. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.30000 en NL24.30001
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiser/verzoeker], V-nummer: [V-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. A. Kortrijk),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. L.E. Beket).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 29 juli 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 26 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag 1] 2007. Eiser heeft op 2 januari 2024 asiel aangevraagd in Nederland. Verweerder heeft met het besluit van 31 mei 2024 de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan. [1] Verweerder gaat namelijk uit van eisers geboortedatum zoals die geregistreerd is in Kroatië, namelijk 1 mei 2004, waardoor eiser volgens verweerder niet minderjarig is. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
3. Deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, heeft bij mondelinge uitspraak van 25 juli 2024 [2] het beroep gegrond verklaard en het besluit van 31 mei 2024 vernietigd omdat verweerder in het besluit niet was ingegaan op een persoonlijk uittreksel dat eiser ter onderbouwing van zijn geboortedatum had ingebracht. Met het bestreden besluit van 29 juli 2024 heeft verweerder de aanvraag opnieuw niet in behandeling genomen omdat eiser kort samengevat zijn minderjarigheid niet aannemelijk heeft gemaakt met het persoonlijke uittreksel, verweerder voor Kroatië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en er ook geen redenen zijn om eisers aanvraag in behandeling te nemen.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
4. Volgens eiser heeft verweerder zijn aanvraag ten onrechte niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Verweerder mag eiser niet overdragen aan Kroatië, omdat hij minderjarig is. [3] Verweerder werpt ten onrechte tegen dat eiser zijn minderjarigheid niet heeft aangetoond nu eiser een echt bevonden individueel uittreksel heeft overgelegd waaruit volgt dat hij minderjarig is. Verweerder stelt zich ten onrechte op het standpunt dat dit geen identificerend document betreft. Bij mondelinge uitspraak van 25 juli 2024 heeft de rechtbank Middelburg namelijk vastgesteld dat het persoonlijke uittreksel echt is bevonden en dat het voldoet aan de vereisten die beleid en jurisprudentie daaraan stellen. Daarbij wordt ook verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank van 9 april 2024 [4] en een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 11 april 2023. [5] Het persoonlijke uittreksel had in ieder geval aanleiding moeten geven voor verweerder om nader onderzoek te doen naar eisers leeftijd. Verder kan verweerder voor Kroatië ook niet uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder is gehouden om nader onderzoek te doen naar de situatie van Dublinterugkeerders. Uit openbare landeninformatie [6] blijkt namelijk dat er sprake is van een enorm tekort aan opvangplekken in Kroatië en dat geen onderscheid wordt gemaakt tussen Dublinterugkeerders en reguliere asielzoekers waardoor niet kan worden uitgesloten dat ook zij te maken zullen krijgen met structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem van Kroatië. Daarbij heeft eiser verwezen naar het arrest van het Hof [7] van 29 februari 2024 (hierna: arrest X) [8] en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 17 juli 2024. [9] Verweerder had eisers aanvraag bovendien onverplicht in behandeling moeten nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Omdat eiser in Kroatië niet menswaardig is behandeld, zou een overdracht namelijk getuigen van onevenredige hardheid. Eiser verwijst daarbij naar uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 10 november 2023 [10] en 19 december 2023. [11] Deze uitspraken dateren van na de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 13 september 2023 [12] waarin is geoordeeld dat verweerder voor Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Minderjarigheid
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser zijn gestelde minderjarigheid niet heeft aangetoond. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat twijfel is ontstaan over eisers minderjarigheid omdat de AVIM [13] heeft geconcludeerd dat eiser evident minderjarig is en de IND [14] heeft geconcludeerd dat eiser evident meerderjarig is. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder nader onderzoek gedaan waaruit is gebleken dat de Kroatische autoriteiten 1 januari 2004 als geboortedatum hebben geregistreerd voor eiser. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel van deze geregistreerde geboortedatum mag uitgaan.
5.1.
Verweerder heeft verder mogen betrekken dat eiser ter onderbouwing van zijn minderjarigheid een persoonlijk uittreksel en foto’s van een familie uittreksel overgelegd. Verweerder beschouwt dit persoonlijke uittreksel niet als identificerend document, omdat het niet voldoet aan de vereisten die zijn neergelegd in paragraaf C1/4.2.2.2. van de Vc [15] omdat niet is gebleken dat het document in Syrië wordt erkend als een identiteitsdocument dan wel als zodanig gebruikt wordt in het maatschappelijk verkeer. Hoewel verweerder het persoonlijke uittreksel niet beschouwt als een identificerend document is het document wel door Bureau Documenten onderzocht en meegewogen in de beoordeling. Uit het bestreden besluit volgt dat Bureau Documenten het persoonlijke uittreksel positief heeft beoordeeld op echtheid maar dat er geen uitspraken kunnen worden gedaan over de opmaak, afgifte en inhoud. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hier geen uitspraken over kunnen worden gedaan, omdat niet gecontroleerd kan worden welke documenten zijn overgelegd ter verkrijging van het document en dat uit het algemeen ambtsbericht van 2022 [16] volgt dat fraude met documenten veelvuldig voorkomt in Syrië. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat deze motivering in strijd is met de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 25 juli 2024 nu hierin is overwogen dat het document echt is bevonden, wat niet door verweerder wordt betwist, en dat het document voldoet aan de vereisten zoals neergelegd in paragraaf C1/4.3. van de Vc, terwijl verweerder in het besluit heeft gemotiveerd dat het persoonlijke uittreksel niet voldoet aan de nadere vereisten die zijn neergelegd in paragraaf C1/4.2.2.2. van de Vc.
5.2.
Bovendien heeft verweerder er terecht op gewezen dat de informatie op het persoonlijke uittreksel niet overeenkomt met eisers eigen verklaringen waardoor verweerder niet kan vaststellen of het document betrekking heeft op eiser zelf. Eiser heeft namelijk zelf bij zijn aanvraag verklaard dat hij geboren is op [geboortedag 1] 2007 terwijl op het persoonlijke uittreksel is vermeld dat hij geboren is op [geboortedag 2] 2007. Ook is niet in geschil dat eiser heeft verklaard dat hij geboren is in Aleppo terwijl op het persoonlijke uittreksel Alzeyara wordt vermeld als geboorteplaats. Eiser heeft geen deugdelijke verklaring gegeven voor dit verschil. Verweerder heeft aan deze documenten daarom niet de waarde hoeven hechten die eiser wenst. De foto’s van het familie uittreksel die eiser in beroep heeft overgelegd kunnen aan het voorgaande niet afdoen nu eiser hiermee nog steeds geen verklaring heeft gegeven voor het verschil in zijn eigen verklaringen en de informatie die op de overgelegde documenten wordt vermeld.
5.3.
Het beroep dat eiser heeft gedaan op de uitspraak van deze rechtbank van 9 april 2024 leidt niet tot een ander oordeel, omdat dit geen vergelijkbare zaak betreft. In die zaak is de meerderjarigheid van de vreemdeling zonder nader onderzoek vastgesteld en bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder in die zaak onvoldoende had gemotiveerd waarom het persoonlijke uittreksel niet als identificerend document wordt gezien dat zijn gestelde geboortedatum zou kunnen onderbouwen. Verweerder heeft dit, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in deze zaak wel voldoende heeft gemotiveerd. Eisers beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 11 april 2023, slaagt ook niet. In die zaak had verweerder de meerderjarigheid van de vreemdeling ook zonder nader onderzoek vastgesteld en bovendien de geboorteakte terzijde geschoven terwijl verweerder in deze zaak informatie heeft opgevraagd bij de autoriteiten van Bulgarije en Kroatië en bovendien het persoonlijke uittreksel op echtheid heeft onderzocht en heeft meegewogen in de beoordeling. De rechtbank is daarom met verweerders eens dat niet valt in te zien welk aanvullend leeftijdsonderzoek nog verricht zou moeten worden nu al nader onderzoek is gedaan en eiser de gelegenheid heeft gekregen zijn gestelde minderjarigheid met documenten te onderbouwen.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder in beginsel erop mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [17] of artikel 4 van het Handvest. [18]
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat de hoogste bestuursrechter heeft geoordeeld dat verweerder voor Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgegaan. [19] De hoogste bestuursrechter heeft dit oordeel nadien diverse keren bevestigd, bijvoorbeeld in de uitspraak van 17 mei 2024. [20] Het beroep dat eiser heeft gedaan op de AIDA-Landenrapporten van 2022 en 2023, de brief van VluchtelingenWerk Nederland van 13 juni 20234 en de brief van het CPS van 19 januari 2024, leidt niet tot een ander oordeel nu hieruit geen wezenlijk ander beeld van de situatie van Dublinclaimanten in Kroatië blijkt dan uit de informatie die door de hoogste bestuursrechter in de uitspraak van 13 september 2024 al is meegewogen. Ten aanzien van de informatie uit de overgelegde stukken dat er een beperkt aantal opvangplekken is in Kroatië, heeft verweerder aangevoerd dat hier niet direct uit kan worden afgeleid dat er onvoldoende opvangplekken zijn. Volgens verweerder is in de overgelegde rapporten geen rekening gehouden met de omstandigheid dat Kroatië een ‘doorreisland’ is en dat daarom het aantal geregistreerde asielaanvragen niet leidend kan zijn voor de vraag of er voldoende opvangplekken zijn. Eiser heeft dit standpunt van verweerder onvoldoende betwist. Verder heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser zelf niet heeft geklaagd bij de Kroatische autoriteiten en dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat dit onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
Artikel 17 van de Dublinverordening
7. Op grond van artikel 17 van de Dublinverordening mag verweerder asielaanvragen onverplicht aan zich trekken. Een dergelijke discretionaire bepaling toetst de bestuursrechter volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter zeer terughoudend. Volgens het beleid van verweerder in onderdeel C2/5 van de Vc wordt van deze bevoegdheid onder meer gebruik gemaakt in het geval van bijzondere, individuele omstandigheden die getuigen van onevenredige hardheid.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in dit geval kunnen beslissen om de aanvraag niet aan zich te trekken. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser niet heeft onderbouwd dat er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die ertoe leiden dat een overdracht onevenredig hard is. Voor zover eiser aanvoert dat deze gelegen zijn in zijn eerdere ervaringen in Kroatië overweegt de rechtbank dat eiser zeer summier heeft verklaard over de omstandigheden van zijn verblijf aldaar. Daaruit kan daarom niet worden afgeleid dat een overdracht in het geval van eiser onevenredig hard is. Indien eiser wenst aan te voeren dat hij slachtoffer is geworden van een pushback, overweegt de rechtbank dat dit niet kan worden aangemerkt als een bijzondere, individuele omstandigheid die ertoe leidt dat een overdracht aan Kroatië getuigt van onevenredige hardheid. De hoogste bestuursrechter heeft namelijk geoordeeld dat omstandigheden die betrekking hebben op de vraag of er concrete aanwijzingen zijn dat Kroatië zijn internationale verplichtingen niet nakomt, niet ook van belang kunnen zijn bij de vraag of sprake is bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat een overdracht getuigt van onevenredige hardheid. [21]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder eisers aanvraag op goede gronden niet in behandeling heeft genomen.
9. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [22]
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Op grond van artikel 8, vierde lid, van de Dublinverordening (Dvo).
6.Zie het AIDA- Landenrapport Kroatië (2022 update), het AIDA-Landenrapport Kroatië (2023 update), de brief van VluchtelingenWerk Nederland van 13 juni 2024 en de brief van het Centre for Peace Studies (CPS) van 19 januari 2024.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie.
8.ECLI:EU:C:2024:195.
13.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
14.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
15.Vreemdelingencirculaire 2000.
16.Zie pagina 35 van het Algemeen Ambtsbericht Syrië van mei 2022.
17.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
18.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
19.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411.
21.Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3164.
22.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.