ECLI:NL:RBDHA:2024:2269

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
23 februari 2024
Zaaknummer
AWB - 22 _ 7502
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking en aanslag onroerende-zaakbelastingen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een WOZ-beschikking en de daarop gebaseerde aanslag onroerende-zaakbelastingen. Eiser, eigenaar van een rijwoning uit 1961, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn woning, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 374.000. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en voerde aan dat hij niet alle relevante stukken had ontvangen in de bezwaarfase, wat volgens hem in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was en dat de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar waren met de woning van eiser. De rechtbank verwierp de stellingen van eiser over de schending van de toezendplicht en de motivering van de uitspraak op bezwaar. Eiser had in de bezwaarfase een andere gemachtigde, waardoor de verantwoordelijkheid voor het ontvangen van de stukken bij hem lag. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat de waarde van de woning en de aanslag correct waren vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/7502

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser(gemachtigde: mr. A. Bakker),

en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking van 28 februari 2022 (de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 1] , [plaats] (de woning), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2021 (de waardepeildatum) voor het jaar 2022 vastgesteld op € 374.000. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan eiser opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelastingen eigenaar voor het jaar 2022 (de aanslag).
Eiser heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. Gelet op artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ wordt dit bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen de aanslag.
Bij uitspraak op bezwaar van 12 oktober 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2024. Namens eiser heeft zijn gemachtigde aan de zitting deelgenomen door middel van een videoverbinding. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] .

Overwegingen

1. Eiser is eigenaar van de woning. De woning is een rijwoning uit 1961 met berging. Het gebruiksoppervlak van de woning is ongeveer 109 m². Het grondoppervlak is ongeveer 139 m².
2.
In geschil is de waarde van de woning op waardepeildatum. Eiser bepleit een waarde van € 334.000. Daartoe voert hij – samengevat – aan dat op grond van artikel 6:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de stukken uit de bezwaarfase verzonden dienen te worden naar de gemachtigde. Eiser stelt dat de stukken die ter inzage lagen op de voet van artikel 7:4, vierde lid van de Awb naar eiser verzonden dienen te worden. Er sprake is van schending van het motiveringsbeginsel, omdat de uitspraak op bezwaar niet deugdelijk is gemotiveerd aangezien niet volledig is weergeven wat er is besproken in het hoorgesprek. Verder geeft eiser aan dat hij geen taxatieverslag heeft ontvangen en stelt hij zich op het standpunt dat verweerder het taxatieverslag aan eiser had moeten toezenden. Met betrekking tot de waardering van de woning is er onvoldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de woning en referentieobjecten. Daarbij bestrijdt eiser dat de inhoud van de woning en de inhoud en oppervlakte van de referentieobjecten goed zijn berekend. Voorts geeft eiser aan dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt op welke wijze de verkoopcijfers zijn geïndexeerd. Tot slot stelt eiser dat de bouwtekeningen en de iWOZ-kaarten behoren tot de stukken zoals bedoeld in artikel 8:42 van de Awb en verzoekt hij verweerder deze te overleggen.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerder een taxatieverslag en een matrix overgelegd. In de matrix is de waarde van de woning bepaald op € 374.000.
Toezendplicht
4. Volgens eiser heeft verweerder in de bezwaarfase ten onrechte geen taxatiematrix en grondstaffel verstrekt en hij verzoekt in dit kader om een proceskostenvergoeding. Vast staat dat eiser in de bezwaarfase een verzoek heeft gedaan tot het verstrekken van:
 de grondstaffel;
 de KOUDV-factoren en de bijbehorende cijfermatige correcties;
 de waarde van de deelobjecten; en
 minstens zes referentiewoningen.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de gehanteerde KOUDV-factoren verstrekt. In de beroepsfase heeft verweerder de (matrix met) grondstaffel overgelegd.
5. Verweerder is niet verplicht om de cijfermatige correcties van de KOUDV-factoren, de waarde van de deelobjecten en minstens zes referentiewoningen aan eiser te verstrekken omdat dit geen gegevens zijn die onder de toezendplicht van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ vallen. Waarderen is geen exacte wetenschap en het beoordelen van de juistheid van de waarde gaat niet over de vraag of de samenstellende onderdelen van het object op de juiste bedragen zijn vastgesteld of het vaststellen van de juiste bedragen van verschillen in KOUDV-factoren, maar om de beoordeling van de WOZ-waarde als geheel. [1] Daarentegen is de grondstaffel wel een gegeven dat ten grondslag ligt aan de vastgestelde waarde en waartoe eiser in de bezwaarfase een voldoende specifiek verzoek heeft gedaan. Artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ is dan ook (alleen) geschonden voor zover het de grondstaffel betreft. [2] Eiser heeft in beroep alsnog kennis kunnen nemen van de grondstaffel en heeft deze kunnen betwisten. De rechtbank passeert het gebrek daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
6. De rechtbank ziet gelet op de omstandigheden in deze zaak geen aanleiding om gebruik te maken van de haar toekomende bevoegdheid een proceskostenvergoeding toe te kennen in verband met de schending van de toezendplicht. Verweerder heeft onweersproken verklaard dat eiser tijdens het hoorgesprek – ondanks dat hij vóór aanvang van het hoorgesprek wist of kon weten dat hij niet in het bezit was van de gevraagde gegevens – niet meer naar de grondstaffel heeft gevraagd. In het beroepschrift zijn vervolgens uitsluitend algemene opmerkingen gemaakt over de omvang van de toezendplicht en is niet concreet gemaakt welke gevolgen dit heeft gehad voor de behandeling van de onderhavige zaak. Daar komt bij dat in de bezwaarfase door een andere gemachtigde (Eerlijke WOZ BV) is geprocedeerd. Gegevens over de overdracht aan de huidige gemachtigde die inzicht zouden kunnen geven in het belang van toezending, zijn niet overgelegd. Op de zitting van 10 januari 2024 zijn in totaal vier zaken van dezelfde gemachtigde behandeld waarin telkens met name identieke en algemene formele punten zijn aangevoerd, en slechts in (zeer) beperkte mate inhoudelijke klachten die betrekking hebben op de woning. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de gemachtigde van eiser toch wel in beroep zou zijn gegaan, hetgeen betekent dat het al dan niet verstrekken van de grondstaffel in de bezwaarfase geen verschil heeft gemaakt voor de beslissing om door te procederen. Gelet hierop bestaat geen aanleiding de met het beroep gemoeide kosten te vergoeden. [3]
Beoordeling van de waarde van de woning
7. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [4]
8. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op de door hem overgelegde matrix en hetgeen hij overigens heeft aangevoerd, hierin geslaagd. De rechtbank acht de door verweerder gehanteerde vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar met de woning. Met de matrix en hetgeen overigens door verweerder is aangevoerd, maakt hij aannemelijk dat in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning. Verweerder heeft door middel van de matrix aangetoond rekening te houden met de onderlinge verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten aangezien er correcties zijn aangebracht op de prijs per vierkante meter, doordat het kwaliteitsniveau van de vergelijkingsobjecten ondergemiddeld is. Voorts heeft verweerder voldoende rekening gehouden met de ligging van de woning. Eiser heeft, tegenover de gemotiveerde weerspreking door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat het appartementencomplex aan de [adres 2] invloed heeft op de waarde van de woning.
9. Hetgeen eiser verder heeft aangevoerd, doet aan het hierboven gegeven oordeel niet af.
10. De stelling van eiser dat verweerder in strijd met artikel 6:17 van de Awb heeft gehandeld door in de bezwaarfase niet de op de zaak betrekking hebbende stukken toe te zenden naar zijn gemachtigde, faalt. Eiser had ten tijde van het bezwaar een andere gemachtigde, namelijk Eerlijke WOZ BV. Artikel 6:17 van de Awb gaat niet verder dan dat, in het geval er een gemachtigde is, voor verweerder de plicht bestaat aan hem de op de zaak betrekking hebbende stukken te zenden maar dat artikel heeft geen betrekking op de vraag voor welke stukken een toezendplicht geldt. Dat eiser in de bezwaarfase een andere gemachtigde had dan in de beroepsfase waardoor de huidige gemachtigde geen inzage heeft gehad, komt voor rekening en risico van eiser. [5]
11. Eiser stelt tot slot dat de bouwtekeningen en de iWOZ kaarten van de referentieobjecten behoren tot de stukken zoals bedoeld in artikel 8:42 van de Awb en verzoekt verweerder de bouwtekeningen te overleggen. Anders dan eiser meent, horen de bouwtekeningen van de vergelijkingsobjecten niet tot de op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb. [6] Verweerder is daarom in beginsel niet verplicht om deze gegevens te verstrekken. Dat verweerder de inhoud onjuist heeft berekend is niet gebleken. De enkele stelling dat dit het geval is, is daartoe onvoldoende. De stelling van eiser is onvoldoende onderbouwd om te twijfelen aan de juistheid van de in de waardematrix en het taxatieverslag genoemde inhoudsmaten.
12. Eiser bestrijdt dat de uitspraak op bezwaar duidelijk is gemotiveerd, omdat de inhoud van de hoorzitting niet volledig in de stukken is weergegeven. Deze stelling mist feitelijke grondslag omdat eiser noch zijn huidige gemachtigde bij het hoorgesprek aanwezig was en eiser niet heeft gesteld anderszins op de hoogte te zijn van hetgeen zou zijn besproken tijdens de hoorzitting.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de waarde van de woning en de daarop gebaseerde aanslag niet te hoog vastgesteld. Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. H. Bergman, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Emden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Gerechtshof Den Haag 19 mei 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:886.
2.Hoge Raad 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052.
3.Gerechtshof Den Haag 21 september 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1984, ECLI:NL:GHDHA:2023:1985 en ECLI:NL:GHDHA:2023:1987.
4.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44.
5.Hoge Raad 20 september 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7148.
6.Gerechtshof Den Haag 4 mei 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:914.