ECLI:NL:GHDHA:2023:1985
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WOZ-waarde van een woning en de toepassing van de hoorplicht
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De belanghebbende, eigenaar van de woning sinds 21 augustus 2018, betwistte de waarde van € 463.000 die door de Heffingsambtenaar was vastgesteld voor het kalenderjaar 2020. De belanghebbende stelde dat de waarde te hoog was en voerde aan dat er verborgen gebreken waren die de waarde beïnvloedden. De Heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde door te verwijzen naar de eigen verkoopprijs van de woning, die als uitgangspunt werd genomen voor de WOZ-waarde. De rechtbank had eerder het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarop de belanghebbende in hoger beroep ging.
Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar zijn bewijslast had voldaan door de waarde te baseren op de verkoopprijs van de woning, die dicht bij de waardepeildatum lag. De stelling van de belanghebbende dat de verkoopprijs niet de waarde in het economische verkeer weergeeft, werd verworpen, omdat hij niet voldoende feiten en omstandigheden had aangedragen om dit te onderbouwen. Daarnaast werd de hoorplicht niet geschonden, aangezien de belanghebbende voldoende gelegenheid had gekregen om zijn zienswijze naar voren te brengen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.