Overwegingen
1. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op
[geboortedatum] 1999.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft om het onttrekkingsrisico te onderbouwen zes zware gronden en drie lichte gronden opgevoerd. In de maatregel is vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Namens eiser is als beroepsgrond naar voren gebracht dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko bestaat omdat de Marokkaanse nationaliteit van eiser vorig jaar al is bevestigd en er nog geen lp is afgegeven. De rechtbank overweegt dat deze beroepsgrond niet slaagt. Uit de zogenoemde aanbiedingsbrief van verweerder blijkt weliswaar dat de Marokkaanse autoriteiten de nationaliteit van eiser op 13 december 2023 hebben bevestigd. Verweerder heeft er echter ter zitting op gewezen dat eiser niet al die tijd in bewaring is gehouden en in de periode dat eiser niet in bewaring is gehouden, er niet actief is getracht om een lp te verkrijgen. De rechtbank acht dit niet onbegrijpelijk. Eiser heeft zich immers niet uit eigen beweging beschikbaar gehouden voor de terugkeer, zodat het verkrijgen van een lp niet tot terugkeer zou leiden. Verweerder heeft dan ook in de periode dat eiser niet in bewaring werd gehouden, niet vanwege de nationaliteitsbevestiging hoeven rappelleren op een eerder gedane lp-aanvraag. Van verweerder mag vanaf het moment dat eiser opnieuw in bewaring is gesteld, wel worden verwacht dat gelet op de nationaliteitsbevestiging niet wordt volstaan met het standaardmatig schriftelijk rappelleren. Verweerder heeft dit echter ook niet gedaan. Verweerder heeft in de aanbiedingsbrief aangegeven op welke wijze en met welke frequentie contact is opgenomen met de Marokkaanse autoriteiten om te verzoeken om de afgifte van een vervangend reisdocument. Tevens is de consul, met wie op 19 november 2024 een persoonlijk onderhoud heeft plaatsgevonden, verzocht om “de casus van eiser” in persoon te bespreken met de DIA in een “opschalingsbezoek” op 8 januari 2025. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat verweerder voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser en hierbij het vereiste maatwerk verricht. Gelet op de relatief korte duur dat verweerder nu doende is om een lp te verkrijgen terwijl eiser in bewaring ter fine van uitzetting wordt gehouden, is er (nog) geen enkele reden om aan te nemen dat er geen lp wordt verstrekt en dus geen enkele reden om aan te nemen dat in het geval van eiser zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. De rechtbank overweegt dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt en dat dit dus in het geval van eiser niet anders is.
4. De rechtbank heeft partijen in het kader van het ambtshalve rechtmatigheidsonderzoek ter zitting voorgehouden dat de maatregel niet op de juiste wijze is uitgereikt en de rechtbank dus een belangenafweging zal verrichten omdat de schending van de informatieplicht niet reeds tot opheffing van de maatregel leidt. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om hun belangen kenbaar te maken en overweegt dat het belang van verweerder om eiser in bewaring te houden prevaleert vanwege de motivering van het onttrekkingsrisico, de eerdere “mob-meldingen” en het inreisverbod met een duur van 10 jaar en daarmee de wens om eiser vanuit bewaring uit te kunnen zetten.
5. De rechtbank overweegt voorts dat eiser voorafgaand aan oplegging van de thans geldende maatregel in bewaring werd gehouden op de zogenoemde asielgrond. De rechtbank heeft verweerder voorgehouden dat eiser gedurende zijn vertrekgesprek dat op 15 november 2024 om 10:10 uur is aangevangen, heeft aangegeven zijn asielaanvraag te willen intrekken en dat die intrekking ook daadwerkelijk op 15 november 2024 heeft plaatsgevonden. De regievoerder mailt op 15 november 2024 om 14:22 uur naar de Kmar met een verzoek om eiser “opnieuw IBS te stellen”. Op 15 november 2024 wordt door de “Planner GP ASC” om 14:26 naar onder andere het DTC en de raad voor de rechtsbijstand, locatie Schiphol, gemaild dat het gehoor opvolgende asielaanvraag dat was gepland op 27 november 2024 geen doorgang hoeft te vinden omdat eiser zijn opvolgende asielaanvraag heeft ingetrokken. De rechtbank heeft verweerder vervolgens de vraag gesteld waarom eiser, die op 15 november 2024 omstreeks 10:10 uur zijn asielaanvraag heeft ingetrokken, pas op 19 november 2024 om 09:09 uur is gehoord over een mogelijk nieuw op te leggen maatregel, overigens door een regievoerder van de DTV en niet door de Kmar.
6. De rechtbank stelt vast dat gemachtigde van eiser het ingediende beroep tegen de voorgaande maatregel, die op 13 november 2024 is opgelegd en op 19 november 2024 is opgeheven, op 22 november 2024 heeft ingetrokken. De rechtmatigheid van de voorgaande maatregel ligt dus thans formeel niet ter toetsing voor. De rechtbank overweegt echter dat uit het dossier evident volgt dat de voorgaande maatregel te lang heeft voortgeduurd nadat de grondslag aan die maatregel is komen te ontvallen. Dit is ter zitting op vragen van de rechtbank ook door verweerder erkend.
7. Een onrechtmatig opgelegde en/of onrechtmatig ten uitvoer gelegde voorgaande maatregel kan gevolgen hebben voor het rechtmatigheidsoordeel dat de rechtbank dient te geven over de thans geldende maatregel. De rechtbank zal dan ook bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de thans geldende maatregel betrekken dat eiser in bewaring is gesteld vanuit een situatie waarin hij onrechtmatig in bewaring is gehouden, terwijl door verweerder reeds op 15 november 2024 is onderkend dat indien verweerder eiser in bewaring wilde houden, eiser “opnieuw IBS” moest worden gesteld. De rechtbank merkt hierbij op dat bedoeld zal zijn dat opnieuw zou moeten worden onderzocht of het opleggen van een maatregel noodzakelijk, proportioneel en evenredig zou zijn en dat de terminologie “opnieuw IBS stellen” alleen is gebezigd omdat dit eenvoudiger in een mailtje is te schrijven.
8. Het Hof van Justitie heeft op 4 oktober 2024 het arrest Bouskoura gewezen en daarbij de prejudiciële vraag van deze rechtbank en zittingsplaats over de zogenoemde “schottentheorie” beantwoord (C tegen Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, C‑387/24 PPU, ECLI:EU:C:2024:868). Het Hof heeft -kort gezegd- het Unierecht aldus uitgelegd dat de schottentheorie niet onverenigbaar is met het Unierecht, maar heeft hierbij ook nader geduid dat dit niet mag leiden tot willekeur. In de einduitspraak van deze rechtbank in die procedure van 11 oktober 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:16568), waartegen geen rechtsmiddel is aangewend, heeft de rechtbank onder meer het navolgende overwogen: 20. De rechtbank overweegt voorts dat ter zitting met beide partijen is gesproken over de gevolgen van dit arrest en met name de betekenis van punt 54, waarin het Hof overweegt dat om de betrokkene tegen willekeur te beschermen, bij de uitvoering van de vrijheidsontnemende maatregel geen sprake mag zijn van enige kwade trouw of misleiding door de autoriteiten. De rechtbank heeft hierbij aangegeven dat een rechterlijke instantie niet lichtvaardig het handelen van een bestuursorgaan zal kwalificeren als “kwade trouw” of lichtvaardig zal aannemen dat sprake is van “misleiding”. De rechtbank heeft echter ook benoemd dat de rechtsbescherming die de rechterlijke instantie kan bieden in die lidstaten waar het een bestuursorgaan is die een vrijheidsontnemende maatregel kan opleggen, door de uitleg van het Hof in Bouskoura fragiel is. Waar het in “het gewone bestuursrecht” kan volstaan om een financiële compensatie te verkrijgen voor een onrechtmatige situatie, is dat in het geval de autoriteiten onrechtmatig het recht op vrijheid hebben ontnomen, niet zonder meer steeds duidelijk.
21. Dat bij een onrechtmatige bewaring standaardmatig wordt aangesloten bij bedragen die door de LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) zijn bepaald en de bewaringsrechter hieraan niet is gebonden, doet niet af aan de omstandigheid dat een onrechtmatige vrijheidsontneming óók kan worden gecompenseerd door de onmiddellijke invrijheidstelling. Het Hof heeft echter, zoals de Afdeling dat eerder ook zo uiteen heeft gezet, overwogen dat een onrechtmatige vrijheidsontneming wordt hersteld door deze te laten volgen door een rechtmatige vrijheidsontneming, terwijl de rechtbank de onmiddellijke invrijheidstelling als herstel van een onrechtmatige vrijheidsontneming aangewezen achtte en schadevergoeding eerst aan de orde is als de vreemdeling reeds in vrijheid was gesteld.
22. De rechtbank heeft ter zitting met partijen besproken dat ook verweerder nu bevestigd is in zijn standpunt dat een onrechtmatige vrijheidsontneming op grond van het arrest Bouskoura kan worden gecompenseerd door het voldoen van schadevergoeding.
Het Hof acht blijkens de uitleg in het arrest Bouskoura, de rechterlijke instantie slechts in de uitzonderlijke situatie dat sprake is van enige kwade trouw of misleiding bij de uitvoering van de vrijheidsontnemende maatregel, verplicht om de vreemdeling in vrijheid te stellen. De rechtbank overweegt uitdrukkelijk dat dit niet afdoet aan de omstandigheid dat verweerder, indien hij op enig moment onderkent dat de tenuitvoerlegging van de maatregel onrechtmatig is, verplicht is om de maatregel op te heffen indien niet voortvarend en daadwerkelijk wordt onderzocht of de oplegging van een opvolgende maatregel noodzakelijk, proportioneel en evenredig is. De rechtbank verwijst in dit kader ook naar de laatste zin van overweging 72 van de Conclusie waarin de Advocaat-Generaal overweegt dat “Tot slot moet worden benadrukt dat, los van het concrete geval, de staatssecretaris, indien er geen reden bestaat om een nieuwe bewaringsmaatregel vast te stellen, niet over 48 uur beschikt om de bewaring te beëindigen, maar dit zo snel mogelijk moet doen (in de regel dezelfde dag nog).”
23. Daargelaten dat de “48 uurs-termijn” niet ongebruikt mag verstrijken en verweerder in die termijn dus daadwerkelijk activiteiten moet ontplooien om de mogelijke oplegging van een opvolgende maatregel te onderzoeken en voor te bereiden, is verweerder er dus van op de hoogte dat de rechtbank in beginsel moet volstaan met de toekenning van schadevergoeding indien verweerder de vreemdeling desondanks in bewaring houdt. Verweerder weet ook dat het moment waarop de rechter de rechtmatigheidsbeoordeling van een maatregel verricht bepalend is voor de beslissing die de rechter kan nemen over de invrijheidstelling.
24. Het Hof hanteert de terminologie “enige kwade trouw of misleiding” en dit lijkt te duiden op een vorm van “opzet” bij het handelen. De rechtbank overweegt dat de wetenschap die verweerder nu heeft van de beperkte verplichting voor de rechter om de vreemdeling in vrijheid te stellen in samenhang met de omstandigheid dat de vreemdeling weliswaar het moment van indiening van het beroep, maar niet het moment waarop de rechterlijke controle plaatsvindt kan bepalen, meebrengt dat de rechtbank bij het door verweerder in bewaring houden van een vreemdeling nadat de grondslag aan die specifieke maatregel is komen te ontvallen, nauwgezet zal nagaan of sprake is van enige kwade trouw en/of misleiding. Dit betekent ook dat verweerder gevraagd kan worden welke activiteiten in de door de rechtspraak gegeven termijn om de maatregel om te zetten zijn verricht en dat betekent dat verweerder gevraagd kan worden om te motiveren waarom de maatregel niet binnen die termijn is omgezet. De rechtbank verwijst in dit verband naar overweging 72 van de Conclusie waarin de Advocaat-Generaal het navolgende heeft overwogen:
72. Ten derde staat het aan de nationale rechter om per geval te beoordelen of, gelet op de gemiddelde duur van de door de administratieve autoriteit aangevoerde bestuurshandelingen, een maximumtermijn, zoals 48 uur, een redelijke termijn vormt. Op het eerste gezicht lijkt dit het geval te zijn. Het blijft echter van belang dat de administratieve autoriteit motiveert waarom zij 48 uur nodig heeft, rekening houdend met alle relevante feitelijke en juridische omstandigheden.
(…)
25. De rechtbank overweegt dat verweerder niet passief kan blijven als de grondslag aan een maatregel is komen te vervallen en dat betekent dat deze termijn dus niet steeds zonder meer kan “vollopen” zonder dat verweerder hiervoor een verklaring heeft. De rechtbank overweegt dat indien sprake is van “capaciteitsproblemen” en dit door verweerder geregeld naar voren gebracht zal worden om het niet verrichten van activiteiten terwijl de vreemdeling zonder wettelijke grondslag in bewaring is gehouden te rechtvaardigen, het niet uitgesloten moet worden geacht dat de rechtbank dit zal kwalificeren als enige vorm van kwade trouw die verplicht tot onmiddellijke invrijheidstelling. Tevens zal in de situatie waarin evident sprake is van een onrechtmatige vrijheidsontneming maar verweerder de vreemdeling in bewaring houdt in de wetenschap dat op het moment van de rechterlijke toets deze maatregel zal zijn opgeheven, de rechtbank ook niet zal aarzelen om de onmiddellijke invrijheidstelling te gelasten.
26. Verweerder draagt een grote verantwoordelijkheid als hij overgaat tot de oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel. Het Hof heeft in het arrest Bouskoura in wezen uitgelegd dat de verantwoordelijkheid van de rechterlijke instantie om een effectief rechtsmiddel te bieden bij een onrechtmatige bewaring, in het geval de opvolgende maatregel wel rechtmatig is, genoegzaam wordt ingevuld door het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding waar de vreemdeling aanspraak op kan maken. Deze uitleg verplicht de rechterlijke instantie, naar het oordeel van de rechtbank, des te meer om er stringent op na te zien dat verweerder zich te volle rekenschap geeft van zijn verantwoordelijkheid en verweerder deze verantwoordelijk ook neemt.
9. De rechtbank heeft verweerder gevraagd naar de reden van het tijdsverloop tussen het ontvallen van de grondslag aan de voorgaande maatregel en het opleggen van de thans geldende maatregel, waarbij de rechtbank heeft benoemd dat de omstandigheid dat eiser zijn asielaanvraag op een vrijdag heeft ingetrokken, niet betekent dat verweerder de daarop volgende dagen, een zaterdag en zondag, minder voortvarend hoeft te handelen. Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen is het simpele gevolg van het in bewaring houden van vreemdelingen in het weekend en op feestdagen, dat op die dagen net zo voortvarend moet worden gehandeld als op andere dagen van de week. Dat deze bewaring, blijkens de mail van de regievoerder “een Kmar Schiphol IBS betreft” is ook geen reden voor het laten voortduren van een maatregel terwijl de grondslag is komen te ontvallen. Indien er werkafspraken zijn wie vreemdelingen hoort over een mogelijk op te leggen (opvolgende) maatregel, dient verweerder ervoor zorg te dragen dat die communicatie goed verloopt. De KMar zal, indien afgesproken is dat de Kmar verantwoordelijk is voor de “Schiphol-IBS-en, de inkomende mail van DTV moeten lezen en als vrijdagmiddag wordt verzocht om te horen over een mogelijk op te leggen maatregel, dit ofwel diezelfde dag of uiterlijk de daaropvolgende dag ook moeten doen, ofwel meteen de regievoerder berichten dat dit niet zal lukken. In dat geval kan de regievoerder dat bewaringsgehoor op diezelfde dag of de dag daaropvolgend zelf houden, dan wel een collega van de DTV hierom verzoeken. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd geen omstandigheden naar voren gebracht die het tijdsverloop verklaren of die redengevend zijn om het tijdsverloop aan eiser toe te rekenen. Er is dus niet gebleken van bijzondere omstandigheden die er aan in de weg hebben gestaan om eiser de dag dat hij zijn asielaanvraag heeft ingetrokken of de dag daaropvolgend te horen over een mogelijk op te leggen opvolgende maatregel. Verweerder heeft weliswaar aangegeven dat de indruk bestaat dat geregeld aanvragen worden ingediend, dan wel worden ingetrokken op vrijdagen omdat bekend is dat in de weekenden de capaciteit om maatregelen “om te zetten” geringer is. De rechtbank heeft echter in het geval van eiser geen enkele aanwijzing dat het moment van intrekking “tactiek” is. Weliswaar heeft eiser op 13 november 2024 een asielaanvraag ingediend en voordat hij is gehoord over zijn asielmotieven, deze aanvraag al weer ingetrokken waardoor getwijfeld kan worden aan de oprechtheid van de asielaanvraag. Als dit echter een vooropgesteld plan zou zijn geweest om in vrijheid te worden gesteld omdat de maatregel in het weekend waarschijnlijk niet zou worden opgeheven, zou eiser zijn beroep tegen die maatregel niet hebben ingetrokken. De rechtbank merkt overigens op dat indien verweerder de indruk heeft dat bewust wordt geanticipeerd op de inzet van zijn capaciteiten, dit reden te meer is om zorg te dragen dat verweerder ook in de weekenden in staat is om onverwijld nadat de grondslag aan een bewaringsmaatregel is komen te ontvallen, te onderzoeken of een opvolgende maatregel moet en kan worden opgelegd. Indien de keuze wordt gemaakt om de KMar op andere onderdelen van zijn taakstelling intensiever in te zetten, zal dit ofwel betekenen dat DTV meer capaciteit moet vrijmaken, ofwel betekenen dat moet worden berust dat er geen opvolgende maatregel kan worden opgelegd als de grondslag aan een voorgaande maatregel ontvalt. Verweerder is immers op de hoogte van de eisen die in het Unierecht en de nationale jurisprudentie aan de voortvarendheid van zijn handelen worden gesteld en dient zijn werk zodanig in te richten dat niet op voorhand al duidelijk is dat hij niet aan deze vereisten kan voldoen als een asielaanvraag op een vrijdag wordt ingediend of wordt ingetrokken.
10. Het bovenstaande betekent dat de voorgaande maatregel vanaf het moment dat eiser zijn asielaanvraag heeft ingetrokken tot aan de opheffing, onrechtmatig heeft voortgeduurd. De rechtbank merkt dit gebrek aan voortvarend handelen niet aan als kwade trouw of misleiding ondanks dat verweerder op 15 november 2024 heeft onderkend dat de maatregel niet kon voortduren op de zogenoemde asielgrond na de intrekking van de asielaanvraag. De feiten in deze procedure zijn ook wezenlijk anders dan de feiten in de procedure die ten grondslag hebben gelegen aan de uitspraak van 3 december 2024, waarin de rechtbank (wél) aanleiding heeft gezien om “de schotten te doorbreken” en de onrechtmatige voortduring van de reeds opgeheven maatregel zodanig te laten doorwerken in de rechtmatigheidsmaatregel van de opvolgende maatregel, dat de opheffing van de maatregel is bevolen en de invrijheidstelling van die vreemdeling is gelast onder toekenning van schadevergoeding (ECLI:NL:RBDHA:2024:20144). De rechtbank heeft in die uitspraak nader toegelicht hoe zij de termen “kwade trouw” en “misleiding” als bedoeld in het arrest Bouskoura interpreteert. De rechtbank heeft in die uitspraak hierover onder meer het navolgende overwogen: 14. De rechtbank overweegt hierbij dat “kwade trouw” niet steeds betekent dat verweerder de vreemdeling “willens en wetens onrechtmatig in bewaring houdt”. Er is dus geen opzet op het onrechtmatig voortduren van de vrijheidsontneming vereist om van een willekeurige vrijheidsontneming te kunnen spreken. De rechtbank overweegt dat de autoriteiten die bevoegd zijn om bij wijze van administratieve maatregel het recht op vrijheid tijdelijk te ontnemen, op de hoogte moeten zijn van alle rechtmatigheidsvereisten die aan deze administratieve vrijheidsontneming worden gesteld in wetgeving en in jurisprudentie. Dit geldt niet alleen voor de rechtmatigheidsvereisten voor de oplegging van de maatregel, maar ook voor de rechtmatigheidsvereisten van het laten voortduren van de tenuitvoerlegging van de maatregel. Indien de grondslag van de maatregel is komen te vervallen en de maatregel dus niet meer kan strekken om het doel waarvoor de maatregel is opgelegd te verzekeren, dient die maatregel -zo spoedig mogelijk- te worden opgeheven. Indien verweerder wil onderzoeken of de vreemdeling in bewaring kan worden gehouden ter fine van een ander doel en dus op een andere grondslag, dient verweerder dit ook steeds zo spoedig mogelijk te doen. Verweerder heeft dus een zeer beperkte periode om een vreemdeling in bewaring te houden op een vervallen grondslag en te onderzoeken of een opvolgende maatregel moet worden opgelegd en daarmee te voorkomen dat de vrijheidsontneming onrechtmatig wordt. Het is dus niet zo, zoals de rechtbank ook heeft overwogen in de eerdergenoemde uitspraak van 11 oktober 2024, dat verweerder steeds twee dagen heeft, die zonder meer kunnen verstrijken zonder de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming te regarderen. Verweerder zal onder omstandigheden dan ook gehouden zijn om uit te leggen welke handelingen hij heeft verricht in de periode tussen het vervallen van de grondslag van de voorgaande maatregel en het opleggen van de maatregel die van kracht is op het moment dat de rechter de rechtmatigheid van de vrijheid beoordeelt.
15. Indien verweerder de vreemdeling niet in vrijheid stelt en niet voldoet aan het zo spoedig mogelijk en in ieder geval op de tweede dag na het vervallen van de grondslag, opleggen van een opvolgende maatregel en er hiervoor geen objectieve rechtvaardiging bestaat, zal de rechtbank nagaan of dit betekent of sprake is van willekeurige detentie waartegen de rechter de vreemdeling moet beschermen om een doeltreffende voorziening in rechte te kunnen bieden en dus (zelf) te voldoen aan artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank overweegt dat het in aanmerking brengen voor een hogere schadevergoeding niet volstaat als effectief rechtsmiddel en niet volstaat als genoegdoening indien de vreemdeling willekeurig in detentie is gehouden.
11. In de onderhavige procedure had de KMar de DTV na ontvangst van het mailbericht waarin werd verzocht om een nieuwe maatregel op te leggen, meteen moeten informeren of onverwijld aan dit verzoek kon worden voldaan. Uiteindelijk heeft een (andere) regievoerder eiser gehoord over zijn opvolgende maatregel. De rechtbank gaat er van uit dat de Kmar geen capaciteit kon vrijmaken om eerder dan 19 november 2024 zelf te horen. De rechtbank overweegt hierbij, zoals in de einduitspraak na de verwijzing is overwogen en zoals ter zitting in de onderhavige procedure wederom is besproken, dat “capaciteitsproblemen” niet betekenen dat verweerder niet langer is gehouden om onverwijld na het vervallen van een grondslag van een maatregel moet nagaan of een opvolgende maatregel moet worden opgelegd. Dit betekent dus ook dat verweerder niet steeds zonder meer “48 uur of twee dagen” heeft voordat hiertoe inspanningen moeten worden geleverd. Indien verweerder er niet in slaagt om hiervoor capaciteit vrij te houden en dus ook op zaterdagen en zondagen invulling kan geven aan deze verplichting, rest verweerder niets anders dan de vreemdeling in vrijheid te stellen. Indien verweerder hiertoe niet wenst over te gaan, dient hij dus zorg te dragen voor een degelijke bemensing van de “Kmar Schiphol”. Indien zal blijken dat een onderbezetting geregeld tot het onrechtmatig voortduren van bewaringsmaatregelen leidt, zal de rechtbank daar de gevolgen aan verbinden dat de aansluitend opgelegde opvolgende maatregel onrechtmatig is. Het kan niet zo zijn dat, indien er geen sprake is van bijzondere omstandigheden waarin bij de planning van de inzet geen rekening kon worden gehouden, het “gewoon” maar wachten totdat er iemand beschikbaar is om de vreemdeling te horen, tot gevolg heeft dat deze vreemdeling onrechtmatig in bewaring wordt gehouden.
12. De rechtbank overweegt dat in die bovengenoemde zaak de vreemdeling verstookt was gebleven van specifieke voorwaarden die hem als asielzoeker toekwamen omdat eiser ter fine van terugkeer in bewaring werd gehouden en verweerder, die onderkende dat de maatregel onrechtmatig op die grondslag voortduurde, desondanks reeds een aanvang had gemaakt met de asielprocedure. In de onderhavige procedure had verweerder niet specifiek voorbereid hoeven te zijn op het op 15 november 2024 intrekken van de asielaanvraag die eiser eerst op 13 november 2024 had gedaan. Verweerder heeft daarnaast buitengewoon voortvarend gehandeld door op de dag van de uiteindelijke inbewaringstelling ter fine van terugkeer, een persoonlijk onderhoud met de consul te hebben, twee dagen later een vertrekgesprek te houden, op 21 november 2024 en op 10 december 2024 per mail te hebben gerappelleerd en verzocht om een onderhoud tijdens een opschalingsbezoek. Verweerder heeft daarnaast ook op 13 december 2024 een vertrekgesprek gehouden. De rechtbank overweegt dat dit niet betekent dat voortvarend handelen in de opvolgende maatregel steeds zal meebrengen dat een onrechtmatig geworden voorgaande maatregel niet zodanig kan doorwerken dat de invrijheidstelling van de vreemdeling wordt gelast. Het zeer voortvarend handelen van verweerder vanaf de dag van oplegging van de maatregel betekent in de onderhavige procedure wel dat de rechtbank het eerdere gebrek aan voortvarend handelen waardoor de voorgaande maatregel onrechtmatig is geworden niet kwalificeert als kwade trouw of misleiding en dus voldoende wordt gecompenseerd door het toekennen van schadevergoeding.
13. De rechtbank overweegt dat uit de uitspraken van de Afdeling van 6 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1869), 31 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2245) en 10 september 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3631) volgt dat de termijn waarbinnen verweerder “de grondslag moet omzetten” twee dagen bedraagt. Uit deze uitspraken volgt ook dat bij een niet tijdige omzetting, de voortduring van de maatregel onrechtmatig wordt op de derde dag nadat de grondslag aan de maatregel is ontvallen. De rechtbank concludeert dat op 15 november 2024 de grondslag aan de voorgaande maatregel is komen te ontvallen en deze maatregel uiterlijk op 16 november 2024 had moeten worden opgeheven, al dan niet gevolgd door de oplegging van een opvolgende maatregel. Deze maatregel heeft echter voortgeduurd en deze voortduring is onrechtmatig geweest op 17, 18 en (deels op) 19 november 2024, totdat deze maatregel is opgeheven. 14. Verweerder heeft de rechtbank van de oplegging van de op 19 november 2024 opgelegde bewaringsmaatregel in kennis gesteld. De rechtbank heeft reeds overwogen dat er geen kennisgeving of beroep voorligt op grond waarvan de rechtbank de rechtmatigheid van de voorgaande maatregel moet beoordelen. De rechtbank stelt vast dat de voorgaande maatregel drie dagen onrechtmatig heeft voortgeduurd, maar dat dit niet betekent dat de thans geldende maatregel onrechtmatig is geworden. Dit betekent echter niet dat de rechtbank in het geheel geen gevolgen verbindt aan de onrechtmatige voortduring van de voorgaande maatregel. Het kan immers niet zo zijn dat een bewaringsmaatregel onrechtmatig is geworden voordat deze is opgeheven en de rechtbank dit niet alleen vaststelt en verweerder dit ook erkent, maar hieraan geen gevolgen worden verbonden. Verweerder heeft ter zitting niet aangegeven bereid te zijn om eiser een schadevergoeding toe te kennen. Eiser kan thans geen volgberoep indienen omdat er geen eerste rechtmatigheidsbeoordeling heeft plaatsgevonden door de rechtbank omdat eiser zijn beroep heeft ingetrokken na de opheffing van de maatregel. Eiser kan ook niet een nieuw eerste beroep aanhangig maken omdat de rechtsmiddelentermijn reeds is verstreken. Verweerder was niet verplicht om een kennisgeving aan de rechtbank te doen toekomen omdat de tenuitvoerlegging van de maatregel zodanig kort heeft geduurd, dat de maatregel is opgeheven voor het moment waarop deze verplichting ontstaat. Eiser kan dus enkel worden gecompenseerd voor de onrechtmatige vrijheidsontneming als de rechtbank, die in deze procedure vaststelt dat de voorgaande maatregel deels onrechtmatig ten uitvoer is gelegd, in deze procedure bepaalt dat eiser in aanmerking moet worden gebracht voor schadevergoeding. De rechtbank gaat daar dan ook toe over. Eiser is drie dagen onrechtmatig in bewaring gehouden en de rechtbank zal eiser daarvoor compenseren door hem in aanmerking te brengen voor schadevergoeding. De rechtbank ziet aanleiding om, net als in de einduitspraak na de verwijzing, een bedrag van € 250,- toe te kennen voor elke dag dat eiser onrechtmatig in bewaring is gehouden. De “schottentheorie” staat er aan in de weg dat deze periode van onrechtmatige vrijheidsontneming in een aaneengesloten periode van vrijheidsontneming tot invrijheidstelling leidt en er moet desondanks wel sprake zijn van een effectief rechtsmiddel en dus een reëlere compensatie. Indien verweerder bezwaar zou hebben tegen de bepaling van deze hoogte van schadevergoeding, dient verweerder te voorkomen dat bewaringsmaatregelen onrechtmatig voortduren door deze maatregelen tijdig op te heffen en al dan niet over te gaan tot het aansluitend opleggen van een opvolgende maatregel.
15. De rechtbank zal geen proceskostenveroordeling uitspreken. Deze procedure is ingeleid met een kennisgeving en niet met het instellen van beroep zodat er geen proceshandeling is verricht die voor vergoeding in aanmerking komt. Gemachtigde van eiser is weliswaar ter zitting verschenen, maar de maatregel waar de kennisgeving betrekking op heeft is niet onrechtmatig, zodat de als beroep aangemerkte kennisgeving ongegrond is. De rechtbank bepaalt wel dat eiser in aanmerking wordt gebracht voor schadevergoeding omdat bij het rechtmatigheidsonderzoek van de maatregel waar de kennisgeving betrekking op heeft is gebleken dat eiser onrechtmatig in bewaring is gehouden op grond van een nimmer door de rechter getoetste voorgaande vrijheidsontnemende maatregel.
16. Beslist wordt als volgt.