BRS.24.000004
Datum uitspraak: 6 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 5 januari 2024 in zaak nr. NL23.40227 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris
Procesverloop
Bij besluit van 23 december 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 5 januari 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.J. Meijering, advocaat te Assen, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven
Overwegingen
1. De vreemdeling is in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 (geen rechtmatig verblijf). Op 3 januari 2024 heeft hij asiel aangevraagd, waardoor hij rechtmatig verblijf kreeg. De asielaanvraag is om 10:28 uur toegevoegd aan het dossier. De rechtbank heeft het beroep van de vreemdeling op 5 januari 2024 ter zitting behandeld en heeft het onderzoek gesloten om 10:58 uur. Op dat moment zat de vreemdeling nog op voornoemde grondslag in bewaring. Diezelfde dag heeft de rechtbank uitspraak gedaan.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat de staatssecretaris, nadat hij bekend wordt met een asielaanvraag, twee dagen heeft om de grondslag van de bewaring om te zetten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de omzetting in dit concrete geval niet tijdig plaatsgevonden, omdat de maatregel niet binnen 48 uur, dus uiterlijk op 5 januari 2024 om 10:28 uur, was omgezet.
3. Zoals de staatssecretaris in zijn enige grief terecht klaagt, volgt uit onder meer de uitspraak van 23 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2963, niet dat de grondslag van de bewaring binnen 48 uur na de indiening van de asielaanvraag moet worden omgezet. Wel volgt hieruit dat de staatssecretaris de maatregel uiterlijk op 5 januari 2024 moest omzetten. Hoewel de staatssecretaris ter zitting bij de rechtbank niet kon zeggen op welk moment de maatregel zou worden omgezet, was de vorenbedoelde termijn op het moment van sluiten van het onderzoek ter zitting, noch op het moment dat de rechtbank uitspraak deed, verstreken. Dit betekent dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld en dat zij ten onrechte vooruit is gelopen op de eventuele onrechtmatigheid van de bewaring. De grief slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken en de Afdeling ook ambtshalve geen reden ziet om de bewaring onrechtmatig te achten, is het beroep alsnog ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 5 januari 2024 in zaak nr. NL23.40227;
III. verklaart het beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.
w.g. Sevenster
voorzitter
w.g. Vos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2024
1020