BRS.24.000252
Datum uitspraak: 10 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 25 juni 2024 in zaak nr. NL24.24232 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister van Asiel en Migratie
Procesverloop
Bij besluit van 4 juni 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 25 juni 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Pater, advocaat in Assen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. Wat de vreemdeling in grief 2 heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2. De vreemdeling klaagt in grief 1 terecht over het oordeel van de rechtbank dat de minister voortvarend heeft gehandeld door de maatregel van bewaring die hij op 4 juni 2024 heeft opgelegd, op 14 juni op te heffen en de wettelijke grondslag daarvan te wijzigen. Omdat de vreemdeling op 11 juni 2024 zijn asielaanvraag heeft ingetrokken, had de minister daarna nog tot en met 13 juni 2024 om de wettelijke grondslag van de bewaring te wijzigen van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Vw 2000 naar artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van die wet. Zie daarvoor de uitspraak van de Afdeling van 31 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2245), onder 10. De bewaring was daarom vanaf 14 juni 2024 onrechtmatig. 3. De Afdeling ziet ambtshalve geen reden om de bewaring al vanaf een eerdere datum onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond. Omdat de maatregel van bewaring al is opgeheven, is een bevel tot opheffing niet nodig. De vreemdeling heeft wel recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000) voor de dag dat hij onrechtmatig in bewaring is gehouden. Deze vergoeding wordt daarom aan de vreemdeling toegekend en bedraagt € 100,00. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 25 juni 2024 in zaak nr. NL24.24232;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 100,00, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
V. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. de Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2024
47