Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2024 in de zaak tussen
[naam kind 1] en [naam kind 2], V-nummer: [nummer] , eiseres
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 19 december 2024, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 7 november 2024 afgewezen, met het argument dat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 2 december 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiseres als de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, op basis van de Dublinverordening. Eiseres voerde aan dat er in Kroatië stelselmatig pushbacks plaatsvinden en dat zij vreest slachtoffer te worden. De rechtbank stelt echter vast dat de minister bij de toepassing van de Dublinverordening nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en dat er geen structurele tekortkomingen in de asielprocedure in Kroatië zijn aangetoond. De rechtbank concludeert dat de persoonlijke ervaringen van eiseres en haar man niet voldoende zijn om aan te nemen dat er een reëel risico bestaat op onmenselijke of vernederende behandeling in Kroatië.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen in stand blijft. Eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.