ECLI:NL:RVS:2024:27

Raad van State

Datum uitspraak
8 januari 2024
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
202306980/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 8 januari 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die door de staatssecretaris op 21 september 2023 niet in behandeling was genomen. De rechtbank had op 8 november 2023 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

In de overwegingen van de Raad van State werd de rechtsvraag over het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Roemenië behandeld, waarbij verwezen werd naar een eerdere uitspraak van 27 december 2023. De Afdeling oordeelde dat de grief van de staatssecretaris slaagde en dat het hoger beroep gegrond was. De rechtbankuitspraak werd vernietigd en de Afdeling beoordeelde het beroep van de vreemdeling. De vreemdeling had betoogd dat de staatssecretaris ten onrechte geen rekening had gehouden met zijn vlucht uit Syrië en de onmenselijke behandeling die hij in Roemenië had ervaren. De Raad van State oordeelde echter dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat er geen aanleiding was om de asielaanvraag in behandeling te nemen op basis van de Dublinverordening.

De Afdeling concludeerde dat er geen bijzondere individuele omstandigheden waren die een overdracht aan Roemenië van onevenredige hardheid zouden getuigen. Ook werd vastgesteld dat er geen reëel risico bestond op een behandeling die in strijd zou zijn met het EU Handvest of het EVRM. Uiteindelijk werd het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en hoefde de staatssecretaris geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202306980/1/V3.
Datum uitspraak: 8 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 8 november 2023 in zaak nr. NL23.30353 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2023 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 8 november 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Erik, advocaat te Den Haag, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       De Afdeling heeft de in de enige grief opgeworpen rechtsvraag over het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Roemenië, beantwoord in haar uitspraak van 27 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4844. De overwegingen in die uitspraak zijn ook hier van toepassing. Hieruit vloeit voort dat de grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en beroepsgronden waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist.
3.       De vreemdeling heeft betoogd dat de staatssecretaris ten onrechte heeft nagelaten om bij de vraag of hij toepassing moet geven aan zijn discretionaire bevoegdheid uit artikel 17 van de Dublinverordening, in onderlinge samenhang te betrekken dat de vreemdeling gevlucht is uit Syrië en in Roemenië te maken heeft gehad met een onmenselijke behandeling, waarvoor hij bovendien opnieuw vreest na overdracht.
Deze beroepsgrond faalt. De staatssecretaris heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag in behandeling te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De vreemdeling heeft zijn verklaringen over wat hem eerder in Roemenië zou zijn overkomen namelijk niet onderbouwd. Daardoor is niet gebleken dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Roemenië van onevenredige hardheid getuigt. Daarnaast volgt uit de onder 1 genoemde uitspraak dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de vreemdeling bij overdracht aan Roemenië een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling.
4.       Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 8 november 2023 in zaak nr. NL23.30353;
III.      verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Buntjer, griffier.
w.g. Verburg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Buntjer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2024
962