ECLI:NL:RBDHA:2024:21819

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
NL24.47452
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake asielaanvraag van een Syrische eiser met betrekking tot overdracht aan Bulgarije en het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, wordt het beroep van een Syrische eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 22 november 2024 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 16 december 2024 de zaak behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister. De rechtbank concludeert dat er concrete aanwijzingen zijn dat de eiser bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt om verstoken te blijven van opvang en dat hij daar niet effectief tegen op kan komen. Dit vormt een schending van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat normaal gesproken geldt bij overdracht van asielzoekers naar andere EU-lidstaten. De rechtbank stelt de minister in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen door nader te motiveren dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel in dit geval nog steeds kan worden toegepast. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.47452

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S. de Schutter),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. G.L. Wischhoff).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 22 november 2024 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL24.47453, op 16 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [naam] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft de Syrische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1995. Hij heeft op 9 oktober 2024 in Nederland een opvolgende asielaanvraag ingediend. Met het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Zorgvuldigheid voornemen
3. Eiser voert in beroep aan dat er geen sprake is geweest van een zorgvuldige voornemenprocedure, omdat het om een gestandaardiseerd voornemen gaat. Eisers persoonlijke omstandigheden zijn niet betrokken en verweerder heeft onjuiste en onvolledige informatie vermeld, aldus eiser.
3.1.
Zoals deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, in de door eiser overgelegde uitspraak van 28 augustus 2024 (NL24.25208) heeft overwogen, volgt uit de memorie van toelichting bij de algehele herziening van de Vw [1] dat de voornemenprocedure wettelijk is verankerd en de voornemenprocedure moet waarborgen dat de rechter in beroep een voldoende gegevens omvattend dossier krijgt op basis waarvan hij kan oordelen of de genomen beslissing in stand kan blijven of niet. Dit zegt echter niet iets over de vereisten voor het voornemen zelf, maar over de enkele omstandigheid dát er een voornemen is, waarop een zienswijze kan worden ingediend, en waarop in het besluit vervolgens kan worden ingegaan. Die hele procedure in samenhang bezien garandeert dat de rechter een voldoende gegevens omvattend dossier tot zijn of haar beschikking heeft. Wat betreft het voornemen zelf geldt dat daarin moet worden ingegaan op alle relevante gronden waarop de voorgenomen afwijzing (of in dit geval: het voorgenomen niet in behandeling nemen) is gebaseerd; blijkens de memorie van toelichting moet de minister, indien hij voornemens is de aanvraag af te wijzen, de vreemdeling hiervan schriftelijk, onder opgave van redenen, mededeling doen [2] . Daar is in dit geval aan voldaan. In het voornemen heeft verweerder voldoende duidelijk uiteengezet dat, en op grond van welke redenen, Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Daarin staat ook dat verweerder geen reden ziet om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. In het voornemen zijn alle voor het standpunt van verweerder dragende overwegingen opgenomen. Die overwegingen zien dus ook op door eiser gestelde persoonlijke omstandigheden. Uit de zienswijze van eiser blijkt bovendien dat voor hem duidelijk was waarop hij moest reageren. Hij heeft daarin zijn persoonlijke omstandigheden uitgebreid naar voren gebracht en verweerder is daar in het bestreden besluit kenbaar en gemotiveerd op ingegaan. Anders dan eiser ter zitting stelt, volgt uit de artikelen 3.115 tot en met 3.119 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) niet dat persoonlijke omstandigheden expliciet in het voornemen moeten worden vermeld. Die artikelen zien alleen op de vraag wanneer er een voornemen moet worden genomen en wanneer er een zienswijze kan worden ingediend.
3.2.
De rechtbank is verder niet gebleken dat verweerder onjuiste informatie in het voornemen heeft betrokken. Verweerder heeft de passage over het bijeenbrengen van gezinsleden terecht opgenomen. Eiser heeft immers zelf verklaard dat hij zijn familie hierheen wil halen (aanmeldgehoor Dublin, p. 5), zodat verweerder daaraan in het voornemen terecht aandacht heeft besteed. Dat eiser zijn familie hierheen wil halen indien hij een verblijfsvergunning verkrijgt, zoals hij ter zitting heeft gesteld, maakt dat niet anders. Wat betreft het betrekken van persoonlijke omstandigheden, in dit geval met name de medische omstandigheden, geldt dat verweerder al in het voornemen heeft benoemd dat alleen medische aspecten niet voldoende zijn om te spreken van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder de asielaanvraag aan zich zou moeten trekken. Er mag namelijk vanuit worden gegaan dat de medische voorzieningen in een andere EU-lidstaat van vergelijkbare kwaliteit zijn als in Nederland en dat deze ook ter beschikking staan van de Dublinclaimant, aldus het voornemen. Dat hierbij abusievelijk niet is vermeld dat het om de medische voorzieningen in Bulgarije gaat, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
3.3.
Omdat verweerder in het voornemen dus alle dragende overwegingen heeft opgenomen, volgt de rechtbank eiser niet in zijn verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 7 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19122, en voornoemde uitspraak van zittingsplaats Amsterdam. De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat verweerder, anders dan eiser stelt, het besluit zorgvuldig heeft voorbereid. De rechtbank wijst ter vergelijking op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4348.
3.4.
De beroepsgrond slaagt niet.
Zorgvuldigheid terugnameprocedure
4. Eiser voert daarnaast aan dat de terugnameprocedure onzorgvuldig is geweest en daarom niet op basis daarvan kan worden overgegaan tot overdracht aan Bulgarije. Niet duidelijk is of het verzoek is geaccepteerd of afgewezen, zodat het op de weg van verweerder ligt om nadere informatie op te vragen bij de Bulgaarse autoriteiten.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zorgvuldig heeft gehandeld. Gelet op de eerder door Bulgarije verleende internationale bescherming is begrijpelijk dat verweerder eerst aan de Bulgaarse grenspolitie heeft gevraagd of de status inderdaad was ingetrokken en of eiser nog op grond van de Terugkeerrichtlijn toegang had tot het grondgebied. De Bulgaarse grenspolitie heeft daarop met de op 22 en 30 oktober 2024 verstuurde brieven gereageerd. In reactie daarop heeft verweerder het terugnameverzoek op grond van de Dublinverordening verstuurd. De Dublinunit van de State Agency for Refugees in Bulgarije heeft dit terugnameverzoek expliciet aanvaard. Verweerder is terecht uitgegaan van de informatie die is verkregen van deze State Agency for Refugees, zijnde de aangewezen instantie om over verblijfsrechten van vreemdelingen te beslissen. De grenspolitie gaat daar niet over en heeft het terugnameverzoek waarschijnlijk ook niet onder ogen gezien. De rechtbank wijst op de uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:160.
4.2.
In het feit dat de eerdere asielaanvraag in Bulgarije niet is afgewezen, maar dat de vergunning is ingetrokken, ziet de rechtbank evenmin grond voor het oordeel dat de terugnameprocedure onzorgvuldig is verlopen. Verweerder heeft de Bulgaarse autoriteiten expliciet geïnformeerd over de intrekking van de eerder gegeven internationale bescherming. Bulgarije heeft het terugnameverzoek vervolgens aanvaard en acht zich dus ondanks de eerdere intrekking van de bescherming verantwoordelijk voor de behandeling van de in Nederland ingediende asielaanvraag van eiser.
4.3.
De beroepsgrond slaagt niet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Daarbij wijst hij op het AIDA Country Report rapport 2023 Update van 11 april 2024 (hierna: het AIDA-rapport over 2023), waaruit volgens hem grote problemen rondom de opvang blijken. Ook zijn er grote problemen ten aanzien van de rechtsbijstand. Gelet op zijn medische omstandigheden dient eiser bovendien te worden aangemerkt als bijzonder kwetsbaar en dienen er individuele garanties te worden gevraagd bij de Bulgaarse autoriteiten. Eiser heeft een trombosebeen en wordt daarvoor behandeld door een dermatoloog en een internist.
5.1.
De Afdeling heeft in de uitspraken van 6 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3133 en ECLI:NL:RVS:2023:3134, van 22 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1195, van 27 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2647, en van 15 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4132, geoordeeld dat bij de overdracht van Dublinclaimanten aan Bulgarije nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Daarbij heeft de Afdeling het AIDA-rapport over 2023 en de situatie in de Bulgaarse opvangfaciliteiten betrokken.
5.2.
Zoals eiser terecht betoogt, volgt uit het AIDA-rapport over 2023 de mogelijkheid binnen het Bulgaarse systeem om niet-kwetsbare Dublinclaimanten na hun overdracht uit te sluiten van opvang en voorzieningen. De Afdeling heeft in voornoemde uitspraak van 27 juni 2024 overwogen dat dit aspect deel uitmaakt van het onderwerp opvang en voorzieningen zoals dat door de Afdeling in eerdere uitspraken is beoordeeld. Wanneer dit aspect afzonderlijk wordt bezien, leidt de wettelijke basis voor deze uitsluiting volgens de Afdeling evenmin tot de conclusie dat de asielprocedure in Bulgarije een fundamentele systeemfout bevat die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt en die relevant is voor de overdracht van Dublinclaimanten aan Bulgarije (zie het arrest van het Hof van Justitie van 9 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218, punten 83-85 en 91-93). De Afdeling vindt het van belang dat uit het AIDA-rapport over 2023 volgt dat tegen de uitsluiting van opvang en voorzieningen bij Dublinclaimanten een rechtsmiddel openstaat (pagina 79) en op voorhand niet kan worden aangenomen dat de Bulgaarse autoriteiten de vreemdeling niet zouden willen of kunnen helpen.
5.3.
Verweerder vindt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij kwetsbaar is, zodat hij behoort tot de niet-kwetsbare Dublinclaimanten zoals hier bedoeld. Uit het AIDA-rapport over 2023, pagina 79, volgt dat
de meerderheidvan deze niet-kwetsbare personen die terugkeren op grond van de Dublinverordening geen opvang krijgt. Er is dus een reëel risico dat eiser geen opvang krijgt na zijn overdracht aan Bulgarije. Weliswaar staat er een rechtsmiddel open tegen de uitsluiting van opvang en voorzieningen, zoals de Afdeling heeft overwogen, maar op dezelfde pagina van het AIDA-rapport staat ook dat asielzoekers in de praktijk mondeling worden geïnformeerd over de uitsluiting van opvangvoorzieningen. Dit betekent volgens het AIDA-rapport dat zij bij het aanwenden van een rechtsmiddel moeilijkheden ondervinden om voor de rechtbank te bewijzen dat aan hen opvang is geweigerd, wat kan leiden tot stopzetting van de gerechtelijke procedure. Het is daarom zeer de vraag of in deze situatie het rechtsmiddel effectief is. Uit het voorgaande lijkt eerder een reële mogelijkheid te volgen dat het rechtsmiddel niet effectief is. De rechtbank hecht dus minder waarde aan de mogelijkheid van het indienen van een rechtsmiddel dan de Afdeling dat in voornoemde uitspraak van 27 juni 2024 heeft gedaan. Daarbij kan worden betwijfeld of de Bulgaarse autoriteiten eiser wel kunnen of willen helpen, temeer nu de Bulgaarse autoriteiten de eerder verleende internationale bescherming van eiser hebben ingetrokken. Het concrete aanknopingspunt dat eiser bij overdracht aan Bulgarije geen opvang zal krijgen en de reële mogelijkheid dat eiser daar niet effectief tegen op kan komen, klemmen temeer nu eiser weliswaar niet als kwetsbaar wordt gezien en ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij specialistische zorg nodig heeft, maar tegelijkertijd niet in geschil is dat hij medische problemen heeft waarvoor hij zorg en medicatie (bloedverdunners) behoeft. Uit het AIDA-rapport (p. 86) volgt evenwel dat geen toegang tot medische hulp bestaat als de opvangvoorzieningen zijn ingetrokken.
5.4.
Uit de beschikbare informatie volgt naar het oordeel van de rechtbank dus een concrete aanwijzing dat eiser bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt om verstoken te blijven van opvang en hij daar niet effectief tegen op kan komen. Daarmee loopt hij het reële risico om buiten zijn eigen wil en keuzes om terecht te komen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie, waardoor hij niet kan voorzien in de belangrijkste basisbehoeften. Het ligt bij deze stand van zaken op de weg van verweerder om te motiveren dat ondanks deze concrete aanwijzing ten aanzien van Bulgarije in het geval van eiser nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dit heeft verweerder tot op heden nagelaten. Het bestreden besluit berust daarom niet op een zorgvuldige voorbereiding en evenmin op een deugdelijke motivering.
5.5.
De beroepsgrond slaagt.

Tussenconclusie en geschilbeslechting

6. Gelet op wat onder 5.4 is overwogen heeft verweerder het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. Het bestreden besluit is dus genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7. Op grond van artikel 8:41a van de Awb beslecht de rechtbank het haar voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak.
7.1.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Dat herstellen kan verweerder doen door nader en deugdelijk te motiveren dat in het geval van eiser toch nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als hij individuele garanties verkrijgt van de Bulgaarse autoriteiten dat eiser tot de opvang zal worden toegelaten. De rechtbank bepaalt dat verweerder zes weken de tijd krijgt om de nadere motivering te geven. Daarna krijgt eiser twee weken de tijd om schriftelijk te reageren op de poging van verweerder om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
7.2.
Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek in het bestreden besluit de hiervoor beschreven wijze te herstellen, dient hij dit binnen twee weken na de dag van bekendmaking van deze tussenuitspraak schriftelijk aan de rechtbank kenbaar te maken.
7.3.
In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder nadere zitting uitspraak doen op het beroep.
7.4.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid het gebrek in het bestreden besluit binnen zes weken na bekendmaking van deze tussenuitspraak te herstellen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op, indien hij van deze gelegenheid geen gebruik maakt, dit binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak schriftelijk kenbaar te maken;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1998/99, 26732, nr. 3, p. 5.
2.Kamerstukken II 1998/99, 26732, nr. 3, p. 44.