ECLI:NL:RBDHA:2024:21568
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 17 september 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. Eiser, afkomstig uit Syrië, heeft op 1 maart 2024 asiel aangevraagd en betoogt dat de minister een aanvang heeft gemaakt met de inhoudelijke behandeling van zijn aanvraag, wat volgens hem betekent dat Nederland zijn aanvraag zou moeten behandelen. De rechtbank oordeelt echter dat de minister terecht heeft gesteld dat de procedure om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor het asielverzoek nog niet was afgerond tijdens het aanmeldgehoor op 13 mei 2024. De rechtbank concludeert dat eiser niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op een behandeling van zijn aanvraag door Nederland.
Daarnaast betoogt eiser dat de minister niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Kroatië kan uitgaan, gezien zijn negatieve ervaringen daar. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat de minister nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan, ondanks de zorgen over pushbacks en opvangtekorten in Kroatië. De rechtbank oordeelt dat de minister niet onterecht heeft besloten om de asielaanvraag van eiser niet onverplicht te behandelen op basis van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanvraag van eiser niet door Nederland zal worden behandeld en dat hij geen proceskostenvergoeding ontvangt.