ECLI:NL:RBDHA:2024:21326

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
NL24.39307
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 8 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 29 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij eiseres zich afmeldde en mr. E. Ceylan als waarnemer van de gemachtigde van eiseres aanwezig was, evenals de gemachtigde van de minister.

De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de inzet van een niet-registertolk tijdens het aanmeldgehoor gerechtvaardigd was. De rechtbank stelt vast dat de minister de redenen voor het gebruik van een niet-beëdigde tolk schriftelijk heeft vastgelegd en dat de minister niet gehouden was om te wachten op de beschikbaarheid van een registertolk. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij de tolk niet heeft verstaan of dat haar verhaal niet goed naar voren is gekomen.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de minister in zijn besluit voldoende heeft onderbouwd dat België verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. De rechtbank wijst erop dat de minister mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat hij ervan uit mag gaan dat de Belgische autoriteiten het Unierecht en de grondrechten respecteren. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij bij overdracht aan België een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanvraag van eiseres terecht buiten behandeling is gesteld en dat zij kan worden overgedragen aan België. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.39307
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V nummer] , eiseres (gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en
de minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 8 oktober 2024 niet in behandeling genomen omdat volgens de minister België verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 29 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. E. Ceylan als waarnemer van de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister. Eiseres heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere
lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij België een verzoek om overname gedaan. België heeft dit verzoek aanvaard.
Is het besluit zorgvuldig voorbereid?
Gebruik niet-registertolk en het aanmeldgehoor
6. Eiseres voert aan dat de minister voor het aanmeldgehoor op 18 mei 2024 ten onrechte gebruik heeft gemaakt van een niet-register tolk. De minister heeft onvoldoende toegelicht waarom het aanmeldgehoor niet één of enkele dagen later kon plaatsvinden met een registertolk (waarvan er twee beschikbaar zijn). Ook heeft de minister erop gewezen dat ook niet-registertolken aan kwaliteitseisen moeten voldoen, maar het is niet duidelijk welke eisen dat zijn.
6.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 28 van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) maakt de minister uitsluitend gebruik van beëdigde tolken of vertalers. Op grond van het derde lid kan in afwijking van het eerste lid gebruik worden gemaakt van een tolk die geen beëdigde tolk is, indien wegens de vereiste spoed een ingeschrevene in het register niet tijdig beschikbaar is of indien het register voor de desbetreffende bron- of doeltaal dan wel bron- of doeltalen geen ingeschrevene bevat. Als van het gebruik van een beëdigde tolk wordt afgezien, dan moet dit op grond van het vierde lid met redenen omkleed schriftelijk worden vastgesteld.
6.2.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling)2 volgt dat artikel 28, derde lid, van de Wbtv voor de motivering geen andere eis stelt dan dat de minister de reden voor het gebruikmaken van een niet-beëdigde tolk uiterlijk in het besluit schriftelijk vastlegt en dat deze reden één van de in dat lid vermelde redenen moet zijn.
6.3.
In het verslag van het aanmeldgehoor heeft de minister vermeld dat geen gebruik is gemaakt van een registertolk omdat er geen registertolk tijdig beschikbaar was. Hiermee heeft de minister duidelijk gemaakt welke in artikel 28, derde lid, van de Wbtv vermelde reden van toepassing is.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat de minister in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd waarom de inzet van een niet-registertolk was gerechtvaardigd tijdens het aanmeldgehoor van eiseres. De minister heeft nader toegelicht dat er maar twee registertolken in de Lugandese taal zijn. Een van die twee registertolken was niet beschikbaar voor het aanmeldgehoor van 18 mei 2024. De andere registertolk heeft op 17 mei 2024 ’s middags het aanbod geweigerd. Verder heeft de minister gewezen op de aard en termijnen van de Dublinprocedure, waaruit volgt dat is voldaan aan de voorwaarde van vereiste spoed, zoals bedoeld in artikel 28, derde lid, van de Wbtv. Ook heeft de minister toegelicht dat eiseres in de centrale ontvangslocatie verbleef. Ten behoeve van de doorstroom is het van belang dat de vreemdeling niet te lang verblijft op die locatie. Op de zitting heeft eiseres er nog op gewezen dat de minister zelf over zijn eigen termijn van horen binnen veertien dagen is gegaan. Dat maakt echter niet dat er geen sprake meer is van spoed, gezien de benodigde voortvarendheid in de hele procedure. Gelet hierop was de minister
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1395.
naar het oordeel van de rechtbank niet gehouden om met de planning van het gehoor te wachten totdat er een registertolk beschikbaar is of komt. Verder vindt de rechtbank van belang dat niet is gebleken dat eiseres de tolk niet heeft verstaan of haar verhaal onvoldoende naar voren heeft kunnen brengen. Zij geeft in het begin van het aanmeldgehoor aan dat zij de tolk kan verstaan en aan het einde van het aanmeldgehoor geeft eiseres aan dat zij de tolk heeft begrepen. Zij heeft verder geen opmerkingen over de tolk.
6.5.
Voor zover eiseres op de zitting naar voren heeft gebracht dat ook anderszins de gang van zaken rond het aanmeldgehoor heeft geleid tot een onzorgvuldige voorbereiding, heeft zij dat niet concreet gemaakt en niet onderbouwd. Zo heeft eiseres wel gesteld dat de minister heeft miskend dat informatie uit het aanmeldgehoor van belang is of had kunnen zijn voor het claimverzoek, maar zij maakt niet inzichtelijk welke informatie het dan zou betreffen en waarom die relevant is voor het vaststellen van hun verantwoordelijkheid. De aangifte van mensenhandel was al bekend bij de minister en heeft geen invloed op de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat voor de behandeling van het
asielverzoek.3 Ook valt niet in te zien hoe informatie over het kind van eiseres in Uganda en haar gestelde kwetsbaarheid tot een ander oordeel over de verantwoordelijkheid zou leiden. De minister heeft er verder terecht op gewezen dat bij de overdracht de medische gegevens van eiseres, met haar toestemming, kunnen worden uitgewisseld met België. De beroepsgrond slaagt niet.
Standaardvoornemen
7. Eiseres voert aan dat het besluit niet zorgvuldig is voorbereid, omdat de minister in het voornemen niet is ingegaan op haar specifieke situatie, onder meer dat zij slachtoffer is van mensenhandel. Eiseres verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 7 december 20234.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet onzorgvuldig is voorbereid of onvoldoende gemotiveerd. In het voornemen heeft de minister voldoende duidelijk uiteengezet dat, en op grond van welke redenen, België verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. Daarin staat ook dat de minister geen reden ziet om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Uit pagina 4 van het voornemen blijkt dat de verklaringen van eiseres ook bij de beoordeling zijn betrokken. Dat een en ander in het voornemen wat meer algemeen en standaardmatig en niet heel expliciet is opgeschreven, laat onverlet dat het voornemen onder opgave van de redenen die voor de minister van belang zijn geweest, is genomen. De minister mag vervolgens in het uiteindelijke besluit – wat hij in het bestreden besluit ook heeft gedaan – een en ander meer concretiseren en expliciteren. De rechtbank wijst in dit verband op de richtinggevende uitspraak van de Afdeling van 23 november 2023, r.o. 2.15, waarnaar de Afdeling nog recent heeft verwezen in de uitspraak van
5 augustus 20246. De beroepsgrond slaagt niet.
Mocht de minister uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
3 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:464.
8. Eiseres voert aan dat ten aanzien van België niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, vanwege de opvangproblemen daar. Zij wijst daartoe op de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 23 november 20237 en zittingsplaats Rotterdam van 19 juli 20248. Eiseres stelt ook dat de minister vanwege haar (bijzondere) kwetsbaarheid in ieder geval aanvullende garanties had moeten vragen aan België. Zij is namelijk slachtoffer geworden van mensenhandel en heeft daarom ook medische problemen, wat blijkt uit haar patiëntendossier.
8.1.
De rechtbank overweegt dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft dit voor België bevestigd, onder meer in de uitspraak van 13 maart 20249. Dat betekent dat de minister, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat de Belgische autoriteiten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.10 Het is daarom in beginsel aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij bij overdracht aan België, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Belgische autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarvan is sprake in het geval dat de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.11
8.2.
De rechtbank oordeelt dat eiseres hierin niet is geslaagd. Uit de brieven van de Belgische autoriteiten van 9 maart 2023 en 28 maart 2023 – waarvan de inhoud is opgenomen in de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2024 – volgt dat families, kinderen, vrouwen en andere kwetsbare personen die terugkeren op grond van de Dublinverordening voorrang krijgen bij de toewijzing van opvang en na registratie van hun verzoek om internationale bescherming onmiddellijk een opvangplaats krijgen toegewezen. Verder volgt uit deze brieven dat asielzoekers in België voor de hele duur van de behandeling van hun verzoek om internationale bescherming recht hebben op medische en psychologische ondersteuning. De uitspraken waarnaar eiseres heeft verwezen zien op alleenstaande meerderjarige mannen. Eiseres heeft met de verwijzing naar die uitspraken niet aannemelijk gemaakt dat zij als vrouw in België geen opvang en medische zorg zal krijgen. Uit het patiëntendossier wat eiseres heeft overgelegd kan ook niet worden opgemaakt dat zij een specialistische behandeling nodig heeft, die in België niet verleend kan worden. De minister mocht daarom uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en hoefde ook geen aanvullende garanties te vragen. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
9. Eiseres voert aan dat de minister haar asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling had moeten nemen. Zij is namelijk slachtoffer van mensenhandel, en heeft daarom ook medische problemen, wat blijkt uit haar patiëntendossier.
10 Arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie, 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, punt 81.
11 Arrest Jawo, punten 91-92.
9.1.
De rechtbank oordeelt dat de minister geen toepassing heeft hoeven geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Zoals onder rechtsoverweging 7.2 is overwogen, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij in België geen passende opvang en medische zorg zal krijgen. Ook is niet gebleken dat Nederland het meest aangewezen land is om haar te behandelen. Verder heeft eiseres onvoldoende onderbouwd waarom de enkele omstandigheid dat eiseres aangifte van mensenhandel heeft gedaan, in haar geval onevenredig hard is. Dat de gebeurtenissen in Nederland hebben plaatsgevonden, betekent niet dat de minister de zorg voor eiseres aan zich moet trekken. Daarbij heeft de minister opgemerkt dat eiseres na haar overdracht naar België op enige fysieke afstand is van deze gebeurtenissen. Dit heeft eiseres niet weersproken. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanvraag terecht buiten behandeling is gesteld en eiseres mag worden overgedragen aan België. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 november 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.