4.3.3.Nu de staatssecretaris er vooralsnog niet in is geslaagd om deugdelijk te motiveren dat hij nog altijd van het vermoeden mag uitgaan dat Italië zal voldoen aan zijn internationale verplichtingen, is hij, gelet op het onder 4.1 tot en met 4.1.3 opgenomen toetsingskader, gehouden nader onderzoek te doen in Italië. Omdat de Italiaanse autoriteiten met bovengenoemde berichtgeving zelf hebben aangegeven dat overdrachten aan Italië vanwege het gebrek aan opvangfaciliteiten niet mogelijk zijn, is met deze stand van zaken nader onderzoek naar de opvangsituatie in Italië door de staatssecretaris niet zinvol. De Afdeling concludeert daarom dat voor Italië onder deze omstandigheden niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan en dat het overdrachtsbesluit dat de staatssecretaris ten aanzien van de vreemdeling heeft genomen onrechtmatig is.
(…)
6. De rechtbank heeft in het onderhavige beroep dat betrekking heeft op de Dublinoverdracht aan België nader onderzoek noodzakelijk geacht en, gelet op de houding van de Belgische autoriteiten en met name de bereidheid om te blijven communiceren met de andere lidstaten, dit ook zinvol geacht. De rechtbank heeft daarom verweerder bij genoemde tussenuitspraak in de gelegenheid gesteld om nader onderzoek te doen naar de opvangsituatie in België voor alleenstaande niet-kwetsbare mannen en heeft in dat kader vragen geformuleerd die verweerder aan de Belgische autoriteiten diende voor te leggen.
7. Verweerder heeft op 11 oktober 2023 de brief met bijlagen die op 6 oktober 2023 aan de Afdeling is verzonden ten behoeve van de behandeling ter zitting waar dezelfde rechtsvraag voorligt, overgelegd. Een van de bijlagen betreft de beantwoording door de Belgische autoriteiten van de vragen die de rechtbank heeft geformuleerd, aangevuld met de antwoorden op twee door verweerder zelf geformuleerde vragen. Deze door de rechtbank opgevraagde en door verweerder overgelegde informatie luidt als volgt:
(…)
1. Hoe is de accommodatie in de diverse noodopvanglocaties ingericht en waarin verschilt deze feitelijke inrichting van de feitelijke inrichting van de reguliere opvanglocaties? Is de (afgescheiden) ruimte die de overgedragen vreemdeling ter beschikking heeft om te verblijven in de noodopvanglocaties vergelijkbaar met hetgeen wordt aangeboden in de reguliere opvang en is de privacy van de overgedragen vreemdeling op vergelijkbare wijze gewaarborgd?
Op dit moment worden 1500 noodopvangplaatsen voorzien in het kader van een conventie die de federale overheid heeft afgesloten met het Brusselse Gewest. Deze overeenkomst wordt, in het kader van het federaal Winterplan, begin november uitgebreid tot 2.000. Daarnaast kunnen er momenteel in totaal maximum 100 personen tijdelijk worden opgevangen in jeugdcentra. Deze noodopvangplaatsen worden enkel ter beschikking gesteld voor families voor een korte periode met het oog op een snelle doorstroming naar het reguliere opvangnetwerk. Ten slotte bestaat in België ook de zogenaamde daklozenopvang, die bestemd is voor alle dak- en thuislozen in België. Dit betreft een bevoegdheid van de gewesten en de lokale besturen. In september 2023 heeft de Vlaamse regering enkele jeugddomeinen aangeboden die tot maart 2024 zouden kunnen worden gebruikt om te voorzien in noodopvang voor verzoekers om internationale bescherming. Deze plaatsen zullen in eerste instantie enkel gebruikt worden om families te huisvesten. Het exacte aantal noodopvangplaatsen die door deze maatregel zullen worden ingericht en de specifieke vorm van begeleiding die zal worden aangeboden is echter nog niet bekend.
De meeste noodopvangplaatsen zijn op dezelfde manier ingericht als gewone opvangplaatsen en garanderen dezelfde mate van privacy. Sommige zijn in grotere ruimtes ingericht, wat de privacy enigszins vermindert.
2. Is de opvang in een noodopvanglocatie een 24-uurs opvang, met andere woorden, kan de vreemdeling na overdracht dag en nacht verblijven in de opvanglocatie?
De 35.000 opvangplaatsen in het opvangnetwerk bieden 24-uursopvang. De meerderheid van de noodopvangplaatsen bieden ook een 24-uursopvang. Enkele noodopvangplaatsen in de klassieke daklozenopvang worden "nachtopvang" genoemd en bieden, zoals hun naam al aangeeft, alleen nachtopvang. Dit is evenwel de uitzondering.
3. Kan de overgedragen vreemdeling in de diverse noodopvanglocaties op vergelijkbare wijze contact onderhouden met zijn advocaat als in de reguliere opvanglocaties en is op vergelijkbare wijze geregeld dat de overgedragen vreemdeling zich kan laten bijstaan door een tolk om te communiceren?
De toegang tot een advocaat in noodopvanglocaties is in alle fasen gegarandeerd (net als het recht op een tolk).
4. Zijn de Belgische autoriteiten bereid om, indien de rechtbank aan verweerder opdraagt garanties te vragen, de garantie te verstrekken dat de vreemdeling na overdracht geplaatst wordt en gedurende de gehele asielprocedure geplaatst blijft, in een (nood)opvanglocatie?
Er kan geen garantie gegeven worden dat de vreemdeling na overdracht aan België onmiddellijk toegang krijgt tot het (nood)opvangnetwerk. De Belgische autoriteiten kunnen een document opstellen waarin staat dat de betrokkene zich zal kunnen inschrijven op de wachtlijst. Informatie over de wachtlijst en de huidige opvangsituatie is online beschikbaar en op 27 september 2023 werd een fysiek informatiepunt geopend ter begeleiding van verzoekers om internationale bescherming die buiten het netwerk verblijven. Verzoekers die niet onmiddellijk een opvangplaats krijgen toegewezen zullen worden uitgenodigd op basis van gegevens op de wachtlijst of gegevens van personen die in de noodopvang verblijven. Sinds 30 augustus is de wachtlijst “bevroren” voor alleenstaande mannen, wat inhoudt dat er de komende tijd geen oproepingen zullen gebeuren. Dit wil zeggen dat er momenteel geen doorstroom is van de wachtlijst of vanuit de noodopvang naar het opvangnetwerk, behalve voor personen in zeer kwetsbare omstandigheden.
5. Zijn de Belgische autoriteiten bereid te voorzien in de praktische organisatie van de feitelijke plaatsing door contact te leggen met de betreffende ngo’s en de vreemdeling na overdracht in kennis te stellen van de specifieke (nood)opvanglocatie waar de vreemdeling verzekerd is van een opvangplaats?
Zie hierboven.
6. Heeft de overgedragen vreemdeling een afdwingbaar recht op opvang in een noodopvanglocatie? Welke (juridische) handelingen kan de overgedragen vreemdeling verrichten indien hem geen opvang wordt geboden of deze opvang gedurende de asielprocedure wordt beëindigd en kunnen deze handelingen geacht worden effectief te zijn gelet op het tekort aan opvangplekken?
Afhankelijk van de status van de procedure, eerste of volgend verzoek, heeft de verzoeker een recht op een opvangplaats of kunnen de Belgische autoriteiten dit recht beperken tot medische begeleiding. Een verzoeker om internationale bescherming kan zich tot de arbeidsrechtbanken wenden om een bevel tot toekenning van een opvangplaats te verkrijgen, binnen een zeer korte termijn. Momenteel zijn de Belgische autoriteiten echter niet in staat om onmiddellijk gevolg te geven aan een uitspraak van de rechter die verplicht een opvangplaats toe te kennen.
7. Op 28 maart 2023 waren 2.750 personen geplaatst op de wachtlijst voor de opvang en stonden niet kwetsbare vreemdelingen soms (meer dan) 6 maanden op die lijst voordat er een plek beschikbaar was in de reguliere opvang. Hoe luiden die cijfers thans?
Op 25 september 2023 stonden er 2.513 personen ingeschreven op de wachtlijst.
De Belgische autoriteiten hebben in deze brief, zoals hiervoor overwogen, tevens twee vragen beantwoord die verweerder uit eigen beweging aanvullend heeft gesteld. Deze vragen en antwoorden luiden als volgt:
8. Kunt u een inschatting geven van de gemiddelde duur vanaf het moment van plaatsing op de wachtlijst totdat een plek beschikbaar is in de reguliere opvang?
Voor het bevriezen van de wachtlijst kon de wachttijd variëren van een maand tot een jaar. Het is momenteel niet mogelijk om aan te geven hoelang een alleenstaande meerderjarige (niet-kwetsbare) man gemiddeld op de wachtlijst staat voor opvang.
9. Bij de beantwoording van 28 maart 2023 op de eerder door ons gestelde aanvullende vragen geeft u aan dat aan registratie van hen die in de noodopvang verblijven wordt gewerkt. Vindt deze registratie thans plaats en kunt u aangeven hoeveel personen momenteel in de noodopvang verblijven? Is er voldoende plaats in de noodopvang voor personen die daarvoor in aanmerking (willen) komen?
Er wordt een monitoringstool gemaakt om de personen die in deze opvangstructuren aanwezig zijn te registreren. Deze tool is nog in ontwikkeling. Er kan dus nog geen vergelijking gemaakt worden tussen het aantal personen op de wachtlijst en de personen die reeds in de noodopvang verblijven.
(…)
8. De rechtbank ziet in deze door de Belgische autoriteiten verstrekte informatie een bevestiging van het oordeel dat de rechtbank in de tussenuitspraak heeft gegeven. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank op grond van de destijds beschikbare informatie overwogen dat uit de reeds toen door de Belgische autoriteiten verstrekte informatie blijkt dat een Dublinclaimant die niet wordt aangemerkt als kwetsbaar, na overdracht soms (meer dan) 6 maanden verstoken zal blijven van opvangvoorzieningen die normaliter worden verstrekt.
De rechtbank heeft deze tekortkoming ten aanzien van niet kwetsbare vreemdelingen gekwalificeerd als een systeemfout in de opvangvoorzieningen (zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening). Zoals blijkt uit de jurisprudentie van het Hof en de Afdeling dient de rechtbank vervolgens te beoordelen of deze tekortkomingen in de opvangvoorzieningen die wordt gekwalificeerd als een systeemfout, de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo. Pas als die drempel wordt bereikt, staan de tekortkomingen in de opvangvoorzieningen aan overdracht in de weg.
9. Na kennis te hebben genomen van de meest actuele en door de Belgische autoriteiten verstrekte informatie stelt de rechtbank (nogmaals) vast dat in het algemeen ten aanzien van een alleenstaande Dublinclaimant die niet wordt aangemerkt als kwetsbaar, na overdracht geen reguliere opvangvoorzieningen beschikbaar zullen zijn. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten voor de veronderstelling dat dit voor eiser anders zal zijn. Dublinclaimanten als eiser zijn, zo begrijpt de rechtbank uit de meest actuele informatie, aangewezen op de noodopvang, dan wel de algemene daklozenopvang.
10. De rechtbank overweegt dat gelet op de voorzieningen die de Belgische autoriteiten in de noodopvang bieden, de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid in de zin van het arrest Jawo niet wordt bereikt. De rechtbank neemt hierbij met name in aanmerking dat eiser dag en nacht binnen kan verblijven, voldoende privacy heeft, voedsel en mogelijkheden tot persoonlijke verzorging zijn geboden en ook verzekerd is dat eiser toegang zal hebben tot rechtshulp, een tolk en medische voorzieningen. In deze omstandigheden, waarin elementaire voorzieningen gedurende de dag en de nacht worden geboden, is er onvoldoende grond om op voorhand aan te nemen dat bedoelde systeemfout zal resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
11. Uit de door de Belgische autoriteiten verstrekte gegevens kan evenwel niet eenduidig worden afgeleid dat eiser na overdracht een plaats in de noodopvang zal verkrijgen. De opvangcapaciteit in de noodopvang wordt volgens de informatie van de Belgische autoriteiten weliswaar in november 2023 met 500 plaatsen uitgebreid, maar hieruit volgt niet dat eiser er zeker van kan zijn dat hij zal worden opgevangen in de noodopvang.
12. De rechtbank beschikt niet over gegevens met betrekking tot Dublinoverdrachten uit andere landen en beschikt ook niet over informatie van Fedasil over hoeveel nieuwe asielaanvragen gemiddeld worden ingediend en hoeveel plaatsingen in de opvang nodig zijn voor asielzoekers die niet met een Dublinoverdracht België inreizen. De Belgische autoriteiten hebben in ieder geval zelf aangegeven dat er geen garantie kan worden gegeven dat de vreemdeling na overdracht aan België onmiddellijk toegang krijgt tot het (nood)opvangnetwerk.
De rechtbank overweegt dat de doorstroom vanuit de noodopvang naar de reguliere opvang nihil is omdat de wachtlijst is bevroren en er geen indicaties zijn dat deze situatie op korte termijn wijzigt.
Aan de mogelijkheid die eiser heeft om zich in te schrijven voor deze wachtlijst voor reguliere opvang, kent de rechtbank dan ook geen gewicht toe. De rechtbank acht het, anders dat eiser ter zitting heeft aangevoerd, overigens niet uitgesloten dat er met enige regelmaat plaatsen in de noodopvang beschikbaar zullen komen, bijvoorbeeld door uitstroom van uitgeprocedeerde asielzoekers, of doordat Dublinclaimanten die op de wachtlijst staan erin slagen om zelf onderdak te vinden. Op grond van de door de Belgische autoriteiten verstrekte cijfers kan de rechtbank echter niet vaststellen hoe groot de kans is dat eiser na overdracht op enig moment gedurende zijn asielprocedure zal worden opgevangen in de noodopvang. De kans dat dit niet (onmiddellijk na de overdracht of in het geheel niet) gebeurt acht de rechtbank op basis van de nu voorhanden zijnde gegevens aanzienlijk. De rechtbank resumeert dat indien eenduidig zou vast staan dat eiser na overdracht gedurende zijn gehele asielprocedure zou zijn aangewezen op de voorzieningen in de noodopvang, de systeemfout in de opvangvoorzieningen, zoals hiervoor overwogen, niet aan overdracht in de weg zou staan. Op grond van de beschikbare informatie kan er echter niet zonder meer vanuit worden gegaan dat er na overdracht noodopvang voor eiser beschikbaar zal zijn.
13. De rechtbank overweegt dat eiser, indien er na overdracht geen noodopvang beschikbaar is, is aangewezen op opvang in de daklozenopvang. Daklozenopvang is in essentie een nachtopvang. Blijkens de overgelegde informatie heeft dit in België ook te gelden. In het arrest Jawo heeft het Hof overwogen dat de overdracht verboden moet worden als de verzoeker geraakt “in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften, zoals eten, een bad nemen en beschikken over woonruimte, en negatieve gevolgen zou hebben voor zijn fysieke of mentale gezondheid, of hem in een toestand van achterstelling zou brengen die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid”. De rechtbank overweegt dat de daklozenopvang mogelijkheden biedt tot eten in de ochtend en eten in de avond, het nemen van een bad en het hebben van onderdak gedurende de nacht. Volgens de informatie van de Belgische autoriteiten is ook verzekerd dat eiser in de daklozenopvang toegang zal hebben tot rechtshulp en een tolk en medische voorzieningen. Zoals de rechtbank echter in de tussenuitspraak reeds heeft overwogen, heeft het Hof het in het arrest Jawo (onder meer) over “beschikken over woonruimte”. Dit impliceert naar het oordeel van de rechtbank dat de Dublinclaimant na overdracht in ieder geval gedurende de dag en de nacht vrijelijk toegang heeft tot een overdekte, beschutte en verwarmde ruimte, zodat hij gedurende de dag niet “op straat” hoeft te verblijven in afwachting van de openingsuren van de opvang. Dit gaat echter niet zo ver dat vereist zou zijn dat de Dublinclaimant ten allen tijde kan beschikken over privéruimte waarin de privacy volledig is gewaarborgd en derden de toegang kan worden ontzegd en waar de vreemdeling kan beschikken over sanitaire voorzieningen en kookmogelijkheden die niet gemeenschappelijk zijn. De rechtbank doelt op dit verband op een vaste locatie waar de Dublinclaimant gedurende de asielprocedure dag en nacht kan verblijven.
14. De rechtbank betrekt bij dit oordeel dat het EHRM in het arrest M.M.S. (EHRM, 21 januari 2011, M.S.S. tegen België en Griekenland, CE:ECHR:2011:0121JUD003069609, paragraaf 162), reeds heeft bepaald dat elke asielzoeker in beginsel als kwetsbaar moet worden aangemerkt. De rechtbank betrekt dit bij haar oordeel in die zin dat een asielzoeker zich in een wezenlijk andere juridische positie bevindt dan een statushouder. Een statushouder wordt immers in beginsel in staat geacht zelf zijn rechten te kunnen effectueren en statushouders worden met dat doel integratievoorzieningen geboden. Een asielzoeker is volledig aangewezen op hetgeen de autoriteiten bieden aan onderdak, voedsel en andere elementaire voorzieningen. Doorgaans zal een asielzoeker, vanwege het kortdurende karakter van het verblijf net na inreis, niet zodanige sociale contacten kunnen aangaan om zelf onderdak te vinden.
Een Dublinclaimant is dus aangewezen op de opvangvoorzieningen die de autoriteiten bieden en een asielzoeker kan, anders dan een statushouder, rechten op materiële opvangvoorzieningen ontlenen aan de Opvangrichtlijn. Het is aan de verantwoordelijke lidstaat om opvang te bieden en dat omvat, naar het oordeel van de rechtbank, 24 uurs-opvang en 24-uurs toegang tot een overdekte, beschutte en verwarmde ruimte. De rechtbank overweegt daarom dat met het wijzen op de beschikbaarheid van daklozenopvang in het geval ook in de noodopvang geen plaats is na overdracht, niet wordt voldaan aan de minimumgrens van de Unierechtelijke opvangverplichtingen. De rechtbank wijst er op dat bovendien uit de overgelegde informatie niet kan worden afgeleid dat na overdracht een plaats in de daklozenopvang is gegarandeerd. Ook op dit punt ontbreken garanties en/of cijfers op grond waarvan dit kan worden vastgesteld.
15. Voor zover het Hof in Jawo heeft overwogen dat de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid kan worden bereikt in een situatie van onverschilligheid van de autoriteiten van de verantwoordelijke lidstaat, overweegt de rechtbank dat dit niet betekent dat bij “niet-onverschillige autoriteiten” systematische tekortkomingen in de opvang nimmer onder artikel 4 van het Handvest kunnen vallen. De rechtbank leest punt 92 van het arrest Jawo niet zo dat de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid uitsluitend kan worden bereikt in een situatie van onverschilligheid van de autoriteiten van de verantwoordelijke lidstaat. In punt 91 heeft het Hof immers overwogen dat tekortkomingen alleen dan onder artikel 4 van het Handvest vallen wanneer die tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken, wat afhangt van alle gegevens van de zaak.
De rechtbank herhaalt dan ook haar eerdere oordeel dat het voldoen aan de vereisten uit de Dublinverordening en Opvangrichtlijn een resultaatsverplichting en geen inspanningsverplichting inhoudt. Indien de vreemdeling na overdracht, terwijl hij volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften, zoals eten, een bad nemen en dag
énnacht beschikken over woonruimte, en dit negatieve gevolgen zou hebben voor zijn fysieke of mentale gezondheid, of hem in een toestand van achterstelling zou brengen die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid, zal de rechtbank dan ook beslissen dat de overdracht moet worden verboden.
16. De intenties en houding van de verantwoordelijke lidstaat doen immers niet af aan de feitelijke situatie waarin de verzoeker zich alsdan bevindt en een welwillende houding van de autoriteiten doet niet af aan het absolute karakter van het refoulementverbod. De minimumgrens waaraan moet worden voldaan kan niet nog lager worden, enkel omdat de autoriteiten wel willen, maar niet kunnen voldoen aan hun Unierechtelijke verplichtingen. De rechtbank overweegt in aanvulling hierop dat in het geval een lidstaat onvoldoende opvangcapaciteit heeft, het bovendien niet eenvoudig is om te beoordelen en objectief vast te stellen of sprake is van een al dan niet (on)welwillende houding van de autoriteiten.
De rechtbank ziet in de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling over de Dublinoverdrachten naar Italië steun voor het oordeel van de rechtbank dat de houding van de autoriteiten van de verantwoordelijke lidstaat niet doorslaggevend is voor de beoordeling of kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft immers in die uitspraak ondanks dat de Italiaanse autoriteiten eenvoudigweg éénzijdig al hun verplichtingen uit hoofde van de Dublinverordening hebben opgeschort, overwogen dat hieruit niet zonder meer volgt dat de Italiaanse autoriteiten onverschillig staan tegenover de situatie van vreemdelingen, maar er (…) voor Italië onder deze omstandigheden niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan en dat het overdrachtsbesluit dat de staatssecretaris ten aanzien van de vreemdeling heeft genomen onrechtmatig is. De rechtbank leidt hieruit af dat ook de Afdeling een onverschillige houding van de autoriteiten van de verantwoordelijke lidstaat niet als noodzakelijke voorwaarde stelt om een zogenoemde Jawo-situatie te kunnen vaststellen.
17. De rechtbank herhaalt onder verwijzing naar de door de Belgische autoriteiten verstrekte informatie hetgeen zij in de tussenuitspraak heeft overwogen, dat degenen die aangewezen zijn op daklozenopvang overdag geen toegang hebben tot de opvangvoorzieningen. Het gedurende de nacht feitelijk onderdak hebben is echter niet hetzelfde als het recht om onafgebroken gedurende de nacht en de dag te kunnen verblijven in een overdekte, beschutte en verwarmde ruimte (waar enige privacy wordt geboden). Het gedurende de asielprocedure aangewezen zijn op daklozenopvang, bereikt naar het oordeel van de rechtbank de drempel van zwaarwegendheid als bedoeld in het arrest Jawo wel, reeds omdat er geen 24-uurs toegang tot een overdekte, afgesloten en verwarmde ruimte is.
18. De in de brief van 6 oktober 2023 opgenomen verwijzing van verweerder naar jurisprudentieleidt niet tot een ander oordeel. De landen die partij zijn bij het EVRM zijn op grond van artikel 3 EVRM niet verplicht om iedereen een recht op huisvesting te garanderen. Artikel 4 Handvest kent echter een deels eigen toetsingskader, wat blijkt uit diezelfde door verweerder aangehaalde jurisprudentie. Het gaat in de onderhavige procedure niet over een recht op huisvesting, maar over het niet noodgedwongen gedurende de gehele asielprocedure overdag op straat hoeven te verblijven terwijl voorafgaand aan de overdracht voorzienbaar is dat deze omstandigheid zich zal gaan voordoen. Ook is niet een situatie aan de orde waarin een enkele asielzoeker incidenteel na overdracht enkele maanden van opvang verstoken is gebleven, maar moet het ervoor gehouden worden dat dit risico bij overdracht aan België reëel is bij elke alleenstaande mannelijke Dublinclaimant die niet door de Belgische autoriteiten als kwetsbaar wordt aangemerkt. De rechtbank merkt in dit verband op dat het EHRM reeds in M.M.S. heeft vastgesteld dat iedere asielzoeker kwetsbaar is, maar dat de Belgische autoriteiten uitdrukkelijk kenbaar hebben gemaakt welke asielzoeker als kwetsbaar wordt aangemerkt bij de toewijzing van de opvangvoorzieningen.
19. Er is in België sprake van een systeemfout in de opvangvoorzieningen voor zover het de opvang van alleenstaande niet-kwetsbare mannelijke asielzoekers betreft. De kans dat eiser na overdracht in een noodopvangvoorziening zal worden opgevangen, welke opvangvoorzieningen niet aan overdracht in de weg staan, acht de rechtbank gering. De rechtbank overweegt dat de daklozenopvang niet verenigbaar is met de minimumeisen die de Uniewetgever zal hebben beoogd, omdat de daklozenopvang meebrengt dat de vreemdeling gedurende de dag geen toegang heeft tot een overdekte, beschutte en verwarmde ruimte waar hij zich kan voorbereiden op de asielprocedure. Het kan bovendien niet verenigbaar worden geacht met de menselijke waardigheid om gedurende de dag onder elke weersomstandigheden en zonder van voedsel en sanitaire mogelijkheden te zijn voorzien op straat te moeten verblijven in afwachting van het openen van de nachtopvang. Het standpunt van verweerder, zoals ter zitting in antwoord op vragen van de rechtbank naar voren gebracht, dat van eiser verwacht mag worden dat hij zich elke dag er van zal vergewissen of een plaats in de noodopvang vrij is gekomen volgt de rechtbank niet. De Belgische autoriteiten zijn gehouden opvangvoorzieningen te bieden en een van de minimumnormen is dat eiser onderdak heeft zodat hij zich kan voorbereiden op zijn asielprocedure en de onderbouwing van zijn relaas. Dit is dus een verderstrekkend recht dan een recht om te kunnen slapen en wassen in een daklozenopvang en het ’s avonds en ’s ochtends een maaltijd kunnen verkrijgen.
Ook het, ongeacht de feitelijke verblijfplaats, gedurende gehele procedure recht hebben op medische en psychologische ondersteuning is geen compensatie voor het overdag op straat moeten verblijven totdat de daklozenopvang de deuren opent. De toegang tot de Refugee Medical Point maakt dit ook niet anders. De zogenoemde “Humanitaire Hubs” bieden ook geen 24-uurs huisvesting, maar andere materiële opvangvoorzieningen zoals kleding, hygiënische producten, douches en sanitair.
Uit de overgelegde informatie blijkt ook dat het dagcentrum van het Rode Kruis maaltijden aanbiedt en een plaats waar kan worden gerust en waar verzoekers hun spullen kunnen achterlaten. Ook deze voorzieningen acht de rechtbank ontoereikend indien eiser na overdracht gedurende de gehele duur van zijn asielprocedure zou zijn aangewezen op nachtopvang en het af en toe overdag kunnen verblijven in het dagcentrum van het Rode Kruis. Ook hierbij heeft overigens te gelden dat er geen informatie is verstrekt over hoeveel personen gedurende welke tijd in een dergelijk dagcentrum kunnen verblijven.
20. De rechtbank resumeert dat indien eenduidig zou vast staan dat eiser na overdracht gedurende zijn gehele asielprocedure zou zijn aangewezen op de voorzieningen in de noodopvang, de systeemfout in de opvangvoorzieningen, zoals hiervoor overwogen, niet aan overdracht in de weg zou staan. Op grond van de beschikbare informatie is de kans echter aanmerkelijk dat er na overdracht geen noodopvang voor eiser beschikbaar zal zijn. In het geval dat voor eiser geen noodopvang beschikbaar is, zal hij zijn aangewezen op de daklozenopvang voor zover deze beschikbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank wordt met het beschikbaar stellen van daklozenopvang niet voldaan aan de minimumgrens van de opvangverplichtingen, reeds omdat de Dublinclaimant in dat geval geen 24-uurs toegang tot een overdekte, beschutte en verwarmde ruimte heeft. Dit klemt te meer omdat uit de overgelegde informatie niet kan worden afgeleid dat na overdracht een plaats in de daklozenopvang is gegarandeerd. De rechtbank overweegt dat het niet aan eiser is om nader aannemelijk te maken dat hij geen plaats in de noodopvang zal kunnen verkrijgen. De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat sprake is van een systeemfout. Opvang in een noodopvanglocatie bereikt weliswaar niet de drempel van zwaarwegendheid zoals door het Hof geduid in Jawo. Gelet op de reeds vastgestelde systeemfout en de door de Belgische autoriteiten verstrekte gegevens is echter sprake van objectieve informatie die aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat eiser na overdracht geen toegang zal hebben tot de noodopvangvoorzieningen.
21. Doorslaggevend voor de uitspraak op het beroep van eiser is onder de aldus gegeven omstandigheden voor de rechtbank de mededeling van de Belgische autoriteiten dat zij niet in staat zullen zijn om onmiddellijk te voldoen aan een uitspraak van de rechter indien de autoriteiten beveelt om opvang te bieden. Dit betekent immers naar het oordeel van de rechtbank dat indien eiser zou worden overgedragen en aangewezen is op de daklozenopvang, hij geen effectief rechtsmiddel heeft om zijn recht op opvang die wel aan de Jawo-norm voldoet af te dwingen. Weliswaar heeft eiser toegang tot de rechter en zal hij, zo blijkt uit de overgelegde informatie, spoedig een uitspraak van de rechter verkrijgen en is de rechtsgang ook met voldoende waarborgen omkleed, echter deze toegang tot de rechter zal op grond van de thans voorhanden zijnde informatie niet leiden tot het ongedaan maken van de alsdan ontstane onrechtmatige situatie. Onder deze omstandigheden komt aan de omstandigheid dat er voor eiser een rechtsmiddel open staat indien hij niet in de reguliere of noodopvang zal worden opgevangen, geen gewicht toe. Dat eiser een klacht zal kunnen indienen bij het EHRM indien de Belgische autoriteiten een mogelijke uitspraak van de Belgische rechter niet (kunnen) naleven maakt dit niet anders, omdat eiser ook indien hij door de hoogste Europese rechter in het gelijk zal worden gesteld, feitelijk verstoken zal blijven van opvangvoorzieningen die voldoen aan de minimumeisen die het Unierecht stelt.
De opmerkingen van de Belgische autoriteiten dat “er nog geen zaken bekend zijn waar de Belgische rechter zich heeft uitgesproken over een mogelijke 3 EVRM-schending in het licht van de huidige opvangcrisis”, leidt niet tot een ander oordeel. Dat geldt ook voor de opmerkingen van de Belgische autoriteiten dat uit het arrest Camara blijkt dat de nationale rechtsmiddelen moeten worden uitgepunt alvorens klachten bij het EHRM ontvankelijk te zijn, wat overigens bestendige EHRM-jurisprudentie is, kent de rechtbank geen waarde toe. De rechtbank heeft immers thans te beoordelen of eiser na overdracht in een situatie zal geraken die in strijd is met artikel 4 Handvest, welk artikel overeenstemt met artikel 3 EVRM en waarvan de inhoud en de reikwijdte dus krachtens artikel 52, lid 3, van het Handvest dezelfde zijn als die welke er door genoemd verdrag aan worden toegekend. De rechtbank kan dit oordeel bezwaarlijk laten afhangen van de vraag wat de Belgische rechter mogelijk in dit kader eerder heeft geoordeeld en kan ook bezwaarlijk wachten totdat de Belgische rechter een 3 EVRM-schending vaststelt en ondertussen de overdracht van eiser toestaan.
22. Het grondrecht op een doeltreffende voorziening, zoals gewaarborgd in artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten, behelst niet alleen het spoedig toegang hebben tot de rechter en het spoedig verkrijgen van een rechterlijke uitspraak, maar behelst ook de zekerheid dat de autoriteiten zullen voldoen aan hetgeen de rechter gebiedt of verbiedt en dus wordt voldaan aan uitspraken van de rechter. Omdat op voorhand vaststaat dat het is uitgesloten dat de Belgische autoriteiten onmiddellijk eiser opvang kunnen bieden indien een rechter daartoe een bevel geeft, kwalificeert de rechtbank dit dan ook als een rechtsmiddel dat niet effectief is. Het aanwenden van een rechtsmiddel beoogt immers de naleving van rechten af te dwingen. Het enkel verkrijgen van een uitspraak waarin is vermeld welke rechten de verzoeker heeft en welke verplichtingen de autoriteiten jegens de verzoeker hebben, is van weinig waarde indien deze rechten niet daadwerkelijk worden verwezenlijkt.
Onder deze omstandigheden komt aan de omstandigheid dat eiser een uitspraak van een rechter kan verkrijgen indien hij niet in de reguliere of noodopvang zal worden opgevangen, geen gewicht toe. Dat eiser een klacht zal kunnen indienen bij het EHRM indien de Belgische autoriteiten een mogelijke uitspraak van de Belgische rechter niet (kunnen) naleven maakt dit niet anders, omdat eiser ook indien hij door de hoogste Europese rechter in het gelijk zal worden gesteld, feitelijk verstoken zal blijven van opvangvoorzieningen die voldoen aan de minimumeisen die het Unierecht stelt.
23. Nu de opvangsituatie waarin eiser na overdracht zal komen te verkeren uitermate ongewis is, de rechtbank daklozenopvang voor Dublinclaimanten onverenigbaar acht met de Unierechtelijke verplichting om asielzoekers onderdak te bieden en eiser na overdracht geen doeltreffende voorziening in rechte zal hebben, zal de rechtbank de overdracht van eiser verbieden.
24. De rechtbank sluit niet uit dat indien de Belgische autoriteiten anders dan thans het geval is, bereid zouden zijn gebleken om individuele garanties te verstrekken dat eiser na overdracht tenminste opvang geboden zou worden in een noodopvangvoorziening, de rechtbank de overdracht niet zou hebben verboden. Verweerder is echter niet bereid gebleken om dergelijke garanties te vragen en de Belgische autoriteiten hebben inmiddels in antwoord op de vragen van de rechtbank laten weten dergelijke garanties -vooralsnog- niet te zullen verstrekken. De rechtbank sluit niet uit dat verweerder in overweging zal nemen om de Belgische autoriteiten te verzoeken of zij hun standpunt willen herzien om zodoende Dublin-overdrachten van alleenstaande niet-kwetsbare mannen aan België te kunnen effectueren. Voor de uitspraak in de onderhavige procedure is de vraag of de Belgische autoriteiten alsnog individuele opvanggaranties willen verstrekken echter niet langer relevant.
25. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren omdat ernstig moet worden gevreesd dat de opvangvoorzieningen in België systeemfouten bevatten die indien eiser wordt overgedragen voor eiser resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten. De rechtbank acht het gelet op deze conclusie niet nodig om de overige beroepsgronden nog te bespreken. De rechtbank zal het overdrachtsbesluit vernietigen en verweerder opdragen om opnieuw op de aanvraag van eiser te beslissen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken. Omdat de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats het verzoek om een voorlopige voorziening heeft toegewezen, is de overdrachtstermijn gestuit en vangt na de onderhavige uitspraak de overdrachtstermijn opnieuw aan. De toegewezen voorziening in deze aanleg betekent dat indien verweerder hoger beroep instelt en de Afdeling verzoekt om een voorlopige voorziening toe te wijzen, een mogelijk toegewezen voorziening de overdrachtstermijn ook zal stuiten.
26. Het beroep is gegrond, zodat aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511,-. (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting op 6 juli 2023 en 1 punt voor het verschijnen bij de nadere zitting op 13 november 2023 na de tussenuitspraak, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).